ECLI:NL:RBNNE:2023:4664

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
18-298193-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling fysiotherapeut voor meerdere zedenmisdrijven tegen cliënten

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een fysiotherapeut, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte is schuldig bevonden aan het plegen van meerdere zedenmisdrijven, waaronder verkrachting en aanranding, ten aanzien van 15 hulpbehoevende cliënten. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn positie als fysiotherapeut om kwetsbare cliënten te dwingen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft daarbij het bewijsminimum en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers in acht genomen. De verdachte heeft de feiten ontkend en gesteld dat hij altijd met instemming van de cliënten heeft gehandeld. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de handelingen van de verdachte in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en dat er sprake was van dwang door feitelijkheden. De rechtbank heeft ook een beroepsverbod opgelegd voor de duur van 8 jaren, gezien de ernst van de feiten en het schenden van het vertrouwen van de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op bedragen variërend van €2.000 tot €7.500 per slachtoffer, afhankelijk van de ernst van de geleden schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummers 18/298193-21; 18/280888-20 (ttz. gev.).

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 14 november 2023 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 en 17 oktober 2023 (inhoudelijke behandeling) en 14 november 2023 (sluiting van het onderzoek).
Verdachte is bij de inhoudelijke behandeling verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

De (op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering gewijzigde) tenlastelegging in de zaak met parketnummer 18/298193-21 en de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 18/280888-20 zijn als bijlage (1) aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
18/298193-21
1
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 8 maart 2021 tot en met 6 september 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 1] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 8 maart 2021 tot en met 6 september 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de
gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
2
primair:op of omstreeks 8 september 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 2] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op of omstreeks 8 september 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
3
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 31 december 2020 tot en met 16
februari 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 3] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 31 december 2020 tot en met 16
februari 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
4
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 10 september 2021 tot en met 28 oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 4] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 10 september 2021 tot en met
28 oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de
gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 4] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
5
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 augustus 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 5] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 augustus 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 5] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
6
primair:op of omstreeks 5 februari 2020 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 6] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op of omstreeks 5 februari 2020 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 6] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
7
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 23 januari 2019 tot en met 4 oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 7] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 23 januari 2019 tot en met 4
oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 7] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
8
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 25 oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 8] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 25 oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 8] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
9
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 7 juli 2021 tot en met
28 oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 9] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 7 juli 2021 tot en met 28 oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 9] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
10
primair:op of omstreeks 8 juli 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 10] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op of omstreeks 8 juli 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 10] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
11
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 17 mei 2018 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 11] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 17 mei 2018 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 11] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
12
primair:op of omstreeks 2 maart 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 12] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op of omstreeks 2 maart 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 12] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
13
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 31 december 2020 tot en met 21 oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 13] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 31 december 2020 tot en met 21
oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 13] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
meer subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 31 december 2020 tot en met 21 oktober 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 13] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
14
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 15 juni 2021 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 14] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 15 juni 2021 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 14] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd;
15
primair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 1 oktober 2020 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 15] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 1 oktober 2020 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 15] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
meer subsidiair:op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 1 oktober 2020 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 15] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd.
18/280888-20
primair:op of omstreeks 13 september 2018 te [adres] , gemeente Emmen, [slachtoffer 16] door (bedreiging met) geweld en/of (bedreiging met) een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
subsidiair:op of omstreeks 13 september 2018 te [adres] , gemeente Emmen, terwijl verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 16] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer
18/298193-21 onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair, 11 primair, 12 primair, 13 primair, 14 primair, 15 primair en onder parketnummer 18/280888-20 primair ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe - overeenkomstig het door haar overgelegde requisitoir - het volgende aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven:
Betrouwbaarheid
Er is geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat de aangeefsters vóór het doen van de aangifte onderling contact met elkaar hebben gehad. De verklaringen zijn bovendien gedetailleerd en specifiek.
Steunbewijs
De aangiftes worden voldoende ondersteund door de verklaring van verdachte, de overzichten van de zorgverzekeraars en het onderzoek van de deskundige Hartman.
Ontuchtige handelingen
Het spreekt voor zich dat bij het aanraken en masseren van de ontblote borsten, het geslachtsdeel en ook de billen en de liezen, op de wijze en in de setting zoals verweten, sprake is van handelingen die naar hun aard een seksuele strekking hebben. Wanneer de handelingen, zoals verweten, worden gepleegd door een fysiotherapeut met een aan zijn zorg toevertrouwde cliënte, dan zijn deze naar hun aard seksuele handelingen en in strijd met de sociaal ethische norm. De handelingen zijn daarom per definitie ontuchtig.
Dwingen door een feitelijkheid
Uit de rapportage van de deskundige Hartman volgt dat het zeer ongebruikelijk, en gezien de beroepscode niet toegestaan is om in deze specifieke behandelsituaties aangeefsters te behandelen terwijl zij geheel naakt zijn. Voorts was er telkens sprake van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende situatie van overwicht. De aangeefsters hadden last van forse pijnklachten, en wendden zich daarom tot verdachte als professional. Daarbij komt dat voor elke seksuele aanraking tijdens een fysiotherapeutische behandeling geldt dat sprake is van onverhoeds - in de betekenis van onverwacht of plotseling - handelen. Dat deze seksuele handelingen in meerdere gevallen gedurende een (kortere of langere) periode vaker plaatsvonden, maakt niet dat de aangeefsters met die handelingen telkens rekening hadden moeten houden, laat staan dat zij daarmee instemden. Verdachte heeft (telkens) een kwetsbare situatie gecreëerd waarbij bovendien sprake was van onverhoeds seksueel handelen. De aangeefsters konden in redelijkheid hier geen weerstand tegen bieden.
Binnendringen
In bestendige rechtspraak van de Hoge Raad wordt het brengen van (een) vinger(s) tussen de buitenste schaamlippen voldoende geacht om tot een bewezenverklaring van seksueel binnendringen te komen. De feitelijke beschrijving van aangeefsters [slachtoffer 13] en [slachtoffer 15] voldoet hieraan, waardoor bij beide aangeefsters sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota - het volgende aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven:
Betrouwbaarheid verklaringen
Verdachte heeft zich consequent en consistent op het standpunt gesteld dat hij altijd in overleg en met instemming van de cliënten heeft gehandeld. De fysiotherapeutische handelingen waren bovendien altijd gericht op de behandeling. Er hebben geen seksuele handelingen plaatsgevonden. De andersluidende verklaringen die de aangeefsters hebben afgelegd, zijn onbetrouwbaar en zijn te verklaren vanuit een geruchtencircuit. De meeste aangeefsters gingen pas naar de politie op het moment dat in de media bekend werd dat verdachte was aangehouden.
Bewijsminimum
De verklaringen van de getuigen zijn van horen zeggen (de auditu-verklaring). Het gebruik van schakelbewijs is daarnaast niet aan de orde. Hoewel er overeenkomsten te ontwaren zijn in de verklaringen van de aangeefsters, wijken de verklaringen ook op veel punten van elkaar af. Het enkele feit dat verdachte fysiotherapeut is, maakt niet dat er sprake is van een specifieke modus operandi.
Dwang
De meeste aangeefsters lijken het vooral achteraf vervelend te vinden dat de dingen zijn gegaan zoals ze zijn gegaan. Er lijkt in zoverre eerder sprake te zijn van misleiding (dwaling) dan van dwang. De aangeefsters gingen akkoord met de behandeling vanwege de veronderstelde deskundigheid van verdachte en niet omdat zij daartoe werden gedwongen. Bovendien konden de aangeefsters wel degelijk weerstand bieden omdat er steeds overleg tussen verdachte en de aangeefsters plaatsvond tijdens de behandelingen. Het feit dat de meeste aangeefsters bij verdachte bleven terugkomen, maakt het moeilijk te geloven dat er sprake was van dwang.
Ontuchtige handelingen
De verweten handelingen vonden telkens plaats gedurende één massage. Verdachte voerde deze massages uit met de intentie om de klachten van zijn cliënten te verhelpen of te verlichten. Er kan daarom niet zomaar worden gezegd dat verdachte opzet had op het plegen van seksueel getinte handelingen bij zijn cliënten, ook als die handelingen op zichzelf wel zo zouden kunnen worden beschouwd. Verdachte dient daarom in alle zaken integraal van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van het ontuchtige karakter van de handelingen en vanwege het ontbreken van opzet op het seksuele karakter daarvan.
Betasten
De aangeefsters spreken over het ‘(aan)raken’ van de schaamlippen. Dat is echter iets anders dan het ‘betasten’ van de schaamlippen.
Binnendringen
De verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 13] en [slachtoffer 15] lopen ten aanzien van het seksueel binnendringen zó uiteen, dat niet zomaar over en weer steunbewijs kan worden gevonden. In beide zaken valt op dat er nadien nog contact met verdachte is geweest of dat nadien nog is overwogen om naar een vervolgafspraak te gaan. Er dient daarom kritisch te worden gekeken naar hetgeen als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt.
Oordeel van de rechtbank
18/298193-21 feit 5
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/298193-21 onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 5] volgt dat verdachte het vertrouwen van aangeefster heeft geschaad doordat verdachte tweemaal de borsten van aangeefster heeft ontbloot tijdens een behandeling.
Hoewel de rechtbank het handelen van verdachte afkeurt, is dat niet de strafbare gedraging die ten laste is gelegd. Verdachte wordt immers verweten dat hij de blote borsten van aangeefster heeft vastgepakt/betast en/of gemasseerd. Het ten laste gelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat de rechtbank aangeefster niet gelooft; enkel dat uit de verklaring van aangeefster zelf, het ten laste gelegde niet volgt.
18/298193-21 feit 10
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/298193-21 onder 10 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van aangeefster [slachtoffer 10] betrouwbaar acht (zie hieronder onder het kopje “de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters” voor de nadere motivering). De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verweten handeling opzettelijk heeft plaatsgevonden.
Verdachte was op het moment van het aanraken van de borsten van aangeefster bezig met een fysiotherapeutische behandeling, te weten het kraken van aangeefsters rug. Voor die behandeling moest aangeefster haar handen in haar nek leggen, waarna verdachte met zijn handen door de armen van aangeefster ging. Toen verdachte klaar was met het kraken van de rug, heeft hij de zijkanten van de borsten van aangeefster aangeraakt.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat in deze context niet kan worden vastgesteld of de aanraking bewust plaatsvond. Het is mogelijk dat verdachte, bij het terugtrekken van zijn handen, de zijkanten van de borsten van aangeefster onbedoeld heeft aangeraakt. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat de aanraking eenmalig was en dat volgens aangeefster verdachte enkel de zijkanten van haar borsten heeft aangeraakt.
Dat aangeefster tijdens het kraken van de rug geen BH aanhad, bevreemdt de rechtbank en keurt de rechtbank af. Dat maakt echter niet dat daaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte in dit geval opzet had op het vastpakken/betasten van de blote borsten, dan wel op het ontuchtige karakter daarvan. Het ten laste gelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.
18/280888-20
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/280888-20 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Aan verdachte wordt verweten dat hij op 13 september 2018 de blote borsten en/of de schaamstreek van aangeefster [slachtoffer 16] heeft vastgepakt/betast en/of gemasseerd. Hoewel aangeefster bij de politie op 2 november 2018 heeft verklaard over het door verdachte betasten van haar blote borsten en schaamstreek op 13 september 2018, is zij hier bij het verhoor bij de rechter-commissaris op 10 november 2022 uitdrukkelijk op teruggekomen. Aangeefster verklaart bij de rechter-commissaris dat zij op 13 september 2018 wel naakt bij verdachte op de behandeltafel heeft gelegen, maar dat zij op die dag niet is gemasseerd door verdachte omdat zij zelf de afspraak vroegtijdig beëindigde. Het ten laste gelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat de rechtbank aangeefster niet gelooft; enkel dat uit de verklaring van aangeefster zelf, het ten laste gelegde niet volgt.
18/298193-21 feit 1 tot en met 4, feit 6 tot en met 9 en feit 11 tot en met 15
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de in de bijlage (2) bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten. Deze bewijsmiddelen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding
Verdachte is in 2011 begonnen met zijn eigen praktijk als fysiotherapeut in [adres] . Hij stond geruime tijd bekend als goede fysiotherapeut (met hoge beoordelingen van patiënten) die zich op verschillende (deel)gebieden van de fysiotherapie had gespecialiseerd.
Op 26 oktober 2018 is verdachte voor het eerst in beeld gekomen bij de politie. Op die dag heeft de politie een melding van aangeefster [slachtoffer 16] gekregen met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag van verdachte. Na een informatief gesprek heeft aangeefster [slachtoffer 16] op 2 november 2018 aangifte tegen verdachte gedaan, waarna verdachte op 7 februari 2019 is verhoord door de politie. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens de zaak bestudeerd en besloten om de zaak te seponeren bij gebrek aan bewijs.
Op 27 september 2021 is verdachte opnieuw in beeld gekomen bij de politie vanwege seksueel grensoverschrijdend gedrag, ditmaal door een melding van aangeefster [slachtoffer 1] . Na de aangiftes van respectievelijk aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , is verdachte op 1 november 2021 aangehouden. Nadat de aanhouding van verdachte lokaal en landelijk in het nieuws was gekomen, hebben nog eens dertien vrouwen zich gemeld bij de politie, te weten: aangeefsters
[slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] . Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens, gezien de nieuwe aangiftes en na machtiging van de rechter-commissaris, de zaak van aangeefster [slachtoffer 16] heropend.
Bespreking van een aantal algemene verweren van de verdediging
Bewijsminimum
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er naast de verklaringen van de aangeefsters geen of onvoldoende ondersteunende andere bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank is van oordeel dat de aangiftes telkens worden ondersteund door de verklaring van verdachte, het rapport van de deskundige H.H.A. Hartman en de overzichten van de zorgverzekeraars. Verdachte heeft immers op terechtzitting verklaard dat hij als fysiotherapeut alle aangeefsters heeft behandeld, dat de aangeefsters naakt bij hem op de behandeltafel hebben gelegen en dat hij daarbij de intieme delen van de aangeefsters nooit afdekte met een handdoek. Verdachte heeft tevens verklaard dat, hoewel hij zich aangeefster [slachtoffer 11] niet kan herinneren, hij aangeefster [slachtoffer 11] eveneens zal hebben behandeld omdat dit blijkt uit zijn administratie. Hoewel de verklaring van verdachte niet ziet op seksueel misbruik als zodanig, biedt deze verklaring wel steun aan de verklaringen van de aangeefsters op het punt van de omstandigheden waaronder het misbruik volgens de aangeefsters heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de verklaring van verdachte daarom voldoende steun aan de verklaringen van de aangeefsters ten aanzien van de ontuchtige handelingen en is daarmee voldaan aan het bewijsminimum.
Aan beantwoording van de eveneens door de verdediging opgeworpen vraag of in de onderhavige zaak een bewijsconstructie aanvaardbaar zou zijn waarbij gebruik wordt gemaakt van zogenoemd schakelbewijs, komt de rechtbank dus niet toe. Wel acht de rechtbank de opvallende overeenkomsten tussen de onderscheiden verklaringen van de aangeefsters (des te meer) reden om die verklaringen als betrouwbaar aan te merken, zoals hieronder nader wordt overwogen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de aangeefsters onbetrouwbaar zijn.
Daarbij heeft de verdediging benadrukt dat verdachte zich consequent en consistent op het standpunt heeft gesteld dat hij altijd in overleg en met instemming van de cliënten heeft gehandeld en dat alle handelingen altijd waren gericht op de fysiotherapeutische behandeling. Verdachte heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk ontkend de schaamlippen, (blote) borsten en diepe liezen
(verdachte omschrijft zelf de diepe liezen als het gebied van 3 á 4 centimeter van de bovenkant van de bovenbenen tot aan de vagina)van de aangeefsters te hebben aangeraakt of gemasseerd.
De rechtbank stelt voorop dat zij in het dossier geen concrete aanwijzingen heeft gevonden die de stelling van de verdediging kunnen onderbouwen dat de verklaringen van de aangeefsters onbetrouwbaar zijn. Integendeel, de aangeefsters hebben steeds gedetailleerd, specifiek en authentiek over het handelen van verdachte verklaard. Het is bovendien niet zo dat alle verklaringen, zoals die nu zijn afgelegd, voor het eerst naar voren zijn gekomen op het moment dat de aangeefsters hoorden dat verdachte was aangehouden. Diverse aangeefsters hebben immers meteen of kort nadat hun iets was overkomen, een derde (persoon) daarover in vertrouwen genomen en aan die derde hun verhaal gedaan. Daarbij gaat het in bijna alle gevallen om personen buiten de huidige groep van aangeefsters. Voorts hebben de aangeefsters, op verzoek van de raadsman, bij de rechter-commissaris uitgebreid verklaard over de totstandkoming van hun aangifte. Daarbij is niet gebleken dat er door aangeefsters al voordat zij aangifte hebben gedaan, onderling contact is geweest over specifieke handelingen die verdachte bij hen zou hebben verricht en dat op deze wijze onderlinge beïnvloeding en of afstemming zou hebben plaatsgevonden. Integendeel: meerdere aangeefsters hebben verklaard dat zij pas aangifte hebben gedaan nadat zij met hun huisarts hadden besproken wat hun bij verdachte op de behandeltafel was overkomen. Door één van de huisartsen is ook bevestigd dat er bij hem en zijn collega’s meerdere meldingen van patiënten over de behandelmethoden van verdachte waren binnengekomen.
De rechtbank constateert daarnaast dat er op essentiële punten sterke overeenkomsten bestaan tussen de verklaringen van de aangeefsters. Het betreft onder andere de volgende elementen:
  • de aangeefsters lagen naakt bij verdachte op de behandeltafel terwijl dit niet essentieel was voorde behandeling;
  • verdachte dekte nooit de intieme delen (schaamstreek en borsten) van de aangeefsters met eenhanddoek af;
  • de aangeefsters werden door verdachte over hun hele lichaam gemasseerd terwijl zij met eenspecifieke klacht bij verdachte kwamen;
  • verdachte ging vaak na het behandelen van de specifieke klachten over tot een - aldus verdachte ‘ontspanningsmassage’;
  • de opbouw van de massages. De ontuchtige handelingen vonden meestal niet tijdens de eerstebehandeling plaats maar pas wanneer een cliënt al een keer naakt op de behandeltafel had gelegen en door verdachte was gemasseerd. Verdachte ging dan steeds verder en ontzag de intieme delen van het lichaam dan niet meer van zijn aanrakingen.
Dat deze overeenkomsten in de verklaringen het gevolg zouden zijn van wederzijdse beïnvloeding acht de rechtbank, zoals hierboven ook al aangegeven, niet aannemelijk geworden. Deze overeenkomsten versterken dus de betrouwbaarheid van de aangiftes.
Alles overwegende acht de rechtbank de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar, geloofwaardig en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank zal daarom van de verklaringen van de aangeefsters uitgaan.
Dwang door een feitelijkheid
Van dwang in de zin van het gebruik van geweld, of bedreiging daarmee, is in geen van de voorliggende zaken sprake geweest. Bij de beoordeling van de primair ten laste gelegde varianten ligt dan ook steeds de vraag voor of kan worden bewezen dat verdachte de aangeefsters door een feitelijkheid of feitelijkheden heeft gedwongen de ontuchtige handelingen te ondergaan.
De rechtbank stelt vast dat de context, waarin de verweten gedragingen zijn verricht, van belang is bij het bepalen of er sprake was van dwang door een andere feitelijkheid (zie ECLI:NL:HR:2002:AE3365). Wat de dwang veroorzakende feitelijkheid betreft, geldt dat het dwingen niet verlangt dat de aangewende feitelijkheid onder alle omstandigheden voor de gedwongene onoverwinnelijk moet zijn geweest. Er is ook sprake van dwang wanneer de aanrander mede door het onverhoedse van zijn optreden zijn doel bereikt (zie ECLI:NL:HR:2007:BA0862).
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden van belang bij het bepalen of er sprake was van dwang door een andere feitelijkheid. De aangeefsters kwamen bij verdachte voor een fysiotherapeutische behandeling omdat zij specifieke klachten hadden. Doordat de aangeefsters niet bekend waren met de gebruikelijke gang van zaken, wisten zij niet goed wat zij moesten en konden verwachten. Niet alle fysiotherapeuten behandelen op dezelfde manier en voor specifieke klachten kunnen er verschillende behandelingen bestaan. De aangeefsters waren daarom afhankelijk van verdachte, die wel over de benodigde kennis en ervaring beschikte. Toen zij zich tijdens de behandeling op verzoek van verdachte uitkleedden of door hem van hun bh en onderbroek werden ontdaan, ontstond er, gaandeweg, steeds meer verwarring bij de aangeefsters, vooral toen verdachte vervolgens lichaamsdelen ging masseren waarvan de aangeefsters niet hadden verwacht dat deze gemasseerd zouden worden. Hoewel door verdachte is verklaard dat het behandelen en masseren van het naakte lichaam alleen maar gebeurde wanneer hij het belang daarvan aan de cliënt had uitgelegd en deze daarvoor toestemming had gegeven, wordt dat door het overgrote deel van de aangeefsters ontkend. Meerdere aangeefsters hebben zich tijdens de behandeling en massage wel afgevraagd of de wijze van behandelen door verdachte gebruikelijk is voor een fysiotherapeut, maar zij konden door hun onervarenheid die vraag niet beantwoorden. De aangeefsters hebben daarom in de meeste gevallen niet geprotesteerd waardoor verdachte de massage kon voortzetten waarbij zonder aankondiging van verdachte ook (blote) borsten, billen en diepe liezen van de aangeefsters werden gemasseerd.
Gelet op bovenstaande context is de rechtbank van oordeel dat verdachte de ontuchtige handelingen kon uitvoeren door gebruik te maken van de afhankelijkheidsrelatie en door het onverhoedse van zijn handelen, waardoor de aangeefsters waren gedwongen om de ontuchtige handelingen te ondergaan.
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat er sprake was van dwaling en niet van dwang, volgt de rechtbank niet. Verdachte heeft immers nooit met voorafgaande toestemming de borsten, diepe liezen en schaamlippen van de aangeefsters betast en/of gemasseerd. Verdachte deed dit onverhoeds waardoor de aangeefsters op dat moment werden gedwongen om de handelingen van verdachte te dulden en zich daaraan niet konden onttrekken. Meerdere aangeefsters hebben verklaard dat zij “bevroren” waardoor verdachte verder kon gaan met het betasten en/of masseren van hun intieme delen. Dat een aantal aangeefsters toestemming had gegeven voor het ontdoen van het ondergoed of het masseren van de voorkant van het lichaam, maakt niet dat de aangeefsters hoefden te verwachten dat verdachte de intieme delen zou aanraken en/of masseren.
Dat sommige aangeefsters zich meer dan eens door verdachte hebben laten masseren, neemt evenmin weg dat iedere keer opnieuw sprake was van dwang op het moment dat verdachte hun intieme delen aanraakte of masseerde . Zij kwamen terug omdat zij baat hadden bij de behandelingen van verdachte. De aangeefsters wilden verlichting van de pijn die zij op dat moment ervoeren. Daarbij durfden zij niet aan zichzelf (laat staan aan anderen) toe te geven dat verdachte handelingen verrichtte die niet bij de behandeling hoorden.
Betasten
De raadsman heeft opgemerkt dat het ‘aanraken’ van de schaamlippen iets anders is dan het ‘betasten’ ervan.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Betasten wordt in de literatuur omschreven als ‘voelend aanraken met de vingertoppen’. Dat is in zijn algemeenheid meer dan het toevallig en kennelijk ongericht beroeren van de schaamlippen zoals ‘aanraken’ kan worden omschreven. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich bewust was van de kans dat hij de schaamlippen zou kunnen aanraken bij het ‘diep in de liezen’ masseren en dat hij dat ‘diep in de liezen’ masseren daarom niet deed. Echter, nu meerdere aangeefsters verklaren over de wijze van masseren door verdachte waarbij (soms meerdere keren) de vagina of schaamlippen werden aangeraakt, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte vol opzet had op het aanraken van de vagina/schaamlippen. Het onder deze omstandigheden (één of meerdere malen) kort aanraken van de vagina/schaamlippen met de vingertoppen valt daarom naar het oordeel van de rechtbank onder het begrip ‘betasten’.
Bespreking van de individuele feiten
Algemene opmerkingen ten aanzien van ontuchtige handelingen
Bij ontuchtig handelen dient het in beginsel te gaan om handelingen van seksuele aard, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of daarvan sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, de aard van de handeling, de betrokken lichaamsdelen, de context waarbinnen de handeling plaatsvindt en de verhouding tussen de betrokkenen. Het enkele feit dat degene die de handeling heeft ondergaan, die handeling als ongewenst heeft ervaren, is onvoldoende. Er kan sprake zijn van een diffuse grens tussen, enerzijds, behandeling en massage gericht op het behandelen van een specifieke fysieke klacht en/of het bestrijden van de (daarmee samenhangende) pijn en, anderzijds, het verrichten van handelingen die daarop niet (kunnen) zijn gericht. In beide gevallen kunnen borsten en/of intieme delen met de handen worden aangeraakt.
De rechtbank is van oordeel dat bij het betasten en masseren van de blote borsten, diepe liezen en schaamlippen telkens sprake is van een ontuchtige handeling. Immers, verdachte heeft zelf ter terechtzitting verklaard dat het masseren van die lichaamsdelen geen onderdeel is van de behandeling. Het betasten en/of masseren van blote borsten, diepe liezen en schaamlippen van de aangeefsters door verdachte, als fysiotherapeut, is daarom naar het oordeel van de rechtbank een handeling van seksuele aard. Die handelingen zijn daarom in strijd met de sociaal-ethische norm. Dat geldt eveneens voor het duwen van verdachtes stijve penis tegen het lichaam van de aangeefsters.
Bij het betasten en/of masseren van de billen zal de rechtbank per feit uiteenzetten waarom die handeling in dat geval wel of niet ontuchtig is. Het masseren van de billen kan namelijk onderdeel zijn van de behandeling. De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of het masseren van de billen in de gegeven context inderdaad hoorde bij de behandeling.
De rechtbank zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen per feit de verschillende ten laste gelegde handelingen en haar oordeel daarover kort bespreken.
Voor alle hierna te bespreken feiten geldt dat verdachte telkens de aan hem in de tenlastelegging omschreven feiten heeft ontkend. De rechtbank heeft hierboven al overwogen dat zij de verklaringen van alle aangeefsters geloofwaardig en betrouwbaar acht en deze verklaringen daarom telkens als uitgangspunt zal nemen. Voorts leveren de verklaring van verdachte, het rapport van de deskundige Hartman en de overzichten van de zorgverzekeraars, zoals reeds overwogen, voor ieder feit voldoende steunbewijs op zodat is voldaan aan het bewijsminimum. Ten aanzien van het bestanddeel ‘dwang’ verwijst de rechtbank eveneens naar hetgeen hierboven in zijn algemeenheid is overwogen. Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van ontuchtige handelingen, overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen als volgt. Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] over het betasten en masseren van de borsten volgt alleen dat verdachte de spier masseerde vanaf de oksel naar de bovenkant van de borst, richting het sleutelbeen. Verdachte masseerde daarbij niet de voorkant of de tepel van de borst. Wel waren er aanrakingen met de polsen van verdachte over de huid van de borst en tepel van [slachtoffer 1] . Dat maakt echter niet dat daaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte de borst heeft betast of gemasseerd. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte de borst heeft betast of gemasseerd en spreekt verdachte daarvan vrij.
De overige ten laste gelegde handelingen volgen wel uit de verklaring van aangeefster. Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat verdachte spanning voelde bij de rugspier en bilspier, waarna hij, met toestemming van aangeefster, de billen heeft gemasseerd. De rechtbank is van oordeel dat deze aanrakingen in de onderhavige context niet kunnen worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard. Er is onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat het masseren van de billen geen onderdeel vormde van de door verdachte uitgevoerde behandeling. De rechtbank acht daarom het betasten en masseren van de billen niet ontuchtig en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het (met zijn handen) uit elkaar duwen van de blote billen van [slachtoffer 1] door verdachte acht de rechtbank wel ontuchtig. Verdachte heeft immers op de terechtzitting verklaard dat het uit elkaar duwen van de billen niet bij de behandeling hoort. Het uit elkaar duwen van de billen heeft naar het oordeel van de rechtbank dan als enige functie het toonbaar maken van de vagina en anus. Het gaat daarom om een opzettelijke seksuele handeling die in strijd is met de sociaal-ethische norm en daarom ontuchtig.
Het drukken in de ontblote liezen waardoor de schaamlippen van [slachtoffer 1] uit elkaar gingen, acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig. Aangeefster heeft daarover immers verklaard dat verdachte, bij het aanraken van de liezen van aangeefster, zodanige druk gaf dat haar schaamlippen uit elkaar gingen. Aangeefster spreekt over een diepe massage waardoor dit gebeurde.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal echter de pleegperiode beperken tot 6 september 2021 omdat zij niet alle ten laste gelegde gedragingen bewezen acht.
Feit 2
De ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank alle uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat verdachte de billen van aangeefster behandelde door het toepassen van ‘dry needling’. Na die behandeling masseerde verdachte de bilspier los. De rechtbank is van oordeel dat deze aanrakingen in de onderhavige context niet kunnen worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard. Er is onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat het masseren van de billen geen onderdeel vormde van de door verdachte uitgevoerde behandeling. De rechtbank acht daarom het betasten en masseren van de billen niet ontuchtig en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het (met de handen) uit elkaar duwen van de blote billen van [slachtoffer 2] door verdachte acht de rechtbank wel ontuchtig. Verdachte heeft immers op de terechtzitting verklaard dat het uit elkaar duwen van de billen niet bij de behandeling hoort. Het uit elkaar duwen van de billen heeft naar het oordeel van de rechtbank dan als enige functie het toonbaar maken van de vagina en anus. Het gaat daarom om een opzettelijke seksuele handeling die in strijd is met de sociaal-ethische norm en daarom ontuchtig.
Het betasten van de ontblote schaamlippen en het drukken van verdachtes stijve penis tegen de kruin van aangeefster acht de rechtbank, zoals in het voorgaande en in het verlengde hiervan is gemotiveerd, ontuchtig. Dat verdachte bewust de schaamlippen van aangeefster heeft aangeraakt blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de aangifte. Verdachte was op dat moment bezig met het uit elkaar duwen en masseren van de billen waarbij hij steeds meer naar beneden ging met zijn handen totdat hij de schaamlippen van aangeefster aanraakte.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen als volgt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het (met de handen) uit elkaar duwen van de blote billen dat aangeefster hierover niet heeft verklaard. De rechtbank acht daarom dat deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De overige ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank wel uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [slachtoffer 3] volgt dat verdachte, met toestemming van aangeefster, de billen van aangeefster heeft behandeld op triggerpunten door het toepassen van ‘dry needling’ en massages. De rechtbank is van oordeel dat deze aanrakingen in de onderhavige context niet kunnen worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard. Er is onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat het masseren van de billen geen onderdeel vormde van de door verdachte uitgevoerde behandeling. De rechtbank acht daarom het betasten en masseren van de billen niet ontuchtig en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het betasten en masseren van de blote borsten, het drukken in de ontblote liezen en het betasten van de ontblote schaamlippen acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bewust de schaamlippen van aangeefster aanraakte. Verdachte deed dit immers meerdere keren, tijdens verschillende behandelingen. De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte aangeefster in de diepe liezen heeft gedrukt. Aangeefster heeft daarover immers verklaard dat verdachte haar schaamlippen aanraakte via de binnenkant van haar liezen.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd’ wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de pleegperiode beperken tot de periode van 14 januari 2021 tot en met 8 februari 2021 omdat zij niet alle ten laste gelegde gedragingen bewezen acht. De afspraak van 16 februari 2021 is afgezegd door de partner van aangeefster.
Feit 4
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen als volgt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het (met de handen) uit elkaar duwen van de blote billen, dat aangeefster hierover niet heeft verklaard. De rechtbank acht daarom dat deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De overige ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank wel uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] .
Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [slachtoffer 4] volgt dat aangeefster bij verdachte is gekomen omdat zij ischias in haar bil heeft. Verdachte heeft vervolgens, met toestemming van aangeefster, de bilspier van aangeefster behandeld door het toepassen van ‘dry needling’ en massages. De rechtbank is van oordeel dat deze aanrakingen in de onderhavige context niet kunnen worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard. Er is onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat het masseren van de billen geen onderdeel vormde van de door verdachte uitgevoerde behandeling. De rechtbank acht daarom het betasten en masseren van de billen niet ontuchtig en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het betasten en masseren van de blote borsten, het drukken in de ontblote liezen en het betasten van de ontblote schaamlippen acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig. Ook hier is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de schaamlippen van aangeefster aanraakte. Verdachte deed dit immers meerdere keren, tijdens verschillende behandelingen. Aangeefster heeft ook verklaard dat verdachte haar heel diep in de liezen masseerde en daarbij ook haar schaamlippen aanraakte.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd’ wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen als volgt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het betasten en masseren van de billen dat aangeefster
[slachtoffer 6] hierover niet heeft verklaard. De rechtbank acht daarom dat deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De overige ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank wel uit de verklaring van aangeefster.
Het vastpakken/betasten en masseren van de blote borsten acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen als volgt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het (met de handen) uit elkaar duwen van de blote billen dat aangeefster [slachtoffer 7] hierover niet heeft verklaard. De rechtbank acht daarom dat deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De overige ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank wel uit de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Het betasten en masseren van de billen van aangeefster door verdachte acht de rechtbank in onderhavige zaak wel ontuchtig. Uit de verklaring van [slachtoffer 7] volgt dat verdachte dusdanig met zijn vingers in de bilnaad ging dat hij daarbij de schaamlippen aanraakte. Verdachte had bovendien vlak daarvoor voorgesteld om over te gaan tot een ontspanningsmassage. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake meer was van een (fysiotherapeutische) behandeling. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een opzettelijke seksuele handeling die bovendien in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Het betasten en masseren van de blote borsten, het drukken in de ontblote liezen, het betasten van de ontblote schaamlippen en schaamstreek en het drukken van verdachtes stijve penis tegen de hand van aangeefster acht de rechtbank, zoals hierboven gemotiveerd, ontuchtig. Ook hier is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de schaamlippen van aangeefster aanraakte. Verdachte deed dit immers meerdere keren, tijdens verschillende behandelingen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte aangeefster in de diepe liezen heeft gemasseerd. Aangeefster heeft immers verklaard dat verdachte haar in de lies masseerde en daarna haar schaamlippen aanraakte.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd’ wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de pleegperiode beperken tot de periode van 31 januari 2019 tot en met 31 juli 2021. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat de eerste behandeling enkel een intake betrof en dat zij rond juni of juli 2021 enkel nog haar handen liet behandelen door verdachte.
Feit 8
De ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank alle uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 8] .
Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Het betasten en masseren van de billen van [slachtoffer 8] door verdachte acht de rechtbank in onderhavige zaak ontuchtig. Uit de verklaring van [slachtoffer 8] volgt dat verdachte dusdanig met zijn vingers in de bilnaad ging dat hij de bilspleet uit elkaar drukte en de schaamlippen aanraakte. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake meer was van een fysiotherapeutische behandeling. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een opzettelijke seksuele handeling die bovendien in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Het (met de handen) uit elkaar duwen van de blote billen van [slachtoffer 8] door verdachte acht de rechtbank eveneens ontuchtig. Verdachte heeft immers op de terechtzitting zitting verklaard dat het uit elkaar duwen van de billen niet bij de behandeling hoort. Het uit elkaar duwen van de billen heeft naar het oordeel van de rechtbank dan als enige functie het toonbaar maken van de vagina en anus. Het gaat daarom om een opzettelijke seksuele handeling die in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Het betasten en masseren van de blote borsten en het betasten van de ontblote schaamlippen en vagina acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig. Ook hier is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de schaamlippen van aangeefster aanraakte. Verdachte deed dit immers meerdere keren, tijdens verschillende behandelingen.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd’ wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de pleegperiode beperken tot de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 oktober 2021. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat verdachte met de strafbare gedragingen begon in het voorjaar van 2021.
Feit 9
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen als volgt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het betasten en masseren van de borsten dat aangeefster
[slachtoffer 9] hierover niet heeft verklaard. De rechtbank acht daarom dat deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De overige ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank wel uit de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Het betasten en masseren van de billen van [slachtoffer 9] door verdachte acht de rechtbank in onderhavige zaak ontuchtig. Uit de verklaring van [slachtoffer 9] volgt dat verdachte zonder toestemming de string van aangeefster uitdeed. Verdachte masseerde vervolgens enkel de binnenkant van de benen en billen. Verdachte raakte daarbij de buitenste schaamlippen aan. Deze massage kwam niet overeen met de eerdere massages aan de billen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake meer was van een fysiotherapeutische behandeling. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een opzettelijke seksuele handeling die bovendien in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Het (met de handen) uit elkaar duwen van de blote billen, waardoor ook de ontblote schaamlippen uit elkaar gingen, van [slachtoffer 9] door verdachte acht de rechtbank eveneens ontuchtig. Verdachte heeft immers op de terechtzitting verklaard dat het uit elkaar duwen van de billen niet bij de behandeling hoort. Het uit elkaar duwen van de billen heeft naar het oordeel van de rechtbank dan als enige functie het toonbaar maken van de vagina en anus. Het gaat daarom om een opzettelijke seksuele handeling die in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Het betasten van de ontblote schaamlippen acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig. Dat verdachte bewust de schaamlippen van [slachtoffer 9] heeft aangeraakt blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de aangifte. Verdachte was op dat moment bezig met het uit elkaar duwen en masseren van de billen waarbij hij steeds meer naar beneden ging met zijn handen totdat hij de schaamlippen van [slachtoffer 9] aanraakte.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal echter de pleegperiode beperken tot 17 augustus 2021 omdat de verweten gedragingen enkel op die datum plaatsvonden.
Feit 11
De verklaring van verdachte levert, zoals reeds overwogen, voldoende steunbewijs op voor de verklaring van aangeefster zodat is voldaan aan het bewijsminimum. Verdachte erkent, ondanks dat hij zich aangeefster [slachtoffer 11] niet kan herinneren, dat hij aangeefster [slachtoffer 11] heeft behandeld omdat dit blijkt uit zijn administratie. Dat aangeefster gedurende de ten laste gelegde periode door verdachte behandeld werd, blijkt bovendien uit het rapport van deskundige Hartman en het overzicht van de zorgverzekering van aangeefster op pagina 644 van het procesdossier.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen als volgt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het masseren van de borsten dat aangeefster [slachtoffer 11] hierover niet heeft verklaard. De rechtbank acht daarom dat deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De overige ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank wel uit de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Het vastpakken van de blote borsten en het betasten van de ontblote schaamstreek acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig.
De rechtbank acht het vastpakken van de borsten van aangeefster door verdachte mede ontuchtig omdat aangeefster op verzoek van verdachte haar BH moest uitdoen. Verdachte heeft vervolgens meerdere keren de borsten van aangeefster vastgepakt omdat hij, naar eigen zeggen, onder de borsten moest behandelen. Als aangeefster haar BH had aangehouden, was het ‘vastpakken’ van de borsten niet nodig geweest. Het laten uitdoen van de BH en het daarna vastpakken van de borsten was daarom niet dienstig aan de behandeling.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd’ wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de pleegperiode beperken tot de periode van 1 maart 2018 tot en met 17 mei 2018. [slachtoffer 11] heeft namelijk verklaard dat verdachte met de strafbare gedragingen begon vanaf 1 maart 2018.
Feit 12
De ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank alle uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 12] .
Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [slachtoffer 12] volgt dat verdachte spanning voelde bij de bilspier, waarna hij, met toestemming van aangeefster, de billen heeft gemasseerd. De rechtbank is van oordeel dat deze aanrakingen in de onderhavige context niet kunnen worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard. Er is onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat het masseren van de billen geen onderdeel vormde van de door verdachte uitgevoerde behandeling. De rechtbank acht daarom het betasten en masseren van de billen niet ontuchtig en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het tussen de benen masseren richting het geslachtsdeel van [slachtoffer 12] door verdachte acht de rechtbank ontuchtig. Verdachte heeft immers op de terechtzitting verklaard dat een massage richting aangeefsters geslachtsdeel niet bij de behandeling hoort. Aangeefster kwam bovendien enkel voor nek- en schouderklachten. Het gaat daarom om een opzettelijke seksuele handeling die in strijd is met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ wettig en overtuigend bewezen.
Feit 13
De ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank alle uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 13] . De rechtbank is bovendien van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 13] en die van aangeefster [slachtoffer 15] , met name ten aanzien van het seksueel binnendringen, over en weer ondersteunend aan elkaar zijn. In beide gevallen was er sprake van eenzelfde modus operandi. Beide aangeefsters lagen naakt bij verdachte op de behandeltafel waarbij zij hun benen, door de behandeling van verdachte, wijd hadden liggen. Verdachte is toen plotseling gestopt met het masseren van de liezen/benen waarna hij met zijn vinger(s) de vagina van [slachtoffer 13] binnendrong. Op het moment dat [slachtoffer 13] haar afkeuring kenbaar maakte, stopte verdachte direct. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte het lichaam van [slachtoffer 13] seksueel is binnengedrongen.
Ten aanzien van de vraag of de overige handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [slachtoffer 13] volgt dat verdachte, met haar toestemming, de billen heeft behandeld op triggerpunten (pijnpunten) door het toepassen van ‘dry needling’ en massages. De rechtbank is van oordeel dat deze aanrakingen in de onderhavige context niet kunnen worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard. Er is onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat het masseren van de billen geen onderdeel vormde van de door verdachte uitgevoerde behandeling. De rechtbank acht daarom het betasten en masseren van de billen niet ontuchtig en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het betasten en masseren van de ontblote borsten, het drukken in de ontblote liezen en het betasten van de ontblote schaamlippen en vagina acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig. De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte [slachtoffer 13] in de diepe lies heeft gemasseerd. [slachtoffer 13] heeft immers verklaard dat verdachte haar schaambot en lies heeft gemasseerd en daarbij haar vagina aanraakte.
De rechtbank acht aldus de primair tenlastegelegde ‘verkrachting’ wettig en overtuigend bewezen.
Feit 14
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen als volgt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het masseren in de liezen dat aangeefster [slachtoffer 14] hierover niet heeft verklaard. De rechtbank acht daarom dat deel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De overige ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank wel uit de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van de vraag of die handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Het betasten en masseren van de billen van [slachtoffer 14] door verdachte acht de rechtbank in onderhavige zaak ontuchtig. Uit de verklaring van [slachtoffer 14] volgt dat verdachte zonder toestemming haar string uitdeed. Verdachte ging vervolgens de binnenkant van de benen en billen masseren. Verdachte ging steeds wat hoger met zijn handen totdat hij de schaamlippen van
[slachtoffer 14] aanraakte. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake meer was van een behandeling. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een opzettelijke seksuele handeling die bovendien in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Het betasten en masseren van de ontblote borsten en het betasten van de ontblote schaamlippen acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig. Dat verdachte bewust de schaamlippen van [slachtoffer 14] heeft aangeraakt blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit de aangifte. Verdachte bleef tussen de benen van aangeefster masseren totdat hij uiteindelijk de schaamlippen van [slachtoffer 14] aanraakte.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd’ wettig en overtuigend bewezen.
Feit 15
De ten laste gelegde handelingen volgen naar het oordeel van de rechtbank alle uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 15] . De rechtbank is bovendien van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 15] en die van aangeefster [slachtoffer 13] , met name ten aanzien van het seksueel binnendringen, over en weer ondersteunend aan elkaar zijn. In beide gevallen was er sprake van eenzelfde modus operandi. Beide aangeefsters lagen naakt bij verdachte op de behandeltafel waarbij zij hun benen, door de behandeling van verdachte, wijd hadden liggen. Verdachte is toen plotseling gestopt met het masseren van de liezen/benen waarna hij met zijn vinger(s) de vagina van [slachtoffer 15] binnendrong. Op het moment dat [slachtoffer 15] haar afkeuring kenbaar maakte stopte verdachte direct, waarna [slachtoffer 15] haar kleren kon aandoen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte seksueel het lichaam van [slachtoffer 15] is binnengedrongen.
Ten aanzien van de vraag of de overige handelingen van verdachte ontuchtig zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaring van [slachtoffer 15] volgt dat verdachte, met haar toestemming, de billen heeft gemasseerd omdat, volgens verdachte, de beknelling van de kuiten uit de bilspier kwam. Daarnaast is verdachte pas begonnen met het masseren van de liezen op het moment dat aangeefster dat aan hem had gevraagd. Aangever had namelijk klachten in de liezen. De rechtbank is van oordeel dat deze aanrakingen, in de onderhavige context, niet kunnen worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard. Er is onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat het masseren van de billen en liezen geen onderdeel vormde van de door verdachte uitgevoerde behandeling. De rechtbank acht daarom het betasten en masseren van de billen en het duwen in de liezen niet ontuchtig en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het betasten en masseren van de ontblote borsten en het betasten van de ontblote schaamlippen acht de rechtbank, zoals in het voorgaande is gemotiveerd, ontuchtig.
De rechtbank acht aldus de primair tenlastegelegde ‘verkrachting’ wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder parketnummer 18/298193-21 onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 11 primair, 12 primair, 13 primair, 14 primair en 15 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 6 september 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] (die op haar rug en buik op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit, onverhoeds,
  • het met zijn, verdachtes, handen uit elkaar duwen van de blote billen van die [slachtoffer 1] en
  • het met zijn, verdachtes, handen drukken in de ontblote liezen van die [slachtoffer 1] , waardoorhaar ontblote schaamlippen uit elkaar gingen en bestaande die andere feitelijkheden uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 1] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 1] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 1] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 1] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 1] onvermijdbaar is geweest;
2
hij op 8 september 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2]
(die op haar buik op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit, onverhoeds,
  • het met zijn, verdachtes, handen uit elkaar duwen van de blote billen van die [slachtoffer 2] en
  • het vervolgens met zijn, verdachtes, handen betasten van de ontblote schaamlippen van die[slachtoffer 2] en
  • het duwen van zijn, verdachtes, stijve penis tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en bestaande die andere feitelijkheden uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 2] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 2] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 2] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 2] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 2] onvermijdbaar is geweest;
3 hij in de periode van 31 december 2020 tot en met 8 februari 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] (die op haar rug en buik op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, telkens bestaande uit, onverhoeds, meermalen
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de blote borsten van die [slachtoffer 3] en
  • het vervolgens masseren van de blote borsten van die [slachtoffer 3] en
  • het met zijn, verdachtes, handen drukken in de ontblote liezen van die [slachtoffer 3] en- het met zijn, verdachtes, handen betasten van de schaamlippen van die [slachtoffer 3] en bestaande die andere feitelijkheden telkens uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 3] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 3] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 3] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 3] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 3] onvermijdbaar is geweest;
4 hij in de periode van 10 september 2021 tot en met 28 oktober 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 4] (die op haar rug en buik op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, telkens bestaande uit, onverhoeds, meermalen
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de blote borsten van die [slachtoffer 4] en
  • het vervolgens masseren van de blote borsten van die [slachtoffer 4] en
  • het met zijn, verdachtes, handen drukken in de ontblote liezen van die [slachtoffer 4] en- het met zijn, verdachtes, handen betasten van de ontblote schaamlippen van die [slachtoffer 4] en bestaande die andere feitelijkheden telkens uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 4] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 4] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 4] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 4] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 4] onvermijdbaar is geweest;
6
hij op 5 februari 2020 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 6] (die op haar rug en buik op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit, onverhoeds,
  • het met zijn, verdachtes, handen vastpakken/betasten van de blote borsten van die [slachtoffer 6] en
  • het vervolgens masseren van de blote borsten van die [slachtoffer 6] en bestaande die andere feitelijkheden uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 6] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 6] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 6] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 6] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 6] onvermijdbaar is geweest;
7
hij in de periode van 31 januari 2019 tot en met 31 juli 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 7] (die op haar buik en rug op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, telkens bestaande uit, onverhoeds, meermalen,
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de blote billen en borsten van die [slachtoffer 7] en
  • het vervolgens masseren van de blote billen en borsten van die [slachtoffer 7] en
  • het met zijn, verdachtes, handen drukken in de ontblote liezen van die [slachtoffer 7] en
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de ontblote schaamlippen en schaamstreek van die[slachtoffer 7] en
  • het duwen van zijn, verdachtes, stijve penis tegen een hand van die [slachtoffer 7] en bestaande die andere feitelijkheden telkens uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 7] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 7] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 7] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 7] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 7] onvermijdbaar is geweest;
8 hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 oktober 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 8] (die op haar buik en rug op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, telkens bestaande uit, onverhoeds, meermalen,
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de blote billen en borsten van die [slachtoffer 8] en
  • het vervolgens masseren van de blote billen en borsten van die [slachtoffer 8] en
  • het met zijn, verdachtes, handen uit elkaar duwen van de blote billen van die [slachtoffer 8] en
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de ontblote schaamlippen en vagina van die
[slachtoffer 8] en bestaande die andere feitelijkheden telkens uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 8] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 8] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 8] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 8] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 8] onvermijdbaar is geweest;
9
hij op 17 augustus 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 9] (die op haar buik op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit, onverhoeds,
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de blote billen van die [slachtoffer 9] en
  • het vervolgens masseren van de blote billen van die [slachtoffer 9] en
  • het met zijn, verdachtes, handen uit elkaar duwen van de blote billen van die [slachtoffer 9] ,waardoor haar ontblote schaamlippen uit elkaar gingen
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de ontblote schaamlippen van die [slachtoffer 9] en bestaande die andere feitelijkheden uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 9] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 9] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 9] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 9] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 9] onvermijdbaar is geweest;
11
hij in de periode van 1 maart 2018 tot en met 17 mei 2018 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 11] (die op haar rug op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, telkens bestaande uit, onverhoeds, meermalen,
  • het met zijn, verdachtes, handen vastpakken van de blote borsten van die [slachtoffer 11] en- het met zijn, verdachtes, handen betasten van de ontblote schaamstreek van die [slachtoffer 11] en bestaande die andere feitelijkheden telkens uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 11] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 11] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 11] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 11] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 11] onvermijdbaar is geweest;
12
hij op 2 maart 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 12] (die op haar buik op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit, onverhoeds,
  • het masseren tussen de benen van die [slachtoffer 12] en bestaande die andere feitelijkheden uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 12] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 12] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 12] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 12] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 12] onvermijdbaar is geweest;
13
hij in de periode van 31 december 2020 tot en met 21 oktober 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 13] (die op haar buik en rug op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die slachtoffer, telkens bestaande uit, onverhoeds, meermalen,
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de blote borsten van die [slachtoffer 13] en
  • het vervolgens masseren van de blote borsten van die [slachtoffer 13] en
  • het met zijn, verdachtes, handen drukken in de ontblote liezen van die [slachtoffer 13] en
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de ontblote schaamlippen en vagina van die[slachtoffer 13] en
  • het brengen van zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 13] en bestaande die andere feitelijkheden telkens uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 13] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 13] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 13] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 13] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 13] onvermijdbaar is geweest;
14
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 15 juni 2021 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 14] (die op haar buik en rug op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, telkens bestaande uit, onverhoeds, meermalen,
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de blote billen en borsten van die [slachtoffer 14] en
  • het vervolgens masseren van de blote billen en borsten van die [slachtoffer 14] en- het met zijn, verdachtes, handen betasten van de schaamlippen van die [slachtoffer 14] en bestaande die andere feitelijkheden telkens uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 14] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 14] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 14] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 14] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 14] onvermijdbaar is geweest;
15
hij in de periode van 7 mei 2020 tot en met 1 oktober 2020 te [adres] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 15] (die op haar buik en rug op de behandeltafel lag) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die slachtoffer, telkens bestaande uit, onverhoeds, meermalen,
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de blote borsten van die [slachtoffer 15] en
  • het vervolgens masseren van de blote borsten van die [slachtoffer 15] en
  • het met zijn, verdachtes, handen betasten van de ontblote schaamlippen van die [slachtoffer 15] en
  • het brengen van zijn, verdachtes, vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 15] en bestaande die andere feitelijkheden telkens uit
  • het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 15] , bestaande dat overwicht uit de tussenhem, verdachte, als professioneel fysiotherapeut, en die [slachtoffer 15] als zijn cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en
  • de omstandigheid dat die [slachtoffer 15] naakt op de behandeltafel lag en
  • het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waardoor die[slachtoffer 15] werd overrompeld en overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en het dulden van die handelingen door die [slachtoffer 15] onvermijdbaar is geweest.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

18/298193-21

Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
6. Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
7. Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
8. Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
9. Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
11. Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
11. Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
11. Primair: verkrachting;
11. Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
11. Primair: verkrachting.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest, een beroepsverbod voor de duur van 5 jaren (na afloop van de gevangenisstraf) en een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van 3 jaar, inhoudende een contactverbod met de aangeefsters. Per overtreding van dit verbod acht de officier van justitie 2 weken hechtenis op zijn plaats, met een maximum van 6 maanden.
De officier van justitie vordert tevens dat het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven bij uitspraak.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf van gelijke duur dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. De raadsman verzet zich niet tegen de oplegging van een beroepsverbod of een contactverbod. De raadsman ziet geen reden tot het laten herleven van de voorlopige hechtenis omdat er geen kans is op recidive.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) van drs. D. Breuker, forensisch
gz-psycholoog, van 18 augustus 2022 (en de aanvulling daarop van 3 januari 2023), het advies van Verslavingszorg Noord Nederland van 9 januari 2023 (hierna: de reclassering) en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als fysiotherapeut jarenlang schuldig gemaakt aan een groot aantal zedendelicten ten aanzien van (vrouwelijke) cliënten, die zich met fysieke klachten tot hem hadden gewend voor fysiotherapeutische behandeling, te weten aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] . Bij twee van deze slachtoffers heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam. Aangeefsters [slachtoffer 13] en [slachtoffer 15] moesten ervaren dat verdachte met zijn vinger(s) hun vagina binnendrong. Ook bij de andere slachtoffers ging het veelal om vergaande ontuchtige handelingen. Zo heeft verdachte bij meerdere slachtoffers de borsten betast en gemasseerd en/of de schaamlippen betast.
Door het plegen van deze feiten heeft verdachte het door de slachtoffers in hem, als professioneel fysiotherapeut, gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd. Daarnaast heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffers. Verdachte heeft kennelijk enkel oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen behoeftes, zonder zich te bekommeren over de schadelijke gevolgen van zijn gedrag voor de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten de nadelige psychische gevolgen daarvan nog lange tijd kunnen ondervinden. Uit de aangiftes en overige verklaringen van de slachtoffers, waaronder de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen, volgt dat hiervan ook in dit geval sprake is.
Verdachte heeft de feiten stelselmatig ontkend. Ook ter terechtzitting heeft verdacht een- en andermaal benadrukt dat hij louter het oog had op het welbevinden van zijn cliënten. Daarbij heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat hij, achteraf bezien, beter had kunnen kiezen voor een andere, meer conventionele behandelwijze.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op deze proceshouding geen enkel inzicht getoond in het verwerpelijke van zijn handelen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Gelet op de ernst, aard, duur en omvang van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In de persoon van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Uit de rapportages die over hem zijn opgemaakt door een psycholoog volgt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van psychiatrische problematiek of een persoonlijkheidsstoornis. Dat maakt dat verdachte geheel toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte afgewogen dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangeefsters opleggen.
De rechtbank legt een lagere straf op dan de officier van justitie heeft gevorderd nu de rechtbank op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt. De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om, zoals geadviseerd door de reclassering, een ambulante behandeling op te leggen. Tijdens de schorsing van verdachte is gebleken dat verdachte geen hulpvraag heeft, waardoor de ambulante behandeling niet van de grond kon komen.
Beroepsverbod
Verdachte heeft door het bewezenverklaarde handelen het in hem als fysiotherapeut gestelde vertrouwen op ernstige wijze geschonden, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de macht en gelegenheid die hem als fysiotherapeut waren geschonken. Verdachte was bovendien een
gewaarschuwd man, na het verhoor, in 2018, door de politie ter zake van de aangifte van [slachtoffer 16] . Ondanks die waarschuwing heeft verdachte nadien de thans bewezen verklaarde strafbare feiten gepleegd. De rechtbank schat daarom de kans op herhaling in als hoog als verdachte in een vergelijkbare positie of rol komt te verkeren. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, als bijkomende straf, gedurende een langere periode een beroepsverbod moet krijgen om als fysiotherapeut, masseur of anderszins in een soortgelijke functie (met hulpbehoevende vrouwelijke cliënten) werkzaam te zijn. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte ontzetten uit zijn recht tot het uitoefenen van zijn beroep als fysiotherapeut, masseur of soortgelijke beroepen waarbij sprake is van fysiek contact met hulpbehoevende patiënten of cliënten. Voor de duur van deze ontzetting, zal de rechtbank aansluiten bij de in artikel 31 Sr bepaalde maximumduur. Dit betekent dat de rechtbank de duur van de ontzetting zal bepalen op 8 jaren, zijnde een duur die de hoofdstraf 5 jaren te boven gaat.
Opheffing schorsing
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen en de voorlopige hechtenis te laten herleven. Verdachte is in de periode dat hij geschorst was niet in aanraking gekomen met politie en justitie en hij heeft zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 30,02 ter zake van materiële schade en
€ 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 90,72 ter zake van materiële schade en € 5.00,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 475,44 (dit bedrag is mondeling ter zitting gewijzigd) ter zakevan materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 571,71 ter vergoeding van materiële schade en
€ 4.250,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is een bedrag van € 280,00 aan proceskosten gevorderd;
6. [ [slachtoffer 6] , tot een bedrag van € 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
6. [ [slachtoffer 7] , tot een bedrag van € 50,40 ter vergoeding van materiële schade en
€ 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is een bedrag van € 250,00 aan proceskosten gevorderd;
8. [ [slachtoffer 8] , tot een bedrag van € 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
8. [ [slachtoffer 9] , tot een bedrag van € 493,12 ter vergoeding van materiële schade en
€ 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
10. [ [slachtoffer 10] , tot een bedrag van € 4.750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
10. [ [slachtoffer 11] , tot een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
10. [ [slachtoffer 12] , tot een bedrag van € 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
10. [ [slachtoffer 13] , tot een bedrag van € 1.873,40 ter vergoeding van materiële schade en € 8.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is een bedrag van € 250,00 aan proceskosten gevorderd;
10. [ [slachtoffer 14] , tot een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
10. [ [slachtoffer 15] , tot een bedrag van € 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
10. [ [slachtoffer 16] , tot een bedrag van € 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De benadeelde partijen worden allen bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en alle voor toewijzing in aanmerking komen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard aangezien hij van mening is dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman geen opmerkingen ten aanzien van de gevorderde materiële kosten en proceskosten.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële kosten heeft de raadsman, gelet op alle omstandigheden, bepleit dat deze dienen te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] (18/298193-21 feit 1)

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 30,02 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een psycholoog ondergaat. De psycholoog heeft geconstateerd dat de benadeelde partij met haar klachten aan de diagnose PTSS voldoet. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] (18/298193-21 feit 2)

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 90,72 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een traumapsycholoog ondergaat. De traumapsycholoog heeft geconstateerd dat de benadeelde partij met haar klachten aan de diagnose PTSS voldoet. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3] (18/298193-21 feit 3)

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 475,44 (dit bedrag is mondeling ter zitting gewijzigd) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor zestien behandelingen bij een POHGGZ heeft gehad. De benadeelde partij is bovendien doorverwezen naar een psycholoog in verband met een depressieve stoornis. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 4] (18/298193-21 feit 4)
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een POH-GGZ ondergaat. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 5] (18/298193-21 feit 5)

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/298193-21 onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde, waaruit de schade zou zijn ontstaan, niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom nietontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 6] (18/298193-21 feit 6)

Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Daaraan doet niet af dat de benadeelde geen psychische hulp heeft ingeschakeld. Dat een feit als het onderhavige een aantasting in de persoon oplevert, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand en blijkt ook uit het geestelijk letsel dat de andere benadeelde partijen door een vergelijkbaar strafbaar feit hebben opgelopen. Dit maakt dat zonder verdere nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 7] (18/298193-21 feit 7)

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 50,40 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 7 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een POH-GGZ ondergaat. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 250,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 8] (18/298193-21 feit 8)
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een POH-GZZ ondergaat. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 9] (18/298193-21 feit 9)

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 493,12 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 9 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een psychologische begeleider ondergaat. Zij heeft voorts aan haar huisarts kenbaar gemaakt dat zij behandeling wil bij de POH-GGZ. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 10] (18/298193-21 feit 10)

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/298193-21 onder 10 primair en subsidiair ten laste gelegde, waaruit de schade zou zijn ontstaan, niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom nietontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

Ten aanzien van [slachtoffer 11] (18/298193-21 feit 11)

Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een POH-GZZ ondergaat. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 12] (18/298193-21 feit 12)
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Daaraan doet niet af dat de benadeelde geen psychische hulp heeft ingeschakeld. Dat een feit als het onderhavige een aantasting in de persoon oplevert, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand en blijkt ook uit het geestelijk letsel dat de andere benadeelde partijen door een vergelijkbaar strafbaar feit hebben opgelopen. Dit maakt dat zonder verdere nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 13] (18/298193-21 feit 13)

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 1.873,40 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 13 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van een verkrachting door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een psycholoog ondergaat. De psycholoog heeft geconstateerd dat de benadeelde partij met haar klachten aan de diagnose PTSS voldoet. Voorts heeft de huisarts, gelet op de negatieve spiraal waarin benadeelde zit en de suïcidale gedachten van de benadeelde partij, de specialistische GGZ ingeschakeld. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 250,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 14] (18/298193-21 feit 14)

Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Daaraan doet niet af dat de benadeelde geen psychische hulp heeft ingeschakeld. Dat een feit als het onderhavige een aantasting in de persoon oplevert, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand en blijkt ook uit het geestelijk letsel dat de andere benadeelde partijen door een vergelijkbaar strafbaar feit hebben opgelopen. Dit maakt dat zonder verdere nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 15] (18/298193-21 feit 15)

Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van een verkrachting door haar fysiotherapeut. Daarbij was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Daaraan doet niet af dat de benadeelde geen psychische hulp heeft ingeschakeld. Dat een feit als het onderhavige een aantasting in de persoon oplevert, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand en blijkt ook uit het geestelijk letsel dat de andere benadeelde partijen door een vergelijkbaar strafbaar feit hebben opgelopen. Dit maakt dat zonder verdere nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 16] (18/280888-20)
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/280888-20 primair en subsidiair ten laste gelegde, waaruit de schade zou zijn ontstaan, niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Gijzeling
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, Sr, in samenhang met artikel 60a Sr, dient de rechter bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast. De maximale duur van de gijzeling beloopt ten hoogste één jaar en voor elke volle € 25,- kan niet meer dan één dag gijzeling worden toegepast.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank er voor gekozen om de duur van de gijzeling per benadeelde op 28 dagen te stellen.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen met een strafrechtelijke beslagtitel aan verdachte dienen te worden teruggeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich eveneens op het standpunt dat de inbeslaggenomen goederen met een strafrechtelijke beslagtitel aan verdachte dienen te worden teruggeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen met een strafrechtelijke beslagtitel aan verdachte dienen te worden teruggeven.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 60a, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte parketnummer 18/298193-21 onder 5 primair en subsidiair, 10 primair en subsidiair en onder parketnummer 18/280888-20 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/298193-21 onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 11 primair, 12 primair, 13 primair, 14 primair en 15 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ;- slachtoffer [slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ;
  • aangeefster [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 8] , geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 9] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ;
  • aangeefster [slachtoffer 10] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 11] , geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 12] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 13] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 14] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ;
  • slachtoffer [slachtoffer 15] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ;- aangeefster [slachtoffer 16] , geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] .
De politie houdt toezicht op de naleving van het contactverbod.
Ontzetverdachte van het recht tot uitoefening van een beroep als fysiotherapeut, masseur of soortgelijke beroepen waarbij sprake is van fysiek contact met hulpbehoevende patiënten of cliënten voor de duur van
8 jaren.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Ten aanzien van 18/298193-21 feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.530,02(zegge: tweeduizend vijfhonderddertig euro en twee eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 30,02 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.530,02 (zegge: tweeduizend vijfhonderddertig euro en twee eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 30,02 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 2 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.090,72(zegge: vijfduizend negentig euro en tweeënzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 september 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 90,72 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.090,72 (zegge: vijfduizend negentig euro en tweeënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 september 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 90,72 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 3 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.475,44(zegge: vijfduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 475,44 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.475,44 (zegge: vijfduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en vierenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 475,44 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 4 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 5 primair en subsidiair
Verklaart de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 5] haar eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 6 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.500,00(zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 7 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.050,40(zegge: vijfduizend vijftig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 50,40 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 250,00.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 7] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.050,40 (zegge: vijfduizend vijftig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 50,40 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 8 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 8]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 8] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 9 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 9]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.493,12(zegge: vijfduizend vierhonderddrieënnegentig euro en twaalf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 493,12 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 9] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.493,12 (zegge: vijfduizend vierhonderddrieënnegentig euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 493,12 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 10 primair en subsidiair
Verklaart de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 10] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 10] haar eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 11 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 11]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.500,00(zegge:
drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 11] aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.500,00 (zegge: drieduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 12 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 12]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.000,00(zegge:
tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 12] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 13 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 13]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 9.373,40(zegge: negenduizend driehonderddrieënzeventig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.873,40 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 250,00.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 13] aan de Staat te betalen een bedrag van € 9.373,40 (zegge: negenduizend driehonderddrieënzeventig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.873,40 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 14 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 14]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 14] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/298193-21 feit 15 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 15]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 7.500,00(zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 15] aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/280888-20 primair en subsidiair
Verklaart de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 16] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 16] haar eigen proceskosten draagt.

Gelast de teruggave aan verdachte van:

10 STK Schort (Omschrijving: 1517484, blauw)
1. DS Zalf 2 (Omschrijving: 1517707, Biodermal)
1. DS Doek 2 (Omschrijving: 1517711, heka)
1. FLS Medicijn (Omschrijving: 1517722, Sterillium)
2 STK Verbanddoos (Omschrijving: 1517786, oranje)
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. R. Depping en mr. J. Faber, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 november 2023.