ECLI:NL:RBNNE:2023:446

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1711
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag van een Syrische statushouder uit Denemarken

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser, een Syrische statushouder, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 15 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 18 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 8 februari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser in Denemarken internationale bescherming geniet sinds 17 november 2012. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beschermingsstatus in Denemarken is ingetrokken. De staatssecretaris heeft op basis van actuele informatie uit Denemarken geconcludeerd dat eiser geen behoefte heeft aan internationale bescherming in Nederland, aangezien hij die bescherming al in Denemarken heeft. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn status in Denemarken niet meer geldig is en dat hij niet heeft aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen om zijn verblijfsvergunning te verlengen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij moet terugkeren naar Denemarken. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1711

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. [1] Eiser is van Syrische nationaliteit. Hij heeft op 15 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 18 januari 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL23.1712, op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Tevens was een tolk aanwezig. De staatssecretaris heeft zicht laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring aan de hand van wat eiser daartegen heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
2.2.
De staatssecretaris legt het volgende aan de niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag. Op basis van informatie uit Denemarken van 18 november 2022 en de verklaringen van eiser is door de staatssecretaris vastgesteld dat eiser in Denemarken internationale bescherming heeft sinds 17 november 2012. Uit de stukken en verklaringen blijkt dat zijn Deense verblijfsvergunning is verlengd op 12 december 2017 tot 12 december 2019. Ondanks een verlopen verblijfsvergunning, is niet gebleken dat zijn status in Denemarken als vervallen moet worden beschouwd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn beschermingsstatus in Denemarken is ingetrokken. De staatssecretaris neemt daarom aan dat eiser geen behoefte heeft aan internationale bescherming in Nederland, nu hij die bescherming in Denemarken heeft. Volgens de staatssecretaris heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Denemarken een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel op indirect refoulement. Verder stelt de staatssecretaris dat eiser, nu hij in Denemarken internationale bescherming geniet, een zodanige band heeft met Denemarken dat het voor hem redelijk is daarheen te gaan.
Beoordeling beroepsgronden
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en verzoekt om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen.
3.1.
De staatssecretaris is in het bestreden besluit, naar het oordeel van de rechtbank, deugdelijk gemotiveerd ingegaan op de zienswijze. Nu eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
3.2.
Niet in geschil is dat Denemarken aan eiser op 17 november 2012 internationale bescherming heeft verleend. Evenmin is in geschil dat eiser in het bezit is van een Deense verblijfsvergunning, die is afgegeven op grond van zijn internationale beschermingsstatus op 17 november 2012, verlengd op 12 december 2017 en geldig was tot 12 december 2019. De staatssecretaris heeft daartoe gewezen op informatie uit Denemarken van 18 november 2022 waarin, voorzover van belang, het navolgende is vermeld: “
the Danish Immigration Services advises that Denmark doesnotaccept transfer of the said person according to Article 18 (1) (b) of the Dublin Regulation. The Danish Immigration Service emphasises that said person was granted international protection on 17th of November 2012. His residence permit was last extended on 12-12-2017 valid until 12-12-2019. Consequently, his residence permit has expired. Nevertheless, the said person still has his status in Denmark and upon arrival he will be able tot apply for his residence permit not to be considered as lapsed. Due to the abovementioned circumstances, the Regulation (EC) no 604/2013 is no longer applicable. The Danish Immigration Service confirms that the said person can enter Denmark within 6 months from today.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, op grond van deze gegevens, hiervoor vermeld onder 3.2., er in beginsel van mogen uitgaan dat eiser in Denemarken een internationale beschermingsstatus en een (weliswaar verlopen) verblijfsrecht heeft en op grond daarvan opnieuw zal worden toegelaten tot Denemarken. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het dan vervolgens op de weg van eiser ligt om concrete aanwijzingen voor het tegendeel aan te dragen. Dit heeft eiser niet gedaan. Zo heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt of zou kunnen worden afgeleid dat de Deense autoriteiten de aan hem verleende internationale beschermingsstatus en verblijfsvergunning inmiddels hebben ingetrokken of beëindigd, zoals een intrekkings- of beëindigingsbeschikking dan wel een voornemen daartoe. Het overleggen van een ontvangstbevestiging voor wat betreft het afgeven van biometrische gegevens voor een verlenging van zijn vergunning van 20 september 2019 heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden, nu daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat eiser in Denemarken geen internationale bescherming meer geniet. Nu de informatie van 18 november 2022 voldoende actueel is en daaruit ook blijkt dat eiser internationale bescherming geniet in Denemarken, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht afgegaan op de informatie van Denemarken van 18 november 2022. De enkele stelling van eiser dat hij geen Deense beschermingsstatus meer heeft, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. De rechtbank wijst in dit verband op vaste jurisprudentie van de Afdeling op dit punt, namelijk dat uit de enkele omstandigheid dat de geldigheid van een verblijfsdocument is verlopen, niet met zich meebrengt dat de houder daarvan in het desbetreffende land niet langer de aan hem verleende vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus geniet. [2]
3.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij pogingen heeft ondernomen omtrent zijn verlengingsaanvraag van zijn verlopen Deense vergunning. Niet gebleken is dat eiser zich heeft gewend tot daartoe bevoegde (hogere) Deense autoriteiten om zijn beklag te doen over het optreden of nalaten van die autoriteiten zodat hij schot in de zaak krijgt van zijn verlengingsaanvraag. Zo is van het door eiser gestelde dat hij met advocaten, medewerkers van de gemeente en/of vluchtelingenwerkers meerdere keren zou hebben geprobeerd om zijn verlengingszaak te bespoedigen en zo ja op welke wijze hij verder heeft geprobeerd om hierin hulp van de Deense autoriteiten in te roepen niet gebleken. Nu de bewijslast bij eiser ligt, mocht de staatssecretaris dat wel van eiser verwachten. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat er een reële kans bestaat dat zijn internationale beschermingsstatus na zijn overdracht aan Denemarken niet zal worden verlengd, waardoor uitzetting naar Syrië dreigt. Van bewijsnood is niet gebleken. De beroepsgrond kan niet slagen.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser afkomstig is uit Aleppo, Syrië. Voor zover eiser een beroep doet op het verschil in beschermingsbeleid voor Syriërs tussen Nederland en Denemarken, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Deense beleid de reële kans met zich brengt dat zijn internationale beschermingsstatus zal worden ingetrokken of beëindigd dan wel niet zal worden verlengd. Hiertoe geldt dat eiser afkomstig is uit (de regio) Aleppo, terwijl het verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Denemarken erin is gelegen dat Denemarken, anders dan Nederland, de regio Damascus als veilig gebied beschouwt en daarom Syriërs uit de regio Damascus niet zonder meer internationale bescherming verleent. [3]
Situatie in Denemarken (interstatelijk vertrouwensbeginsel)
4. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van mag uitgaan dat Denemarken zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Daarbij is van belang dat onderscheid moet worden gemaakt tussen asielzoekers en personen die internationale bescherming genieten. De situatie van asielzoekers is niet dezelfde als die van statushouders omdat de laatsten dezelfde rechten hebben als staatsburgers. Er is bij statushouders pas sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM wanneer een persoon, die volledig afhankelijk is van de steun van de staat, te maken heeft met “official indifference in a situation of serious deprivation or want incompatible with human dignity”. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018 [4] en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [5]
4.1.
Nu verweerder in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat zich in zijn geval feiten en omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder niet langer aan dat uitgangspunt mag vasthouden. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser heeft niet met algemene informatie over Denemarken of zijn persoonlijke relaas aannemelijk gemaakt dat hij als statushouder bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, of dat hij geen toegang zal krijgen tot (sociale) voorzieningen. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
De staatssecretaris is er op grond van hetgeen hiervoor is overwogen terecht vanuit gegaan dat eiser nog steeds een internationale beschermingsstatus heeft in Denemarken. Gelet daarop is niet ten onrechte overwogen dat eiser een zodanige band heeft met Denemarken dat het voor hem redelijk is daarheen te gaan.

Conclusie en gevolgen

5. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser moet terugkeren naar het grondgebied van Denemarken. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:669.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
5.ECLI:EU:2019:289.