ECLI:NL:RBNNE:2023:4094

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 22/3201 en LEE 22/3250
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een camperwerkplaats met logiesfuncties

Op 6 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaken LEE 22/3201 en LEE 22/3250, waarin eisers in beroep gingen tegen een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een camperwerkplaats met vier logiesfuncties in [plaats]. De eisers, die tegenover de bouwlocatie wonen, betogen dat de bouw hun woon- en leefomgeving negatief zal beïnvloeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning is verleend in overeenstemming met het bestemmingsplan dat op het moment van de vergunningverlening en de beslissing op het bezwaar in werking was. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders geen andere keuze had dan de vergunning te verlenen, aangezien de bouw en het gebruik van de werkplaats binnen de regels van het bestemmingsplan vallen. De eisers hadden de mogelijkheid om de werking van het bestemmingsplan te schorsen, maar hebben dit niet gedaan. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/3201 en 22/3250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2023 in de zaak tussen

1. [eiser 1], uit [plaats],
(gemachtigde: J. Top),
2a. [eiser 2] en
2b [eiser 3],uit [plaats],
gezamenlijk aangeduid als eisers
en
Het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, het college, verweerder
(gemachtigde: M.F. Bruining).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (vergunninghouder), (gemachtigde: C. Zeldenrust).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van een camperwerkplaats met vier logiesfuncties aan de [adres] (de locatie) in [plaats]. Eisers wonen tegenover dit bouwplan en menen dat de bouw ten koste gaat van de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 20 juli 2022 (verzonden op 25 juli 2022) op de bezwaren van eisers is het college bij de verleende omgevingsvergunning gebleven. Volgens het college past de bouw van de werkplaats en het gebruik ervan binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Er is daarom volgens het college geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser sub 1, eiser sub 2a, de gemachtigde van het college vergezeld van [naam] en vergunninghouder, vergezeld van [naam] en zijn gemachtigde.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk 3 november 2023 uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn.
3.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Had het college de belangen van eisers moeten meewegen bij het besluit ?
4. Volgens eisers hadden hun belangen moeten worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning.
4.1.
Het gaat in deze zaak om de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de activiteit "bouwen". Als het college een aanvraag voor een dergelijke activiteit ontvangt, dan moet het college het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een zogenaamd limitatief-imperatief stelsel. Dit wil zeggen dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als zich geen van de weigeringsgronden voordoet, dan moet de gevraagde vergunning worden verleend. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een eigen belangenafweging te maken. [1]
4.2.
Eén van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is strijd met het bestemmingsplan. Partijen zijn het erover eens dat dat de bouw en het gebruik van de camperwerkplaats met logiesfunctie past binnen de regels van het bestemmingsplan ‘SWF – 8 dorpen noord en bedrijventerrein Wommels’ (het gewijzigde bestemmingsplan), dat op 4 juni 2021 in werking is getreden. Volgens eisers heeft de gemeenteraad van de vaststelling van dit bestemmingsplan onzorgvuldig kennisgegeven. Daardoor hebben zij niet tijdig beroep kunnen instellen tegen dit bestemmingsplan.
4.3.
Eisers zijn pas na kennisgeving van de aanvraag voor de omgevingsvergunning op de hoogte geraakt van de wijziging van het gewijzigde bestemmingsplan en hebben daar op 9 november 2021, na het verstrijken van de beroepstermijn, beroep tegen ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Als eisers de werking van dit bestemmingsplan hadden willen tegenhouden, dan hadden zij, bij wijze van voorlopige voorziening, een schorsing kunnen aanvragen bij of na het instellen van beroep tegen het bestemmingsplan. [2] Zij hebben dat niet gedaan. Het gewijzigde bestemmingsplan was daarom in werking op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning op 18 februari 2022. Ook op het moment van de beslissing op het bezwaar van eisers op 20 juli 2022 was het gewijzigde bestemmingsplan in werking. Het bouwplan past binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Het college kon de omgevingsvergunning niet weigeren of een belangenafweging maken. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
De door eiser sub 1 aangevoerde gronden over de aantasting van uitzicht, zichtlijnen, verkeersdrukte, draagvlak en noodzakelijkheid van de ontwikkeling zijn argumenten die in de procedure over het bestemmingsplan thuishoren, en in deze procedure over de omgevingsvergunning voor het bouwen niet aan de orde kunnen komen. De rechtbank toetst een besluit van een bestuursorgaan naar de stand van het recht op het moment dat het besluit genomen is (in dit geval dus ten tijde van de beslissing op het bezwaar). De uitspraak van de Afdeling in het beroep van eisers tegen het bestemmingsplan [3] is daarom ook niet van belang voor deze procedure.
4.3.2.
Er is geen sprake van onzorgvuldige besluitvorming bij het verlenen van de omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:979.
2.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2154.
3.Inmiddels gedaan op 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2850.