ECLI:NL:RBNNE:2023:5193

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
18.292653.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken met betrekking tot cocaïne en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 december 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een mega onderzoek naar drugstransporten en witwassen. De veroordeelde, geboren in 1983 in Djibouti en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was betrokken bij drugstransporten van cocaïne en het witwassen van de opbrengsten hiervan. De officier van justitie had op 27 juli 2022 gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 350.414,00. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 80.931,34 moet worden geschat, bestaande uit € 25.491,34 uit drugstransporten en € 55.440,00 uit witwassen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de drugstransporten, ondanks dat hij niet als leider van de criminele organisatie is aangemerkt. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de bewijsmiddelen in het rapport en heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten. De verdediging heeft geprobeerd aan te tonen dat er geen sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen.

De rechtbank heeft ook het draagkrachtverweer van de verdediging afgewezen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn om te betalen. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. T.M.L. Veen niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-292653-20
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 18 december 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1983 te [geboorte plaats] ( Djibouti ), zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 27 juli 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van 350.414,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer
18-292653-20 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft op 12 september 2022 bepaald dat schriftelijke uitwisseling van standpunten plaats dient te vinden nadat vonnis is gewezen.
De officier van justitie heeft op 9 maart 2023 schriftelijk een conclusie van eis ingediend. De raadsman van veroordeelde mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht (verder: de raadsman) heeft op 18 april 2023 een schriftelijke reactie op de ontnemingsvordering ingediend. De officier van justitie heeft op 15 mei 2023 gereageerd in een conclusie van repliek. Op 23 juni 2023 heeft de raadsman in reactie daarop gepersisteerd in eerder ingenomen standpunten.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 20 november 2023. Veroordeelde is niet verschenen. De raadsman van veroordeelde is evenmin verschenen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. P. M. van der Spek, heeft gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, dat door de officier van justitie uiteindelijk wordt geschat op 82.698,00, bestaande uit 27.258,00 vanwege drugstransport en 55.440,00 vanwege witwassen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het draagkracht verweer moet worden afgewezen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van het drugstransport primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft immers niet gedeeld in de opbrengst, omdat hij, anders dan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , enkel een rol in de voorbereiding heeft gehad waarbij van belang is dat hij is vrijgesproken van het zijn van een leider van de criminele organisatie. Subsidiair heeft de raadsman de berekening bestreden op de volgende punten: de hoeveelheid verkochte heroïne, de inkoopprijs van de heroïne, de prijs van de versnijdingsmiddelen, de kosten voor de autohuur en de koerierskosten.
Ten aanzien van het witwassen heeft de raadsman primair gesteld dat de contante stortingen op de eigen bankrekening niet hebben geleid tot wederrechtelijk verkregen voordeel. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat een bedrag van 30.393,00 in mindering dient te komen op het witwasbedrag, omdat anders een dubbeltelling plaats vindt met de opbrengst van het drugstransport.
De raadsman heeft ten slotte een beroep gedaan op de draagkracht van veroordeelde, waardoor de betalingsverplichting op nihil gesteld moet worden dan wel een door de rechtbank te bepalen vermindering.
De raadsman heeft, indien de rechtbank komt tot vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel van ten hoogste 500,00 of meer, verzocht om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te horen als getuigen, aangezien zij kunnen verklaren omtrent de in- en verkoop van de drugs, de hoeveelheden getransporteerde drugs ende opbrengsten en de verdeling daarvan.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de bewijsmiddelen zoals weergegeven in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict (verder: het rapport).

Beoordeling

Het vonnis van 30 november 2022
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 30 november 2022 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 18-292653-20 onder meer veroordeeld ter zake:
3. primairmedeplegen van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
4. primair van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Ad 1. Drugstransporten
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit.
De rechtbank neemt het rapport als uitgangspunt voor de berekening waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormeld onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit wordt geschat. De rechtbank acht deze berekeningswijze in beginsel deugdelijk en betrouwbaar.
Blijkens het vonnis is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan:
a. a) de handel in heroïne in oktober 2020 (feit 3).
Ad 1a. drugstransport in oktober 2020 Opbrengst
Ten aanzien van de hoeveelheid heroïne acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, aannemelijk dat er 9 kilo heroïne is verkocht. [naam]
1heeft immers over dit transport verklaard dat hij tussen de 10 en 20 blokken heeft geperst. Voorts blijkt dat in de loods soortgelijke blokken een gewicht hebben van tussen de 800 en 1.100 gram per stuk zijn aangetroffen inclusief de pers die [naam] stelt te hebben gebruikt.
2
De rechtbank gaat daarom uit van de verkoop van 9 kilo heroïne voor een bedrag van
12.967,00 per kilo. De totale opbrengst bedraagt daarom 116.703,00.
Kosten
Ten aanzien van de inkoopprijs overweegt de rechtbank dat uit het rapport blijkt dat er verschillende inkoopprijzen zijn voor heroïne, te weten:
- 16.500,00 per kilo in geval van groothandel; - 20.000,00 per kilo in geval van tussenhandel.
De rechtbank heeft geen aanleiding om uit te gaan van groothandelprijzen nu dit niet is onderbouwd, zodat rekening zal worden gehouden met een inkoopprijs van 20.000,00 per kilo. De totale inkoopprijs bedraagt dan 1,8 kilo x 20.000,00 = 36.000,00.
Ten aanzien van de kosten voor versnijdingsmiddelen gaat het rapport uit van een bedrag van 500,00. De enkele stelling dat er mogelijk andere middelen dan paracetamol zijn gebruikt voor de versnijding van de heroïne, en dat daarmee hogere kosten zijn gemaakt dan uit het rapport blijkt, vindt geen steun in de bewijsmiddelen. De rechtbank zal daarom uitgaan van de kosten voor versnijdingsmiddelen conform het rapport, te weten 500,00.
Ten aanzien van de kosten voor autohuur gaat de rechtbank uit van 978,96 conform de factuur van [bedrijf] opgenomen in voornoemd rapport. De rechtbank ziet geen reden om te komen tot een lager bedrag.
Ten aanzien van de kosten voor de koerier gaat de rechtbank uit van de verklaringen van [naam] en [naam] . [naam] heeft verklaard dat hij 2.000,00 heeft ontvangen voor het regelen van de koerier, maar dat hij dat heeft doorgegeven aan [naam] . Daarna heeft hij niets meer ontvangen. [naam] heeft verklaard dat zij enkel 1.950,00 heeft ontvangen in plaats van de beloofde 6.000,00. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze verklaringen en zal daarom uitgaan van 2.000,00 aan koerierskosten.
Ten aanzien van de kosten gaat de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, uit van reiskosten van 600,00 en hotelkosten van 150,00.
De totale kosten bedragen 40.228,96.
Conclusie
Het totale voordeel uit de drugstransporten bedraagt 76.474,04 (zijnde 116.703,00 minus 40.228,96).
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn veroordeeld voor betrokkenheid bij het drugstransport. Voor nihilstelling van het voordeel dat is genoten door veroordeelde is geen enkele feitelijke dan wel op basis van geldende (vaste) jurisprudentie juridische onderbouwing gegeven. Veroordeelde is dan wel vrijgesproken van het zijn van een van de leiders van een criminele organisatie, maar dat betekent niet dat hij in het geheel geen voordeel heeft genoten. Er is immers daadwerkelijk voordeel behaald met het tezamen en in vereniging met anderen uitvoeren van het drugstransport. Uit het procesdossier blijkt niet van een andere dan evenredige verdeling op basis van alle omstandigheden van het geval zoals de rol en het aangetroffen voordeel bij een van de betrokkenen. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor een andere dan een evenredige verdeling en de verdediging draagt die ook niet aan zodat van een evenredige verdeling tussen de betrokkenen moet worden uitgegaan.
3De rechtbank is ten slotte van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn te vinden voor een andere dan een evenredige verdeling van het voordeel gebaseerd op het verschil in strafmaat in de onderliggende hoofdzaken.
4
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde uit het drugstransport van augustus 2020 bedraagt daarom
25.491,34.
Ad 2. Witwassen
Uit het vonnis blijkt dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 primair ten laste gelegde, te weten van het plegen van witwassen een gewoonte maken. Dit is een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Kort gezegd blijkt uit de in het vonnis gebezigde bewijsmiddelen dat veroordeelde in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 december 2020 onder meer een geldbedrag van
64.595,00 heeft witgewassen. Telkens is sprake geweest van contante stortingen op de eigen bankrekening van veroordeelde waar geen verifieerbare legale inkomsten tegenover staan. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf en dat veroordeelde dit ook wist.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging onvoldoende aannemelijke heeft gemaakt dat de contante stortingen op de eigen rekening van veroordeelde niet hebben geleid tot vermogensvermeerdering. Nu er geen concrete onderbouwing van het verweer is gegeven of een aannemelijke verklaring van veroordeelde dat deze contanten gelden niet hebben geleid tot een vermogensvermeerdering, wordt het verweer verworpen. De rechtbank acht de conclusie dat voornoemde contante stortingen tot vermogensvermeerdering bij veroordeelde hebben geleid aannemelijk.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat dubbeltelling met het voordeel uit het drugstransport moet worden voorkomen. Om die reden zal geen rekening worden gehouden met de in 2020 gedane contante stortingen, te weten 9.155,00. De stelling van de verdediging dat het gehele voordeel behaald uit drugtransport in mindering moet komen wordt afgewezen, omdat het witwassen enkel is gebaseerd op de contante stortingen op de eigen rekening van veroordeelde voorafgaand aan 2020, zodat nimmer sprake kan zijn van dubbeltelling met het voordeel uit het drugstransport in 2020.

Het totale voordeel uit witwassen bedraagt daarom 55.440,00.

Conclusies en vaststelling omvang wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op voorgaande berekeningen en overwegingen komt de rechtbank tot de volgende berekening:
1) drugstransport 25.491,34
2) witwassen 55.440,00
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel 80.931,34.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde
80.931,34voordeel heeft genoten.
Draagkracht
Op de voet van het bepaalde in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, verwerpt de rechtbank het gevoerde draagkrachtverweer.
De rechtbank ziet geen redenen de op te leggen betalingsverplichting op een lager bedrag te stellen dan het hiervoor genoemde bedrag aan genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voorwaardelijke getuigenverzoek
De verdediging heeft voorwaardelijke getuigenverzoeken gedaan. De ingetreden voorwaarde is de vaststelling van een betalingsverplichting hoger dan 500,00 aan veroordeelde. Die voorwaarde is ingetreden zodat de rechtbank zich zal uitlaten over die verzoeken.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de getuigen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] af, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het verzoek van de verdediging is immers onvoldoende concreet onderbouwd.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op

80.931,34

Legt
[verdachte]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
80.931,34(zegge: tachtigduizend negenhonderd eenendertig euro en vierendertig cent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en
mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 december 2023.
Mr. T.M.L. Veen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Verhoor [naam] , pagina 1732.
Beslagdossier pagina 231.
Vgl. ECLI:HR:1997:AB7714, ECLI:NL:HR:2004:AQ8489 en ECLI:NL:HR:2015:873.
Vgl. ECLI:HR:2010:BK2142 en ECLI:NL:HR:2016:1118.