Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de door Menzis overgelegde producties (1 en 2);
- de mondelinge behandeling van 22 november 2023, waar [eiser] , mr. E.T. van Dalen,
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van Menzis;
- de e-mail van Menzis van 30 november 2023 waarin partijen de voorzieningenrechter vragen vonnis te wijzen.
2.De feiten
3.Het geschil
de voorzieningenrechter begrijpt dat wordt bedoeld: om)een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag aan kosten minus de eigen bijdrage aan [eiser] te vergoeden en wel binnen 14 dagen na indiening van [eiser] van de betreffende factuur van deze zorgaanbieder bij Menzis dan wel subsidiair een beslissing te nemen zoals de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren en met veroordeling van Menzis in de kosten van dit kort geding.
4.De beoordeling
Inleiding
‘gemiddelde modale zorggebruiker’(zie r.o. 4.6). De draagkracht van [eiser] of - zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd - van een verzekerde die op bijstandsniveau leeft, is niet het referentiesubject en in zoverre dus niet relevant. [eiser] stelt niet, laat staan onderbouwt, dat de vergoeding van Menzis na toepassing van de korting voor
‘de gemiddelde modale zorggebruiker’een feitelijke hinderpaal oplevert. Feitelijk heeft [eiser] in dit verband immers niet meer aangevoerd dan dat iedere eigen bijdrage van meer dan € 25,00 voor hem een feitelijke hinderpaal oplevert. Menzis heeft op haar beurt toegelicht dat – uitgaande van de voorlopige begroting van Forte GGZ voor de kosten van de zorg voor [eiser] – een bedrag van € 3.400,58 voor rekening van [eiser] komt én dat dit bedrag voor een gemiddelde modale zorggebruiker is te dragen. Op dat verweer is van de zijde van [eiser] niet (specifiek) meer gereageerd.