ECLI:NL:RVS:2021:979

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
202101624/1/R2 en 202101624/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor woningbouw in openbaar park te Panningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. Het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas had op 5 juli 2020 een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het bouwen van een vrijstaande woning aan de [locatie 1] in Panningen, een perceel dat momenteel nog deel uitmaakt van een openbaar park. [appellant], wonend aan de [locatie 2], verzet zich tegen deze bouwplannen en stelt dat het perceel tot het openbare park moet blijven behoren. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning en is in beroep gegaan nadat de rechtbank zijn beroep ongegrond verklaarde.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 4 mei 2021. [appellant] heeft aangevoerd dat de besluitvorming over de woningbouw onzorgvuldig is geweest en niet voldoende gemotiveerd. Hij verwijst naar eerdere uitspraken van de Raad van State die de bouwplannen in het verleden hebben tegengehouden. De voorzieningenrechter overweegt dat het college de aanvraag voor de omgevingsvergunning terecht heeft getoetst aan het bestemmingsplan en dat er geen weigeringsgronden zijn die de vergunning in de weg staan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van bestemmingsplannen en de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig beroep in te stellen tegen dergelijke besluiten.

Uitspraak

202101624/1/R2 en 202101624/2/R2.
Datum uitspraak: 11 mei 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Panningen, gemeente Peel en Maas,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 2 maart 2021 in zaak nrs. 20/2837 en 20/2839 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning aan de [locatie 1] in Panningen.
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 mei 2021, waar zijn verschenen:
- [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde],
- het college, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak;
- [vergunninghouder].
Overwegingen
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2.       Het college heeft aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning aan de [locatie 1] in Panningen. Het perceel is momenteel nog onderdeel van een openbaar park.
3.       [appellant] woont aan de [locatie 2], tegenover het perceel. Volgens hem moet het perceel tot het openbare park blijven behoren. Uit een door hem overgelegde lijst van medestanders blijkt dat ook een groot aantal andere omwonenden zich verzet tegen de bouw van een woning in het park. Ter zitting heeft [appellant] evenwel bevestigd dat het hoger beroep moet worden geacht formeel alleen door hem te zijn ingesteld.
Inhoudelijk
4.       [appellant] bestrijdt niet dat het oordeel van de rechtbank dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Zijn betoog komt erop neer dat de besluitvorming over het opnemen van de mogelijkheid voor woningbouw op deze kavel in het bestemmingsplan, onzorgvuldig is geweest en niet is gemotiveerd, zodat nog betekenis toekomt aan de vorige bestemming "Groenvoorzieningen G". Ter onderbouwing hiervan voert hij aan dat de desbetreffende gronden in 1960 aan de gemeente zijn geschonken onder de voorwaarde dat de gronden als openbaar park zullen worden bestemd. De raad heeft deze schenking bij besluit van 3 maart 1960 aanvaard. Over een met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure verleende vergunning van 5 juli 1993 ten behoeve van het bouwen van een woonhuis op het perceel heeft de voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 22 oktober 1993 geoordeeld dat deze onvoldoende was gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat realisering van het bouwplan een grote inbreuk op het park aan de Parklaan inhoudt, met ingrijpende gevolgen voor de bewoners van Penningen en in het bijzonder de bewoners van de Parklaan. Over het door de raad van de voormalige gemeente Helden bij besluit van 5 juli 1993 vastgestelde bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan kern Panningen" heeft de Afdeling bestuursrechtspraak bij uitspraak van 16 november 1995 vervolgens geoordeeld dat de gevolgen van de bouw van een woning op het perceel onvoldoende zijn onderzocht, zodat het besluit niet met de nodige zorgvuldigheid is genomen. Aan dit oordeel ligt een brief van het gemeentebestuur van 12 mei 1995 ten grondslag waarin staat dat het gemeentebestuur ermee kan instemmen dat alsnog goedkeuring wordt onthouden aan de toegekende woonbestemming. Het goedkeuringsbesluit is dan ook in zoverre vernietigd. In het bestemmingsplan "Dubbelkern Helden-Panningen" heeft de raad op 5 februari 2013 zonder verdere motivering toch weer een woonbestemming aan het perceel toegekend. Daarmee is de raad voorbijgegaan aan de uitspraak van de Afdeling. De bestemmingswijziging blijkt ook niet uit de toelichting bij het bestemmingsplan, terwijl andere bestemmingswijzigingen daarin wel zijn beschreven. Over de bestemmingswijziging zijn omwonenden destijds niet geïnformeerd. Ook heeft geen van de omwonenden in een huis-aan-huisblad gelezen dat dit bestemmingsplan was vastgesteld, hetgeen doet vermoeden dat de kennisgeving hiervan nooit in het huis-aan-huisblad is gepubliceerd. Het plan zelf is moeilijk raadpleegbaar op internet. Bovendien was bebouwing van de kavel op het moment waarop het plan werd vastgesteld nog niet concreet aan de orde, zodat er destijds ook geen aanleiding bestond om daarop alert te zijn. Daarbij wijzen [appellant] en anderen op kaartmateriaal bij de besluitvorming over de herinrichting van de omgeving van het Huis van de gemeente in 2018. Ook toen was de bebouwing van de kavel nog niet concreet.
4.1.    De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het gaat in deze zaak om de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo): de activiteit "bouwen". Als het college een aanvraag voor een dergelijke activiteit ontvangt, dan moet het college het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een limitatief-imperatief stelsel. Dit wil zeggen dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een eigen belangenafweging te maken. De door [appellant] genoemde uitspraken en de daarin opgenomen overwegingen mocht het college dan ook niet bij zijn besluitvorming betrekken. Dit zijn feiten die hij in de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan had moeten aanvoeren. Het bestemmingsplan is na de vaststelling onherroepelijk geworden en van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan. In het plan is een woonbestemming met een bouwmogelijkheid voor de [locatie 1] opgenomen. [vergunninghouder] kan hier dus een recht om te bouwen aan ontlenen. Dat deze woonbestemming niet is toegelicht in de plantoelichting, is daarbij niet van belang omdat de bindende delen van het bestemmingsplan worden gevormd door de verbeelding en de planregels.
Voor zover [appellant] aanvoert dat in het huis-aan-huisblad waarschijnlijk niet of niet voldoende kennis is gegeven van de vaststelling van het bestemmingsplan, kan hem dat niet baten. Het vaststellingsbesluit is in ieder geval bekendgemaakt in de Staatscourant van 27 maart 2013. Dat mogelijk op ontoereikende wijze kennis is gegeven van het vaststellingbesluit in het huis-aan-huisblad betreft een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van vaststelling van het bestemmingsplan en kan alleen al daarom de rechtmatigheid van het bestemmingsplan niet aantasten. Een ontoereikende kennisgeving kan weliswaar meebrengen dat een belanghebbende verschoonbaar te laat beroep tegen een besluit instelt, maar van een dergelijk beroep van [appellant] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is niet gebleken. Dat beroep had dan bovendien moeten worden ingesteld zo spoedig mogelijk nadat [appellant] van het bestaan van het bestemmingsplan op de hoogte was geraakt of had kunnen raken.
5.       Het college heeft de aanvraag dus terecht getoetst aan het bestemmingsplan. [appellant] heeft niet bestreden dat de aanvraag met het bestemmingsplan in overeenstemming is. Omdat zich geen weigeringsgrond uit artikel 2.10 van de Wabo voordoet, was het college gehouden om de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank is terecht tot dit oordeel gekomen.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7.       Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Slump
voorzieningenrechter
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2021
745.