1.8.Op de zitting van 23 november 2023 is de behandeling van het beroep voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de moeder van eiser, mr. M. Goosen, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. In de onderhavige zaak beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding van de studieschuld van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank is uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. Eiser heeft kwijtschelding van zijn studieschuld gevraagd. Op 13 oktober 2021 heeft een medisch adviseur van de minister in verband met die aanvraag in een medisch rapport geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de criteria die in het beleid van de minister worden gesteld voor kwijtschelding van zijn studieschuld op medische gronden. De minister heeft in navolging van het advies de aanvraag afgewezen. In bezwaar is de minister daarbij gebleven.
5. De Wet studiefinanciering 2000 (de Wsf 2000) voorziet niet in kwijtschelding. Slechts bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur is sprake van tenietgaan van de resterende schuld (artikel 6.16 van de Wsf 2000). De minister voert met toepassing van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule een beleid waarin staat dat kwijtschelding wordt verleend als:
a. de debiteur een terminale ziekte heeft waardoor hij naar verwachting binnen een jaar komt te overlijden;
b. de debiteur gedurende langere tijd in coma ligt;
c. de debiteur een psychiatrische patiënt is die is opgenomen in een inrichting en de situatie uitzichtloos is;
d. de debiteur die ernstig (geestelijk) gehandicapt is.
6. De achterliggende gedachte bij de totstandkoming van de in het beleid genoemde categorieën is dat van debiteuren die in dergelijke medisch uitzichtloze situaties verkeren, op humanitaire gronden niet kan worden verlangd dat zij hun studieschuld nog (verder) terugbetalen. Het is primair de minister die bepaalt op welke wijze concreet invulling wordt gegeven aan dit beleid. De rechtbank toetst dit beleid terughoudend. Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1421, is het door verweerder gevoerde kwijtscheldingsbeleid niet onredelijk. Naast de gevallen omschreven in het beleid bestaat echter ruimte om een bijzonder geval aan te nemen op grond waarvan ook tot kwijtschelding overgegaan kan worden. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 10 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR8524. 7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht overwogen dat eisers medische situatie niet valt onder een van de in het beleid genoemde categorieën die voor kwijtschelding van de studieschuld in aanmerking komen. De minister heeft dit standpunt gemotiveerd aan de hand van de medische rapportages die door medisch adviseur Knol zijn opgesteld. Knol heeft uiteengezet dat en waarom, ondanks de ernst van de medische toestand, op het moment van beoordelen in het geval van eiser niet gesproken kan worden van een situatie als in het beleid bedoeld of van een daarmee op één lijn te stellen situatie. Het door eiser ingenomen standpunt dat hij valt onder categorie d en dat de minister deze categorie te beperkt uitlegt volgt de rechtbank niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eisers perspectief niet goed is, maar dat op dit moment niet gezegd kan worden dat sprake is van een medisch uitzichtloze situatie. Op grond van de beschikbare medische informatie heeft de minister kunnen concluderen dat eiser op dit moment niet voldoet aan de criteria zoals opgenomen in het kwijtscheldingsbeleid (hierna: het beleid). Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om eiser te volgen in het door hem ingenomen standpunt dat het woord ‘geestelijk’ in categorie d van het beleid ook ziet op ernstig fysieke aandoeningen. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de taalkundige betekenis van de haakjes zoals die in categorie d van het beleid zijn opgenomen. In dit geval zijn de haakjes geplaatst in de betekenis dat het betreffende tussenliggende woord een verduidelijking aangeeft aan de rest van de zin.
8. De conclusie is dus dat eiser niet voldoet aan de criteria voor kwijtschelding zoals in het beleid genoemd. De minister heeft - naar het oordeel van de rechtbank - echter niet kunnen volstaan met het beantwoorden van de vraag of eisers situatie valt onder het beleid. Zoals hiervoor in r.o. 6 is overwogen bestaat er naast de gevallen omschreven in het beleid ook ruimte om in een bijzonder geval eveneens hardheid aan te nemen. De minister had moeten onderzoeken en een kenbare afweging moeten maken of er in het geval van eiser sprake is van een dusdanig bijzondere situatie dat de weigering om tot kwijtschelding over te gaan een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. De minister heeft dit echter niet onderzocht en in zoverre is zijn besluit onvolledig.
9. Het bovenstaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal hierna onderzoeken of er aanleiding is om tot finale beslechting van het geschil te komen.
10. Allereerst overweegt de rechtbank dat het begrijpelijk is dat de minister vanuit zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid terughoudend is met het aannemen van bijzondere gevallen op grond waarvan een uitzondering op het beleid moet worden gemaakt.