In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland de beroepen van eisers tegen de definitieve vaststelling van de zorg- en huurtoeslag voor het jaar 2021 en de daarop gebaseerde terugvorderingen. Eisers, die in de loop van 2021 zijn gaan samenwonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een deel van de ontvangen toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 5 augustus 2022 de zorgtoeslag van eiser vastgesteld op € 1.370,00 en de huurtoeslag van eiseres op € 2.169,00, waarbij een terugvordering van respectievelijk € 318,00 en € 562,00 was opgelegd. De rechtbank heeft op 5 oktober 2023 de beroepen behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst terecht het volledige jaarinkomen van eisers heeft meegenomen bij de berekening van de toeslagen, aangezien zij vanaf 1 september 2021 als toeslagpartners worden beschouwd. De rechtbank stelt vast dat de terugvorderingen niet onevenredig zijn, omdat de eisers een te laag geschat inkomen hebben opgegeven, wat heeft geleid tot te hoge voorschotten. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de terugvorderingen, waarbij zij ook opmerkt dat de eisers de mogelijkheid hebben om een betalingsregeling aan te vragen.
De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten in stand blijven en dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter H.J. Bastin en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.