ECLI:NL:RBNNE:2023:5324

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
LEE 23/1817
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagpartnerschap en zorgtoeslag: beoordeling van de relatie tussen eiser en zijn huisgenote

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 21 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de wijziging van het voorschot zorgtoeslag 2022 beoordeeld. Eiser, die op hetzelfde adres als zijn huisgenote staat ingeschreven, betwist dat zij als zijn toeslagpartner moet worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat, aangezien er uit hun relatie twee kinderen zijn geboren, de huisgenote volgens de wet als toeslagpartner wordt beschouwd. Dit betekent dat haar inkomen meetelt bij de bepaling van de zorgtoeslag. Eiser had aangevoerd dat verweerder aanvankelijk onjuist had gecommuniceerd dat een onderhuurrelatie zou uitsluiten dat de huisgenote als toeslagpartner wordt aangemerkt. De rechtbank oordeelt echter dat de wet dwingend voorschrijft dat de huisgenote als toeslagpartner moet worden aangemerkt, ongeacht de huurrelatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om de zorgtoeslag te verlagen, in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent toeslagpartnerschap en de gevolgen daarvan voor de zorgtoeslag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. H. Nieuwendijk en A.A. Wubs).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de wijziging van het voorschot zorgtoeslag 2022 op grond van de vaststelling door verweerder dat [naam huisgenote] (huisgenote) per 1 maart 2022 toeslagpartner van eiser is.
1.2.
Bij brief van 22 maart 2022 heeft verweerder de hoogte van het voorschot zorgtoeslag 2022 gewijzigd. Bij brief van 3 mei 2022 heeft verweerder toegelicht dat degene die per 1 maart 2022 huisgenote van eiser is, als toeslagpartner van eiser wordt aangemerkt. De rechtbank begrijpt de besluitvorming zo dat het recht op voorschot van de zorgtoeslag is gewijzigd uitgaande van het toeslagpartnerschap van de huisgenote van eiser. Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze besluitvorming gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de wijziging van de hoogte van het voorschot zorgtoeslag in verband met de vaststelling van het toeslagpartnerschap van de huisgenote van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De huisgenote is de ex-partner van eiser. Uit hun relatie zijn twee kinderen geboren. Per 4 februari 2022 staat eiser op hetzelfde woonadres als zijn huisgenote ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
Toeslagpartnerschap
6.1.
Eiser voert aan dat zijn huisgenote ten onrechte voor de zorgtoeslag wordt aangemerkt als zijn toeslagpartner. Eiser stelt dat verweerder aanvankelijk heeft aangegeven dat de huisgenote niet wordt aangemerkt als toeslagpartner indien sprake is van een onderhuurrelatie.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de wet dwingend voorschrijft dat de huisgenote in dit geval voor de zorgtoeslag moet worden aangemerkt als toeslagpartner. Verweerder geeft aan niet te kunnen afwijken van de wet.
6.3.
De rechtbank overweegt dat het partnerbegrip voor inkomensafhankelijke regelingen gedefinieerd is in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Een meerderjarige die in de BRP op hetzelfde adres als de belanghebbende staat ingeschreven geldt als partner als uit hun relatie een kind is geboren. [1]
6.4.
Omdat eiser per 4 februari 2022 in de BRP op hetzelfde woonadres staat ingeschreven als zijn huisgenote en uit hun relatie destijds twee kinderen zijn geboren, zijn eiser en zijn huisgenote met ingang van 1 maart 2022 toeslagpartners van elkaar. Dat eiser een kamer huurt bij zijn huisgenote kan daar niet aan afdoen.
6.5.
Een consequentie van het bovenstaande is dat in dit geval het inkomen van de huisgenote met ingang van 1 maart 2022 meetelt bij het bepalen of er een aanspraak is op zorgtoeslag. [2] Niet in geschil is dat verweerder, uitgaande van het gezamenlijke inkomen van eiser en de toeslagpartner, terecht de hoogte van de zorgtoeslag naar beneden heeft bijgesteld.
6.6.
De rechtbank overweegt dat de artikelen 3 en 7 van de Awir dwingend zijn geformuleerd. De tekst van de bepalingen is helder en laat geen ruimte voor verweerder om daarvan af te wijken. De Awir is bovendien een wet in formele zin. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, onder 9.6 en 9.10, kan deze bepaling daarom niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en het evenredigheidsbeginsel. [3] De rechtbank is van oordeel dat de wet geen ruimte biedt om de huisgenote niet als toeslagpartner aan te merken of om op andere grond haar inkomen buiten beschouwing te laten. Dat verweerder aanvankelijk onjuist aan eiser heeft medegedeeld dat de huisgenote niet als toeslagpartner wordt aangemerkt indien sprake is van een onderhuurrelatie, leidt niet tot een andersluidend oordeel.
Terugvordering
7. Het besluit tot terugvordering van het te veel aan zorgtoeslag ontvangen bedrag dateert van na het bestreden besluit. Ter zitting is daarom besproken of de terugvordering onderdeel van het geding is. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich alleen richt tegen het besluit op bezwaar waarbij verweerder de hoogte van de toeslag op grond van de vaststelling van het toeslagpartnerschap van eiser heeft gehandhaafd. Het besluit tot terugvordering ligt in dit geding dus niet voor. Dat betekent dat de gronden die eiser heeft aangevoerd tegen de terugvordering niet in deze procedure beoordeeld kunnen worden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 3
2. In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en:
a. uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren;
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
Artikel 8
1. Het toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.

Voetnoten

1.Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
2.Artikel 7, eerste lid, van de Awir.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2023, met nummer ECLI:NL:RVS:2023:2013, zoals te vinden op rechtspraak.nl.