ECLI:NL:RBNNE:2023:541

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
LEE 21-1436
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over omgevingsvergunning voor uitbreiding en wijziging van een melkrundveehouderij met betrekking tot Natura 2000-gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding en wijziging van een melkrundveehouderij. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde H. Baptist, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel, dat op 3 maart 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitbreiding van de veehouderij, inclusief de oprichting van een jongveestal en een voerkeuken. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze vergunning, met name in verband met de gevolgen voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen toename van het aantal dieren zal plaatsvinden, wat een belangrijk aspect is in de beoordeling van de vergunning. De rechtbank oordeelde dat de verleende omgevingsvergunning in overeenstemming is met de natuurvergunningen die eerder zijn afgegeven en dat er geen sprake is van een gewijzigd project waarvoor een passende beoordeling vereist zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het besluit van 3 maart 2021, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 22 juli 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele afhandeling van vergunningaanvragen en de noodzaak om de impact op natuurgebieden zorgvuldig te overwegen. De rechtbank heeft de relevante regelgeving en de feiten van de zaak in haar overwegingen betrokken en heeft de belangen van de betrokken partijen afgewogen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummers: LEE 21/1436
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen
[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres,
(gemachtigde: H. Baptist),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel,verweerder,
(gemachtigde: mr. G. Siebel).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouders], te [plaats], vergunninghouders.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevings-vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan vergunninghouders verleend voor het uitbreiden en het wijzigen van een melkrund-veehouderij, het oprichten van een jongveestal en een voerkeuken op het perceel aan [adres] te [plaats].
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 juli 2021 heeft verweerder de omgevingsvergunning op grond van de Wabo aan vergunninghouders verleend voor de nieuwbouw van een zeugenstal en de bouw van een tussenbouw tussen twee stallen op voormeld perceel te [plaats].
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres van rechtswege mede betrekking op het besluit van 22 juli 2021.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 januari 2023.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, J. Hetebrij (vergunningverlener) en M.J. Siersema (Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe).
Vergunninghouders zijn in persoon verschenen.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
Voorgeschiedenis
Voor de inrichting is op 27 november 2007 een melding Besluit landbouw milieubeheer ingediend voor het houden van 170 melk- en kalfkoeien en 115 stuks vrouwelijk jongvee. Op 29 september 2008 is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een mestsilo met een inhoud van 4.095 m3. Hierdoor is het bedrijf vergunningplichtig geworden. Verweerder heeft bij besluit van 14 januari 2009 een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting op voormeld perceel verleend. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe heeft bij besluit van 5 augustus 2013 een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) verleend. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel heeft bij besluit van 29 juli 2015 een vergunning ingevolge de Nbw 1998 verleend.
1.1. Vergunninghouders hebben op 20 december 2019 een “aanmeldnotitie m.e.r.-beoordelingsplicht” ten behoeve van de uitbreiding en de wijziging van de bestaande melkrundveehouderij bij verweerder ingediend.
1.2. Bij besluit van 6 maart 2020 heeft verweerder besloten dat voor de beoogde verandering van de inrichting van vergunninghouders geen milieu-effect-rapport (m.e.r.) nodig is. Dit betreft een voorbereidingsbesluit in de zin van artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3. Vergunninghoudster heeft op 27 maart 2020 een aanvraag om omgevingsvergunning voor de uitbreiding en de wijziging van de melkrundveehouderij en het oprichten van een jongveestal en een voerkeuken op voormeld perceel te [plaats] bij verweerder ingediend.
Deze aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de navolgende activiteiten:
- bouwen;
- handelen in strijd met de regels van de ruimtelijke ordening;
- veranderen of het veranderen van de werking van de inrichting (milieu).
1.4. Verweerder heeft op 14 januari 2021 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd waarbij een ieder de mogelijkheid is geboden tot het indienen van zienswijzen.
1.5. Bij het bestreden besluit van 3 maart 2021 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
1.6. Verweerder heeft op 11 maart 2021 nogmaals het ontwerpbesluit waarbij de gevraagde vergunning wordt verleend, ter inzage gelegd waarbij een ieder de gelegenheid is geboden tot het indienen van zienswijzen.
1.7. Eiseres heeft op 12 april 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 3 maart 2021
1.8. Bij besluit van 22 juli 2021 heeft verweerder de omgevingsvergunning op grond van de Wabo aan vergunninghoudster verleend voor de nieuwbouw van een zeugenstal en de bouw van een tussenbouw tussen twee stallen op voormeld perceel te [plaats].
Toepasselijke regelgeving
2. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Overwegingen
3. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval terecht een omgevings-vergunning heeft verleend voor het uitbreiden en het wijzigen van een melkrund-veehouderij, het oprichten van een jongveestal en een voerkeuken op voormeld perceel te [plaats]. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de procedurele grond
4.1. Eiseres betoogt dat de verplichting tot het indienen van een zienswijze als voorwaarde om in beroep te kunnen gaan, in strijd is met het Verdrag van Aarhus (Hof van Justitie, C-826/18). Daarbij heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van 13 juli 2022 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2022:1991.
4.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder van oordeel was dat er ten aanzien van het besluit van 3 maart 2021 procedurele fouten waren gemaakt en heeft daarom de zienswijze procedure nogmaals gevolgd waarbij tussen de terinzagelegging van het ontwerp en de terinzagelegging van het besluit door eiseres beroep is ingesteld. De rechtbank constateert dat voor zover hier van belang eventuele procedurele onregelmatigheden daarmee recht gezet zijn.
De rechtbank constateert ook dat het besluit van 22 juli 2021 als een 6:19-besluit moet worden aangemerkt waartegen het beroep van eiseres van rechtswege mede gericht is. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het besluit van 3 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaren wegens het gebrek aan procedureel belang en het besluit van 22 juli 2021 inhoudelijk beoordelen aan de hand van de gronden van eiseres.
In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat de wettelijk voorgeschreven uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure door verweerder ten aanzien van het besluit van 22 juli 2021 in dit geval op een onjuiste wijze is uitgevoerd. Voor zover de grond van eiseres hiertegen was gericht slaagt dieniet.
4.3. Voor zover eiseres met deze grond heeft willen voorkomen dat haar zou worden tegengeworpen dat zij geen zienswijze heeft ingediend, is de rechtbank op grond van de uitspraak van de AbRvS van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2014:786) van oordeel dat daar geen reden voor is.
Ten aanzien van de Wnb
5.1. Eiseres betoogt dat niet gesteld kan worden dat de mogelijkheden die in het bestreden besluit zijn verleend, zijn vergund door middel van de natuurvergunningen. In dit verband wijst eiseres erop dat in het bestreden besluit toestemming is gegeven voor het houden van 217 melkkoeien en 93 stuks jongvee met een totale uitstoot van ammoniak van 3.230 kg/jaar. Verder wijst eiseres erop dat de natuurvergunning die op 31 juli 2013 is verleend door het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe (hierna: het college van GS van Drenthe) betrekking heeft op een uitstoot van ammoniak van 2.716 kg/jaar. Daarnaast wijst eiseres erop dat de natuurvergunning die op 29 juli 2015 is verleend door het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel (hierna: het college van GS van Overijssel) betrekking heeft op een uitstoot van ammoniak van 2.088 kg/jaar. Gelet hierop is het bestreden besluit naar de mening van eiseres niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de natuurvergunning van het college van GS van Drenthe 217 melk- en kalfkoeien en 146 stuks jongvee toestaat. Volgens verweerder staat de nadien afgegeven natuurvergunning van het college van GS van Overijssel eveneens 217 melk- en kalfkoeien toe en 93 stuks jongvee toe. In de visie van verweerder is de laatstgenoemde vergunning (als gevolg van wijzigingen in het bevoegd gezag voor een natuurvergunning) een wijzigingsvergunning van de door het college van GS van Drenthe verleende natuurvergunning. Naar de mening van verweerder is de door het college van GS van Overijssel verleende natuurvergunning leidend en komt het met het bestreden besluit vergunde aantal dieren overeen met het door het college van GS van Overijssel vergunde aantal dieren. Dat een gelijk aantal vergunde dieren toch leidt tot een hogere ammoniak-uitstoot wordt in de visie van verweerder veroorzaakt door de reductiefactor die is toegepast bij de natuurvergunning en die daarmee leidt tot een lagere emissie. Volgens verweerder wordt in het bestreden besluit voor het milieuaspect geen rekening gehouden met deze reductiefactor.
5.3. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat het project waarvoor de natuurvergunning is verleend hetzelfde moet zijn als dat waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, om te verzekeren dat er sprake is van een voortgezet project, zodat significante effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied zijn uitgesloten. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat het aantal stuks vee en jongvee niet zal toenemen. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat uit voorschrift 8.1.1. van de verleende omgevingsvergunning volgt dat er sprake is van het beweiden van het vee binnen de inrichting. Met betrekking tot de dakisolatie en de remmende ventilatie neemt de rechtbank in aanmerking dat vergunninghouders ter zitting hebben verklaard dat de dakisolatie en de remmende ventilatie zijn aangebracht op de bestaande stal en dat deze stal is gecertificeerd door een deskundig bedrijf om in aanmerking te komen voor de titel ‘duurzame melkrundveehouderij’. Nu de ter zitting naar voren gebrachte verklaring van vergunninghouders inhoudelijk niet is weersproken door de gemachtigde van eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding om die verklaring voor onjuist te houden. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een gewijzigd project waarvoor een passende beoordeling vereist is. Deze grond van eiseres slaagt niet.
Conclusie
6. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 3 maart 2021, niet-ontvankelijk. Het van rechtswege ontstane beroep van eiseres tegen het besluit van 22 juli 2021 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het bestreden besluit van
3 maart 2021 niet-ontvankelijk;
- verklaart het van rechtswege ontstane beroep van eiseres tegen het besluit van 22 juli 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzitter, mr. N.M. van Waterschoot en
mr. D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.
De griffier De voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op:

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevings-vergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt de aanvraag in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten eerste, van de Wabo kan de omgevings-vergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en: met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, ten tweede van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, ten derde van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het in werking hebben van een inrichting.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder a, sub 5, van de Wabo, betrekt het bevoegd gezag, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als hier aan de orde, bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval: de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen.
Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c, sub 1, van de Wabo neemt het bevoegd gezag, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als hier aan de orde, bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast.
Artikel 2.14, derde lid, van de Wabo bepaalt dat, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, de omgevingsvergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.
Ingevolge artikel 2.17 van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge artikel 2.20a van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevings-vergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Ingevolge artikel 2.27, derde lid, van de Wabo kan de verklaring slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven.
Wet natuurbescherming (Wnb)
2.1.
Ingevolge artikel 2.7, tweede lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id8e607cb880d0420c97ad2e42a194cf70), van de Wnb is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Ingevolge artikel 2.7, derde lid, aanhef en onder a (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id8e607cb880d0420c97ad2e42a194cf70), van de Wnb verlenen gedeputeerde staten een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan: artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid, wanneer de vergunning betrekking heeft op een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Ingevolge artikel 2.8, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/ide1072abf0a92430e9c8026b84aec4866) van de Wnb maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudings-doelstellingen voor dat gebied.
Ingevolge artikel 9.4, eerste lid, van de Wnb gelden vergunningen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0009641&artikel=19d&g=2023-01-11&z=2023-01-11) als vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.
Bestemmingsplan “Meppel - Buitengebied, wijziging Bramenweg 2”
2.2.
Ingevolge het bestemmingsplan “Meppel - Buitengebied, wijziging Bramenweg 2” is aan het perceel de bestemming “Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden” toegekend. Tevens is voor dit perceel het bestemmingsplan “Meppel - Paraplubestemmings-plan parkeren” van toepassing.
Ingevolge artikel 3.1 van de planregels van dit bestemmingsplan zijn de op de verbeelding voor “Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden” aangewezen gronden bestemd voor:
a. het uitoefenen van:
1. een grondgebonden veehouderijbedrijf;
2. een paardenfokkerij;
3. een akker- en vollegrondstuinbouwbedrijf;
4. een sierteeltbedrijf;
5. een intensieve kwekerij;
met een maximale ammoniakemissie zoals opgenomen in de vigerende Natuurbeschermingswetvergunning d.d. 5 augustus 2013 met kenmerk 31/VTH/2013005664, een en ander in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in ten hoogste categorie 1 en 2 van de Staat van (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0119.Bramenweg2-WPC1/r_NL.IMRO.0119.Bramenweg2-WPC1.html)Bedrijfsactiviteiten (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0119.Bramenweg2-WPC1/r_NL.IMRO.0119.Bramenweg2-WPC1.html), met dien verstande dat:
- kassen met een maximaal oppervlak van 500 m² uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding kassen toegestaan, en
- dat kassen met een maximaal oppervlak van 1.550 m² uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding kassen toegestaan met een afwijkende bouwoppervlakte;
b. behoud, herstel en ontwikkeling van de in dit gebied voorkomende:
1. cultuurhistorische waarden in de vorm van monumenten en archeologisch waardevolle gebieden;
2. natuurwaarden in de vorm van vogelsoorten die op grond van de externe werking van het Natura 2000-gebied “De Wieden” beschermd zijn;
alsmede voor de volgende agrarische nevenfuncties:
c. grondgebonden veehouderij (inclusief paardenfokkerij);
d. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
e. sierteelt;
f. intensieve kwekerij.
Ingevolge het bestemmingsplan “Meppel - Buitengebied, wijziging Bramenweg 2” mag de goothoogte van overige gebouwen niet meer dan 4,5 meter bedragen. De goothoogte van de voerkeuken en jongveestal bedraagt 5,5 meter en 4,75 meter. Het bouwplan is hierdoor in strijd met de voorschriften van voormeld bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 3.3.1 van de planregels van dit bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de in lid 3.2 sub e aangegeven maximale goothoogte voor agrarische bedrijfsgebouwen, met inachtneming van het volgende:
a. afwijking wordt uitsluitend toegepast indien een grotere goothoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.