ECLI:NL:RBNNE:2023:4421

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
189247
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en vaccinatieverzoek in een gezagskwestie met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader zonder gezag om de zorgregeling met zijn minderjarige dochter te wijzigen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Nagel, verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling en om de GI (Gecertificeerde Instelling) te verplichten de vaccinaties van de minderjarige te verzorgen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het afdwingen van vaccinaties door de vader, die niet met het gezag is belast. De rechtbank oordeelde dat de huidige omgangsregeling, vastgesteld in 2018, nog steeds in het belang van de minderjarige is, gezien haar kwetsbaarheid en de noodzaak voor rust en duidelijkheid in haar leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een uitbreiding van de omgang rechtvaardigen. De vader heeft weliswaar stappen gezet in zijn ontwikkeling, maar de rechtbank concludeert dat de omgang met de vader voor de minderjarige nog steeds spanningen met zich meebrengt. De rechtbank heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om vaccinaties, omdat hij geen gezag heeft en de GI zelfstandig beslissingsbevoegd is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vader kan binnen drie maanden in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/189247 / FA RK 23-862
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 27 juli 2023
inzake
[de vader],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de vader,
advocaat mr. D.G. Nagel, kantoorhoudende te Almere,
tegen
het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Leeuwarden.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[pleegouders],
hierna te noemen de pleegvader en de pleegmoeder of (gezamenlijk) de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. H. Siesling-Vellinga, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De rechtbank merkt als informant aan:
[de moeder],
hierna ook te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vader, ontvangen op 8 mei 2023;
- de brief met bijlagen van de vader, ontvangen op 19 juni 2023;
- de brief met bijlage van de vader, ontvangen op 22 juni 2023;
- het verweerschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 3 juli 2023;
- het verweerschrift met bijlagen van de pleegouders, ontvangen op 4 juli 2023.
1.2.
Op 5 juli 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Nagel;
- namens de GI: [vertegenwoordigers van de GI];
- namens de RvdK: [vertegenwoordiger van de raad];
- de pleegmoeder, bijgestaan door mr. Siesling-Vellinga.
De pleegvader en de moeder waren met bericht van verhindering afwezig.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats], hierna: [de minderjarige]. De vader en de moeder zijn in 2014 uit elkaar gegaan.
2.2.
[de minderjarige] is op 13 maart 2015 in vrijwillig kader in een crisispleeggezin geplaatst. Zij verblijft sinds 2 juni 2015 in het huidige, perspectief biedende gezin van de pleegouders.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 29 september 2017 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken en is er een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening van pleegzorg afgegeven. Deze maatregelen zijn nadien steeds verlengd.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2020 is het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige].
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 augustus 2018 is de volgende contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader en de moeder bepaald:
- [de minderjarige] heeft gedurende eens per zes weken omgang met haar ouders;
- de omgang met ouders vindt op dezelfde dag plaats;
- de duur van de omgang is één uur voor elke ouder;
- de omgang met vader vindt als eerste op de dag plaats en na een pauze van 15 minuten heeft moeder omgang;
- eens in de achttien weken zijn ouders in de gelegenheid derden mee te nemen naar het omgangsmoment, in afstemming met pleegouders en/of de gezinsvoogd;
- de omgang van beide ouders vindt plaats in bijzijn van pleegouder(s);
- de omgang van vader vindt plaats onder begeleiding van pleegouder(s) en een hulpverlener, bijvoorbeeld de gezinsvoogd of Zo!-Zorgoplossingen.

3.De verzoeken

3.1.
De vader verzoekt de rechtbank om bij beschikking:
I. te bepalen dat de beschikking van 1 augustus 2018 van deze rechtbank wordt gewijzigd en te bepalen dat er tussen de vader en [de minderjarige] een omgangsregeling zal gelden van:
- één keer in de zes weken drie uren op de zaterdag of zondag in Leeuwarden gedurende zes maanden;
-één keer in de drie weken drie uren op de zaterdag of zondag in Leeuwarden gedurende drie maanden;
- één keer in de drie weken drie uren op de zaterdag of zondag bij de vader thuis gedurende drie maanden;
- één keer in de twee weken op de zaterdag of zondag een hele dag van 10:00 uur tot 18:00 uur gedurende drie maanden;
- één keer in de twee weken van vrijdag 19:00 uur tot zaterdag 18:00 uur gedurende zes maanden;
- één keer in de twee weken van vrijdag 19:00 uur tot zondag 18:00 uur, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen;
II. te bepalen dat de GI ervoor zorgdraagt dat [de minderjarige] de volgens het rijksvaccinatieprogramma voorgeschreven vaccinaties krijgt, voor zover dit volgens medisch voorschrift mogelijk is, althans dat daarmee een start wordt gemaakt binnen twee weken na deze beschikking, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat de start met de vaccinatie, dan wel het opvolgen van het programma, uitblijft, zulks met een maximum van € 25.000,00;
III. de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI en de pleegouders voeren verweer tegen de verzoeken van de vader en concluderen tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing daarvan.

4.De standpunten en de beoordeling daarvan

Omgang
De vader
4.1.
Volgens de vader is het na vijf jaar tijd dat de omgangsregeling wordt uitgebreid. [de minderjarige] is inmiddels tien jaar oud en zij heeft volgens de vader bij hem aangegeven dat zij behoefte heeft aan meer contact met hem. De vader heeft laten zien dat hij betrouwbaar is als ouder. Hij wenst een grotere rol te krijgen in het leven van [de minderjarige], maar voelt zich hierin tegengewerkt door de GI en de pleegouders. Hij ziet niet in waarom uitbreiding van de omgang met hem niet in haar belang zou zijn. Volgens de vader blijkt uit de omgangsobservaties door hulpverleningsorganisatie Saul dat de vader stappen heeft gezet in het contact met [de minderjarige] en dat hij tips van Saul ter harte neemt. In overleg met de pleegouders zijn er extra contactmomenten (fysiek en bel- of videocontact) geweest die volgens de vader goed verliepen. De vader wil duidelijkheid over uitbreiding van de omgang en hierover niet in discussie met de pleegouders hoeven.
4.2.
Saul begeleidt de omgang inmiddels (in plaats van de pleegouder(s) of jeugdzorg) en de vader is daar blij mee, omdat Saul volgens de vader onafhankelijker is van de pleegouders en de GI dan pleegzorg. Hij wil ook graag wekelijks een vast bel- of videomoment met [de minderjarige]. De omgangslocatie in Sneek vindt de vader te belastend, vanwege zijn lange reistijd vanaf zijn woonadres. De vader is aangewezen op het openbaar vervoer en een enkele reis kost hem daardoor 2,5 uur. Dat veroorzaakt stress bij hem.
De GI
4.3.
De GI stelt voorop dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt en dat zij zich positief bij hen ontwikkelt. Volgens de GI is de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader, zoals bepaald bij de beschikking van 1 augustus 2018, duidelijk en nog steeds passend en op dit moment nog altijd het meest in het belang van [de minderjarige], gelet op haar ontwikkelingsbehoeften, leeftijd en perspectief bij de pleegouders. Er zijn volgens de GI geen gewijzigde omstandigheden die maken dat de regeling niet meer passend zou zijn. De GI wil vasthouden aan de bestaande regeling, omdat dat rust en duidelijkheid geeft voor [de minderjarige], voor de vader en voor de pleegouders en het strijd tussen de vader en de pleegouders voorkomt. Om dezelfde reden wijst de GI extra contactmomenten (fysiek of bel- of videocontact) af.
4.4.
De GI wijst erop dat Saul op basis van observaties van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] (in de periode van 16 september 2022 tot en met 26 mei 2023) constateert dat de vader openstaat voor tips van Saul, maar niet geheel zonder sturing kan. Volgens Saul is de vader tijdens de omgang niet altijd emotioneel stabiel en kan de omgang voor hem teveel zijn na onverwachte gebeurtenissen, zoals na het overlijden van de hond van de vader. Saul heeft weliswaar geen grote zorgen waarom uitbreiding van de omgang in de toekomst (al dan niet over een aantal jaren en met de juiste hulpverlening) absoluut onmogelijk zou zijn, maar maakt daarbij de kanttekening dat Saul geen inzicht heeft in de impact van het contact op [de minderjarige] voor en na de omgang. De GI wijst ook op het advies van Jeugdhulp Friesland (pleegzorg) van 27 juni 2023 dat uitbreiding van de omgang op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is. Volgens Jeugdhulp Friesland vraagt [de minderjarige] zelf niet om uitbreiding van de omgang. Hoewel [de minderjarige] beter haar grenzen kan aangeven, veroorzaakt de omgang met haar vader nog altijd spanningen bij [de minderjarige], waardoor zij na de omgang gedragingen kan laten zien zoals slechter eten, slechter slapen en dissociatief gedrag, zoals wiegen. [de minderjarige] heeft tijd nodig om de omgang te verwerken en daarom moet de frequentie van de omgang niet verhoogd worden. De GI verwacht dat de pleegouders bereid zijn tot uitbreiding van de omgang als [de minderjarige] daaraan toe is. De pleegouders zien het belang van [de minderjarige] bij een goede omgang met haar biologische ouders in en handelen daarnaar.
4.5.
Volgens de GI blijft begeleiding van de omgang op een neutrale en kindvriendelijke locatie (met pleegouders binnen handbereik aanwezig) belangrijk. Dit voorkomt dat de verstandhouding tussen de vader en de pleegouders extra onder druk komt te staan. Een goede verstandhouding tussen de vader en de pleegouders is nodig voor [de minderjarige] om zich op een positieve manier te kunnen blijven ontwikkelen. Om de rust te bevorderen adviseert de GI om de omgang niet langer te laten begeleiden door (een van) de pleegouders, maar door pleegzorg of een andere organisatie (mogelijk Saul). De GI heeft gekozen voor de huidige omgangslocaties in [locatie 1] en [locatie 2], waarbij deze locaties steeds om en om gewisseld worden, omdat dit haalbaar bleek voor alle betrokkenen.
De pleegouders
4.6.
Volgens de pleegouders moet de vader niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek onder II, omdat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de beschikking van 1 augustus 2018 die aanpassing van de omgangsregeling rechtvaardigen.
4.7.
Voor het geval de vader wordt ontvangen in zijn verzoek, stellen de pleegouders dat de vader met zijn verzoek om meer omgang niet handelt in het belang van [de minderjarige]. De vader stuurt al langer aan op uitbreiding en blijft maar proberen om zijn gelijk te krijgen. Dit veroorzaakt veel onrust bij [de minderjarige] en de pleegouders, terwijl [de minderjarige] baat heeft bij rust en duidelijkheid. De pleegouders betwisten dat zij het contact tussen [de minderjarige] en haar vader tegenwerken. Zij vinden het juist heel belangrijk dat [de minderjarige] contact heeft met beide ouders en hun familieleden en dat zij belangrijke momenten en gebeurtenissen kan delen met haar vader en moeder. De pleegouders zijn niet tegen uitbreiding van de omgang met de vader, als dat voor [de minderjarige] mogelijk is. De weerbaarheid van [de minderjarige] is de laatste jaren weliswaar gegroeid, maar ze is nog steeds kwetsbaar. Volgens de pleegouders ervaart [de minderjarige] nog veel spanning in de omgang met haar vader. Deze spanning uit zich op verschillende manieren. Soms wil [de minderjarige] niet over de omgang praten, is ze teruggetrokken, soms wil ze na de omgang niet meer eten of kan ze niet slapen en in enkele gevallen vertoont ze weer dissociatief gedrag, zoals wiegen. [de minderjarige] hecht er tijdens de omgang aan dat de pleegouders erbij zijn of in ieder geval zichtbaar zijn. Verder benoemen de pleegouders dat de vader wisselend is in wat hij aan kan tijdens de omgang en de omgang met hem voor [de minderjarige] daardoor onvoorspelbaar en onrustig is. De pleegouders betwisten dat [de minderjarige] zelf vraagt om uitbreiding van de omgang met haar vader, zoals de vader stelt. De extra bel- en videomomenten hebben op verzoek van de vader en met goedvinden van de pleegouders plaatsgevonden, maar veroorzaakten onrust bij [de minderjarige] en de pleegouders. Daarom hebben de pleegouders weer afgezien van deze extra contactmomenten. Volgens de pleegouders heeft [de minderjarige] een sterkere band met haar moeder dan met haar vader en vraagt zij daarom meer naar haar moeder. De pleegouders geven aan dat de omgang met de moeder, in afwijking van de geldende omgangsregeling, ook wel bij de moeder thuis plaatsvindt zonder bijzijn van de pleegouder(s), maar overigens volgens de geldende omgangsregeling wordt uitgevoerd.
4.8.
De pleegouders onderschrijven het advies van Jeugdhulp Friesland en de GI om anderen dan de pleegouders de omgang te laten begeleiden, omdat de relatie tussen de pleegouders en de vader gespannen is. De pleegouders pleiten voor begeleiding op de omgangslocaties in [locatie 1] en [locatie 2] door [naam jeugdhulpverlener] van Jeugdhulp Friesland, omdat [de minderjarige] haar goed kent en vertrouwt.
De beoordeling van het verzoek over de omgang
4.9.
Ten aanzien van omgang bepaalt artikel 1:377a lid 1 BW dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Artikel 1:377e lid 1 BW houdt in dat de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake de omgang kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegeven is uitgegaan. Volgens vaste rechtspraak zijn artikel 1:377a BW en artikel 1:377e BW ook van toepassing indien de voogdij bij een gecertificeerde instelling berust (HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943).
4.10.
Volgens de rechtbank is sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de geldende omgangsregeling in 2018 is vastgesteld, die rechtvaardigen dat opnieuw beoordeeld wordt welke omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] is. De vader kan daarom ontvangen worden in zijn verzoek onder I. Als gewijzigde omstandigheden beschouwt de rechtbank dat [de minderjarige] aanzienlijk ouder is en dat - in afwijking van de geldende omgangsregeling - (i) er extra contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vader zijn geweest, (ii) de omgang met de moeder ook wel bij de moeder thuis plaatsvindt en (iii) dat Saul de omgang met vader is gaan begeleiden.
4.11.
De rechtbank zal de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader zoals vastgesteld bij de beschikking van 1 augustus 2018 beperkt wijzigen zoals hierna in het dictum wordt aangegeven. Bij deze inhoudelijke beoordeling neemt de rechtbank het belang van [de minderjarige] als eerste overweging in aanmerking, zoals artikel 3 lid 1 IVRK voorschrijft.
4.12.
De rechtbank is met de GI en pleegouders van oordeel dat verhoging van de frequentie van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] niet in het belang van [de minderjarige] is, omdat zij op dit moment het meest gebaat is bij rust en duidelijkheid in de omgang met haar vader en de huidige frequentie in haar belang is. De rechtbank onderschrijft ook de visie van de RvdK hieromtrent. Op grond van de processtukken en dat wat op de zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat [de minderjarige] zich, na alles wat zij de afgelopen jaren heeft meegemaakt, goed ontwikkelt, maar dat zij ook nog altijd kwetsbaar is. De rechtbank stelt ook vast dat [de minderjarige] geen onbelast contact heeft met haar vader. Dat de vader stappen heeft gezet in zijn ontwikkeling, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de uitbreiding van de omgang in haar belang is. Uit de rapportages van Saul blijkt bovendien dat de vader sturing nodig heeft tijdens de omgang, niet altijd stabiel is en niet altijd in het belang van [de minderjarige] kan handelen (zoals na het overlijden van zijn hond). De omgang met haar vader levert voor [de minderjarige] spanningen op. De extra bel- en videomomenten zijn om deze reden ook gestopt. Het is volgens de rechtbank in het belang van [de minderjarige] dat zij steeds voldoende tijd krijgt om tot rust te komen na de omgang met haar vader. Volgens de GI is een frequentere omgang daarom niet goed voor [de minderjarige] en de rechtbank deelt deze visie. Daarbij overweegt de rechtbank dat het niet wenselijk is wanneer [de minderjarige] vaker omgang zou hebben met haar vader dan met haar moeder. Een gelijke frequentie zorgt voor rust en duidelijkheid en past beter bij het feit dat [de minderjarige] met name naar haar moeder trekt. De vader stelt dat [de minderjarige] zelf aangeeft meer contact met hem te willen hebben, maar dit wordt zowel door de GI als de pleegouders weersproken en is door de vader niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank aan de stelling voorbij gaat. Voorgaande maakt ook dat de rechtbank geen aanleiding ziet om, zoals de vader ter zitting heeft verzocht, door middel van een tussenbeschikking de omgang voorlopig uit te breiden en dit te monitoren, dan wel een bijzondere curator te benoemen. De rechtbank overweegt verder dat zij er vertrouwen in heeft dat de GI en de pleegouders - ook na eventuele overdracht van de voogdij aan hen - openstaan voor uitbreiding van de omgang als [de minderjarige] daar in de toekomst naar vraagt. De pleegouders hebben volgens de rechtbank hun bereidheid hiertoe eerder al laten zien door in te stemmen met de extra contactmomenten. De vader moet zich echter wel realiseren, dat niet uit te sluiten valt dat de huidige regeling het maximaal haalbare blijft.
4.13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank ook van oordeel dat het nog steeds in het belang van [de minderjarige] is dat de omgang met haar vader onder begeleiding plaatsvindt. De aanhoudende spanningen tussen de vader en de pleegouders geven de rechtbank wel aanleiding om te bepalen dat de omgang met de vader niet meer plaatsvindt in het bijzijn van de pleegouder(s) en/of onder hun begeleiding en de rechtbank zal de omgangsregeling in zoverre wijzigen. Volgens de rechtbank is het in het belang van [de minderjarige] dat een professionele organisatie - zoals Jeugdhulp Friesland of Saul - de begeleiding uitvoert en daarvoor zoveel mogelijk een vaste medewerker aanstelt. De GI bepaalt als voogd welke organisatie de begeleiding uitvoert, zolang de voogdij nog niet is overgedragen aan de pleegouders. De rechtbank vindt het voor [de minderjarige] overigens van belang dat de pleegouder(s) tijdens de omgang met de vader binnen handbereik aanwezig zijn, zo lang [de minderjarige] daar behoefte aan heeft.
4.14.
De rechtbank zal de locatie van de omgang niet bepalen. De huidige locaties in [locatie 1] en [locatie 2], waar de omgang feitelijk plaatsvindt, heeft de GI afgestemd met alle betrokkenen. Het praktische bezwaar dat de vader heeft tegen de locatie in [locatie 1], waar de vader slechts eenmaal per 12 weken naar toe hoeft te reizen, vindt de rechtbank niet voldoende zwaarwegend om een (andere) omgangslocatie vast te leggen.
Vaccinaties
4.15.
De rechtbank is evenals de GI en de pleegouders van oordeel dat er geen juridische grondslag bestaat voor het verzoek van de vader en zal hem daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek onder II. Artikel 1:253a BW (gezagsgeschil) biedt - anders dan in de zaak van het Gerechtshof Den Haag van 7 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2693, waar de vader aan refereert - geen grondslag voor zijn verzoek. Een geschil tussen de vader en de GI over de gezagsuitoefening levert geen gezagsgeschil in de zin van artikel 1:253a BW op, omdat de vader niet is belast met het gezag over [de minderjarige]. De GI is als voogd alleen belast met de voogdij over [de minderjarige] en daarmee zelfstandig beslissingsbevoegd. Ook bestaat er geen andere wettelijke grondslag waarop de vader zijn verzoek kan baseren. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vader, anders dan hij stelt, geen eigen rechtsingang ontlenen aan artikel 3 IVRK, dat ingeval van een inhoudelijke beoordeling van maatregelen betreffende kinderen voorschrijft dat de belangen van het kind de eerste overweging vormen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 1 augustus 2018 bepaalde contactregeling alleen ten aanzien van de laatste twee aandachtsstreepjes en alleen ten aanzien van de vader in die zin dat:
- de omgang van de vader vindt niet plaats in het bijzijn van (een) pleegouder(s), zij mogen wel binnen handbereik zijn van [de minderjarige]; en
- de omgang van de vader vindt plaats onder begeleiding;
en laat de contactregeling overigens in stand;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verklaart de vader niet ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van de vaccinaties;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 898