ECLI:NL:RBNNE:2023:39

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
LEE 22-01299
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving tegen Jumbo distributiecentrum wegens gebrek aan belanghebbendheid

Op 10 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eisers, bestaande uit drie agrarische partijen, een verzoek om handhaving indienen tegen het distributiecentrum van Jumbo in Beilen. De eisers stellen dat het distributiecentrum opereert zonder de benodigde vergunningen volgens de Wet natuurbescherming, wat leidt tot stikstofdepositie op een nabijgelegen Natura 2000-gebied. Het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe heeft het verzoek van eisers echter buiten behandeling gesteld, omdat zij niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder het verzoek van eisers op 6 augustus 2021 en de afwijzing van hun bezwaar op 15 februari 2022. Tijdens de zitting op 28 november 2022 hebben eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat zij de collectieve belangen van agrariërs behartigen en dat eiser sub 3, die dichtbij het Natura 2000-gebied woont, ook belanghebbend zou moeten zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afstand van eiser sub 3 tot het distributiecentrum te groot is om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de eisers niet voldoen aan de criteria van belanghebbendheid zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar niet in strijd is met het Verdrag van Aarhus. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: LEE 22/1299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres sub 1] ,

[eiseres sub 2]
[eiser],
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: M.V. Hazekamp
)
en

het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 29 september 2021 heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen het distributiecentrum van Jumbo, gevestigd te Beilen, vanwege het exploiteren van een distributiecentrum voor supermarkten zonder in het bezit te zijn van een vergunning zoals bedoeld in de wet natuurbescherming, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 15 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers afgewezen.
Eisers hebben hiertegen beroep ingediend.
Verweerder heeft op 21 november 2022 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Voor eisers zijn [eisers] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] .

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van het onderhavige beroep neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eisers hebben op 6 augustus 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen Jumbo distributiecentrum. Volgens eisers is sprake van een overtreding van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming omdat de transportbewegingen van en naar het distributiecentrum bijdragen aan stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied, zonder dat daarvoor vergunning is verleend.
1.2.
Eiser sub 3 [eiser] . Dit perceel en de overige percelen van eiser sub 3 liggen meer dan 26 km verwijderd van het distributiecentrum.
2. Verweerder heeft het verzoek om handhaving buiten behandeling gesteld omdat eisers niet zijn aan te merken als belanghebbende.
3.1.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Op grond van artikel 1:3, derde lid van de Awb is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
3.2.
Eisers hebben verzocht om handhaving van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming.
4. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb kunnen worden aangemerkt. Eisers sub 1 en 2 voeren aan dat zij de collectieve belangen van agrariërs behartigen, onder meer met betrekking tot dier- en milieugerelateerde zaken. Ook voeren veel agrariërs natuurbeheer uit in en rondom Natura 2000-gebieden. Voorts woont eiser sub 3 op een korte afstand van het Natura 2000-gebied dat gevolgen ondervindt van de bedrijfsactiviteiten van het distributiecentrum. Het Natura 2000-gebied heeft een grote invloed op de kwaliteit van de directe omgeving waarin hij woont.
Eisers betogen ook dat de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar in strijd is met artikel 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (hierna: Verdrag van Aarhus). Zij verzoeken de rechtbank prejudiciële vragen hierover te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
5. Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag voor of het verzoek van eisers terecht niet in behandeling is genomen omdat zij niet belanghebbend zijn ten aanzien van het verzoek.
5.1.
Ten aanzien van eisers sub 1 en 2 overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.1.
Voor beantwoording van de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of die rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, rechtstreeks bij het besluit is betrokken. (zie oa Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, AbRS, van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:399).
5.1.2.
In de statuten van de Stichting is ten aanzien van de doelstelling in artikel 3.1 het volgende opgenomen: het bevorderen en behartigen van alle (gemeenschappelijke) belangen van ondernemers, particulieren, rechtspersonen en overige betrokken personen en instanties in de agrarische sector en van die sector in het algemeen alsmede het promoten van de agrarische sector, alsmede al hetgeen met het vorenstaande in de ruimste zin verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
5.1.3.
In de statuten van de Vereniging is over de doelstelling in artikel 3, eerste lid het volgende opgenomen:
de belangenbehartiging van de agrarische sector en het rationaliseren van het kabinetsbeleid;
het bewerkstelligen van een omslag in het en rationaliseren van het denken van alle burgers in Nederland door een feitelijk en eerlijk verhaal te vertellen over agrarische-, milieu- en diergerelateerde zaken;
het optreden in- en buiten rechte, onder meer door het (doen) indienen van zienswijzen, bezwaar, beroep en andere rechtsmiddelen en het (doen) optreden ter zitting.
5.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de statutaire belangen zien op het behartigen van de belangen van de agrarische sector. Eisers hebben aangevoerd dat agrariërs ook veelal natuurbeheer uitvoeren. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee sprake is van een rechtstreeks geraakt belang. De primaire doelstelling van een agrariër is immers niet het uitvoeren van natuurbeheer maar het genereren van een inkomen door middel van landbouw of veeteelt. Eisers sub 1 en 2 zijn daarmee door verweerder terecht niet als belanghebbend aangemerkt.
5.3.
Ten aanzien van eiser sub 3 overweegt de rechtbank als volgt.
5.3.1.
Op grond van vaste jurisprudentie, zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de AbRS van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1981, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Hieraan is toegevoegd dat het wel moet gaan om “gevolgen van enige betekenis”. Dit criterium, dat is vermeld in de uitspraak van de AbRS van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Voor wat betreft zaken die zich toespitsen op natuurbescherming en Natura 2000 gebieden is deze lijn uitdrukkelijk bevestigd in een uitspraak van de AbRS van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2175. Hierin heeft de AbRS overwogen dat voor de vraag of een partij belanghebbende is, niet de afstand tot het Natura 2000-gebied bepalend is, maar dat van belang is of ter plaatse van het perceel of de woning van de betrokkene gevolgen kunnen worden ondervonden, vergelijk de uitspraak van de AbRS van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1781.
5.3.2.
Het gestelde belang van eiser sub 3 is gelegen in de mogelijke aantasting van het Natura 2000-gebied dat vlakbij zijn woning ligt. Voor de vraag of eiser sub 3 belanghebbende is, is echter niet de afstand tot het Natura 2000-gebied bepalend, maar is van belang of ter plaatse van het perceel of de woning van eiser gevolgen kunnen worden ondervonden van de uitvoering van het project, vergelijk de uitspraak van de AbRS van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1781, onder 18.
5.3.3.
Eiser sub 3 woont op een afstand van ongeveer 26 kilometer tot het distributiecentrum. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat eiser in zijn woning of op zijn perceel feitelijke gevolgen ondervindt van het in werking zijn van het distributiecentrum. Verweerder heeft daarom terecht geoordeeld dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.4.1.
Eisers worden voorts niet gevolgd in hun betoog dat de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar in strijd is met artikel 9 van het Verdrag van Aarhus. De eisen in artikel 9 van het Verdrag van Aarhus gaan over de toegang tot de rechter van enerzijds het betrokken publiek omtrent besluiten vallend onder de bepalingen van artikel 6 van het Verdrag (artikel 9, tweede lid) en anderzijds leden van het publiek die handelen of nalaten van o.a. overheidsinstanties bij de rechter aan de kaak willen stellen wegens strijdigheid met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu (artikel 9, derde lid).
5.4.2.
De rechtbank overweegt dat artikel 6 van het Verdrag van Aarhus niet van toepassing is op de afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers, zie ook de AbRS 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2475. Dat besluit gaat niet over het al dan niet toestaan van een activiteit die in bijlage 1 van het Verdrag van Aarhus wordt genoemd en evenmin over een andere activiteit met aanzienlijke milieueffecten. Dit betekent dat eisers geen aanspraak kunnen maken op toegang tot de rechter op grond van artikel 9, tweede lid. Artikel 9, derde lid, van het Verdrag van Aarhus gaat over de toegang tot de rechter in overige milieuaangelegenheden. Gelet op het bepaalde in dit artikel moet de vraag of eisers een voldoende belang hebben om toegang tot de rechter te krijgen, worden vastgesteld op basis van de eisen van het nationale recht. Zoals is vastgesteld, zijn zij geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.4.3.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8 - op basis van haar rechtspraak tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die geen belanghebbende is bij een besluit, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. De rechtbank stelt vast dat het besluit niet is voorbereid en ook niet hoefde te worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zodat de bepalingen van het nationale recht geen inspraak bieden. Uit de uitspraak van 4 mei 2021 kan dan ook niet worden afgeleid dat eisers recht hebben op een inhoudelijke behandeling van hun bezwaren door een rechter. Ook ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het doorlopen van de bezwaarprocedure heeft geleid tot een schending van de procedurele verplichtingen uit het Verdrag van Aarhus. (Vergelijk de uitspraak van de AbRS van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1668, onder 5 e.v.)
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de opgeworpen vraag kan worden beantwoord aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punten 13 en 14 en 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punt 36, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
6. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.