en inzake parketnummer 18.093468.22 tweemaal ontucht, meerdere malen gepleegd, met [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ).
Met betrekking tot de feiten ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie - kort gezegd aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn, ondanks dat de feiten plaatsvonden in de periode 2006-2008. Daarnaast is er steunbewijs in de vorm van de verklaring van onder meer haar toenmalige vriendin [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ).
Met betrekking tot de feiten ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie - kort gezegd aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van onder meer [slachtoffer 2] ’s moeder [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), de vriendin van [slachtoffer 2] ’s vader.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken ten aanzien van de feiten inzake beide parketnummers.
Inzake parketnummer 18.305462.22 heeft de raadsman - kort gezegd - primair aangevoerd dat vraagtekens zijn te plaatsen bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , onder meer nu zij heeft verklaard over herinneringen die stammen uit haar vroege puberteit, zo’n zestien jaar geleden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum, nu er onvoldoende steun is voor de verklaring van [slachtoffer 1] . De verklaring van [getuige 1] is onbetrouwbaar, nu lastig is vast te stellen of het gaat om haar eigen herinneringen of beeldvorming op grond van hetgeen [slachtoffer 1] en/of de politie haar voorafgaand aan haar verhoor hebben verteld. Bovendien betreft de verklaring van [getuige 1] een de-auditu-verklaring, die niet ziet op de ten laste gelegde handelingen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de door [slachtoffer 1] beschreven feitelijke handelingen niet per se een beschrijving van geweld betreffen die passen bij een verkrachting, maar slechts een “vrij standaard” beschrijving van (vrijwillige) seks, die een ieder had kunnen geven.
Inzake parketnummer 18.093468.22 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] niet betrouwbaar zijn. Er is (ook overigens) onvoldoende (steun)bewijs, nu de gehoorde getuigen niet kunnen verklaren uit eigen waarneming maar enkel hebben gehoord wat [slachtoffer 2] aan hen heeft verteld, waarmee niet wordt voldaan aan het wettelijk bewijsminimum.
Oordeel van de rechtbank inzake parketnummer 18.305462.22 (aangeefster [slachtoffer 1] )Inleiding
Op 8 juni 2022 meldt [slachtoffer 1] telefonisch aan de politie dat ze tweemaal tegen haar wil seks heeft gehad met een man genaamd [verdachte] , als gevolg waarvan zij PTSS heeft opgelopen. De eerste keer was [slachtoffer 1] dertien jaar oud en ging het om vaginale seks. De tweede keer was [slachtoffer 1] veertien jaar oud en was sprake van vaginale en anale seks.
Gelet op [slachtoffer 1] geboortedatum moeten de feiten hebben plaatsgevonden in de periode 20062008. Op 9 juni 2022 vindt een informatief / oriënterend gesprek plaats waarin [slachtoffer 1] heeft verteld wat er precies is gebeurd en meteen heeft laten weten dat zij aangifte wil doen. De aangifte is vervolgens opgenomen op 15 juli 2022.
Betrouwbaarheid aangeefster
De raadsman heeft, mede gelet op het tijdsverloop, vraagtekens geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van belang is of deze consistent en logisch zijn. Ook is van belang of deze verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank constateert dat de door [slachtoffer 1] gegeven informatie uit het eerste telefoongesprek, het informatief / oriënterend gesprek en de aangifte in verregaande mate overeenkomt en - los van de telefonische melding - gedetailleerd is. Zo weet [slachtoffer 1] zich bijvoorbeeld nog te herinneren dat verdachte de deur op slot deed, dat ze na de voorvallen bloedde en dat ze daarom maandverband nodig had. Ook weet [slachtoffer 1] dat ze beide keren kort nadat ze seks met verdachte zegt te hebben gehad, haar vriendin [getuige 1] trof en dat zij telkens meteen aan [getuige 1] vertelde dat ze seks met verdachte had gehad en dat het pijn deed. Ook noemt [slachtoffer 1] dat [getuige 1] na de tweede keer boos op haar was. Deze gang van zaken is door
[getuige 1] bevestigd.
1Toen [slachtoffer 1] voor de tweede keer was verkracht, heeft ze dit ’s avonds aan haar moeder [naam] (hierna: [naam] ) verteld, waarna [naam] en de stiefvader van [slachtoffer 1] verhaal zijn gaan halen bij verdachte, zo heeft [naam] bevestigd.
2Ook in [slachtoffer 1] betreffende medische stukken uit 2012 en 2021 staat reeds vermeld dat [slachtoffer 1] bij de artsen heeft aangegeven dat ze als tiener tweemaal is verkracht.
3
Dat [slachtoffer 1] destijds geen aangifte heeft gedaan, acht de rechtbank geen contra-indicatie voor de betrouwbaarheid van haar verklaringen. [slachtoffer 1] was nog een tiener, een kind, en geheel onervaren op het gebied van seks. [verdachte] had haar gezegd dat het normaal was wat er was gebeurd, en pas toen ze op haar achttiende een serieuze relatie kreeg, drong het tot [slachtoffer 1] door dat het allerminst normaal was wat er was gebeurd. Bovendien volgt uit de voorgaande alinea dat [slachtoffer 1] zich in tussentijd meermalen tegenover verschillende personen en hulpverleners heeft uitgelaten over de gebeurtenissen. De aangifte komt in die zin dan ook niet uit de lucht vallen.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] consistent en logisch en ziet deze bovendien gesteund worden door de verklaring van [getuige 1] , zoals hierna nader te bespreken. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] dan ook betrouwbaar en zal deze als bewijsmiddel gebruiken.
Bewijsminimum ex artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering
In zedenzaken doet zich veelal de situatie voor dat er naast de aangeefster (of aangever) en de verdachte geen getuigen aanwezig zijn. Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte ontkent het ten laste gelegde en er is verweer gevoerd met betrekking tot het (niet halen van) het wettelijk bewijsminimum ex artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Volgens artikel 342 lid 2 Sv, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (aangeefster). Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich, zo volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
4
De verklaringen van [slachtoffer 1] dienen dus als het gaat om de feiten en omstandigheden niet op zichzelf te staan, maar in voldoende mate te worden gesteund door ander bewijsmateriaal. Dergelijke ondersteuning ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten in de verklaring van getuige [getuige
1] .
5
[getuige 1] zat met [slachtoffer 1] op dezelfde middelbare school en heeft over het eerste feit / de eerste keer verklaard dat zij zich herinnert dat [slachtoffer 1] lijkbleek, huilend en in paniek de school in kwam lopen en haar vertelde dat [verdachte] haar had ontmaagd, dat zij dat niet had gewild en dat ze veel pijn had. De tweede keer bleef [slachtoffer 1] lang weg van school, waarop [getuige 1] naar [verdachte] ’ huis ging en daar aanbelde. Toen [verdachte] de voordeur opendeed, kwam [slachtoffer 1] uit de wc. [slachtoffer 1] ging meteen met [getuige 1] mee, was bang, huilde en vertelde dat ze weer tegen haar wil seks met [verdachte] had gehad.
De rechtbank constateert dat de waarnemingen van [getuige 1] van zeer kort na beide voorvallen zijn, de heftige emoties van [slachtoffer 1] nadien betreffen en welke waarnemingen de door [slachtoffer 1] genoemde concrete feiten en omstandigheden ook ondersteunen in die zin dat de tenlastegelegde gebeurtenissen telkens plaatsvonden bij [verdachte] thuis en dat [slachtoffer 1] zichzelf tijdens of na de tweede keer had opgesloten in de wc. Beide keren gaf [slachtoffer 1] onmiddellijk aan [getuige 1] aan waardoor haar heftige emoties en pijn werden veroorzaakt: namelijk door het tegen haar wil hebben van seks met [verdachte] .
De waarnemingen van [getuige 1] gaan dus veel verder dan die van een zogenaamde de-auditugetuige (die enkel heeft horen zeggen wat er is gebeurd) en die maken dat de verklaringen van [slachtoffer 1] geenszins op zichzelf staan.
Het verweer inhoudend dat de verklaring van [getuige 1] niet betrouwbaar is omdat zij mogelijk door [slachtoffer 1] is geïnstrueerd, verwerpt de rechtbank. Zowel [getuige 1] als [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij inmiddels geen vriendinnen meer waren en dat [slachtoffer 1] [getuige 1] enkel heeft benaderd in verband met deze strafzaak. [getuige 1] heeft daarbij bovendien aangegeven dat zij vanaf dat moment niet inhoudelijk over de zaak of de af te leggen verklaring heeft gesproken met [slachtoffer 1] . Dat de herinnering van [getuige 1] na al die jaren toch levendig is gebleven, acht de rechtbank voorstelbaar gelet op de heftigheid van de gebeurtenissen. [getuige 1] noemt zelf ook dat ze nooit zal vergeten hoe [slachtoffer 1] eruit zag toen ze vertelde wat er met haar was gebeurd. Bovendien constateert de rechtbank dat [getuige 1] ook enkele malen antwoordde dat ze zich iets niet (meer) kan herinneren en dat ze niet alle details meer weet, hetgeen authentiek overkomt. De rechtbank zal de verklaring van [getuige 1] dan ook bezigen tot het bewijs.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past inzake parketnummer 18.305462.22 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.