ECLI:NL:RBNNE:2023:4384

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
96-247642-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. G. Eelsing
  • Mr. L. Lamers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten van rechtsbijstand in klaagschriftprocedure ex art. 164, achtste lid, WvW 1994

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een klaagschriftprocedure ex artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verzoeker had een verzoek ingediend tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die hij had gemaakt in het kader van deze klaagschriftprocedure. De rechtbank oordeelde dat de klaagschriftprocedure accessoir is aan de latere strafzaak en dat de kosten van rechtsbijstand alleen voor vergoeding in aanmerking komen als de strafzaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel. Aangezien de onderliggende strafzaak nog niet was geëindigd, verklaarde de rechtbank de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om vergoeding van de kosten.

De rechtbank benadrukte dat de jurisprudentie van de Hoge Raad stelt dat de klaagschriftprocedure geen zelfstandige procedure is, maar afhankelijk is van de uitkomst van de strafzaak. De rechtbank ging in op de argumenten van de officier van justitie en concludeerde dat er wel degelijk een mogelijkheid bestaat voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van de klaagschriftprocedure, maar dat dit afhankelijk is van de uitkomst van de onderliggende strafzaak. In dit geval was de verzoeker niet-ontvankelijk omdat de strafzaak nog niet was afgerond.

De beslissing werd genomen door Mr. G. Eelsing, rechter, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier. Tegen deze beslissing staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht Locatie Assen
parketnummer : 96-247642-22 raadkamernummer : 23-004234
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres] , hierna te noemen: de verzoeker.
Advocaat: mr. H.D. Postma, advocaat te Leeuwarden.

Procesverloop

Bij beschikking van 16 november 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland een door verzoeker ingediend klaagschrift tegen de inhouding van zijn rijbewijs gegrond verklaard en de teruggave van het rijbewijs gelast.
Op 10 februari 2023 is ter griffie van deze rechtbank een verzoek ingekomen strekkende tot een vergoeding van:
- de kosten van rechtsbijstand die door verzoeker zijn gemaakt in het kader van voornoemdklaagschrift tegen de inhouding van zijn rijbewijs tot een bedrag van
€ 961,95
- de kosten voor het opstellen en het indienen van dit verzoek tot een bedrag van € 340,-, tevermeerderen in geval van een behandeling ter zitting.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en het standpunt van de officier van justitie van 16 februari 2023.

Beoordeling

Verzocht wordt vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in verband met de klaagschriftprocedure ex artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad
1is deze klaagschriftprocedure geen zelfstandige procedure waar de schadevergoedingsregeling van art. 530 Sv voor geldt, maar een procedure die accessoir is aan de latere strafzaak en de uitkomst daarvan. Of de kosten van rechtsbijstand in het kader van voornoemde klaagschriftprocedure voor vergoeding in aanmerking komen is dus afhankelijk van de uitkomst van de strafzaak. Indien de strafzaak betreffende het verkeersdelict waarvoor het rijbewijs is ingehouden, uiteindelijk eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a Sr, kan de gewezen verdachte kosten rechtsbijstand claimen waaronder dan ook de kosten betreffende de klaagschriftprocedure zijn begrepen. In alle andere gevallen is er geen grondslag en geen rechtvaardiging voor vergoeding van de kosten van de klaagschriftprocedure.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit voornoemd arrest van de Hoge Raad niet volgt dat er in het geheel geen wettelijke grondslag bestaat voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in het kader van voornoemde klaagschriftprocedure. In het betreffende arrest wordt naar het oordeel van de rechtbank enkel de accessoriteit van de klaagschriftprocedure benadrukt en blijkt geenszins dat bedoeld is deze kosten in het geheel uit te sluiten van een eventuele vergoeding. Integendeel, in het arrest wordt eerdere rechtspraak van de Hoge Raad aangehaald waarin de Hoge Raad oordeelde dat onder de kosten van een raadsman zijn te verstaan “de kosten voor verrichtingen van de raadsman gedurende het gehele strafproces.” Het oordeel dat de kosten van rechtsbijstand in het kader van de klaagschriftprocedure kunnen worden beschouwd als onderdeel van de kosten van rechtsbijstand in de (onderliggende) strafzaak en derhalve voor vergoeding in aanmerking komen afhankelijk van de uitkomst van die (onderliggende) strafzaak, wordt voorts gedeeld door andere rechtbanken en hoven.
2
In het onderhavige geval ziet het verzoekschrift enkel op vergoeding van kosten van rechtsbijstand in het kader van de klaagschriftprocedure ex art. 164, achtste lid, WvW 1994 terwijl de onderliggende strafzaak nog niet geëindigd was. Gelet op vorenstaande is verzoeker niet-ontvankelijk in dat verzoek.

Beslissing

De rechtbank verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door Mr. G. Eelsing, rechter, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.
HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2757.
Zie Gerechtshof Den Haag 18 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2129 en Rechtbank Gelderland 16 april 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:7443.