ECLI:NL:RBNNE:2023:3572

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 22/1218, LEE 22/1256 t/m LEE 22/1265, LEE 22/1267 t/m LEE 22/1275 en LEE 22/1277
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om compensatie transitievergoeding wegens termijnoverschrijding en niet verschoonbare omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 29 augustus 2023, zijn de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor compensatie van betaalde transitievergoedingen aan ex-werknemers ongegrond verklaard. Eiseres had de aanvragen te laat ingediend, meer dan zes maanden na de verstrekking van de transitievergoedingen, en de rechtbank oordeelde dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank benadrukte dat de Regeling compensatie transitievergoeding, die een strikte termijn van zes maanden hanteert, in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever en dat er geen ruimte is voor afwijkingen in dit geval. Eiseres had aangevoerd dat de omstandigheden rondom de coronapandemie en een reorganisatie de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres als grote organisatie verantwoordelijk was voor tijdige indiening van de aanvragen. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiseres niet zodanig was dat de strikte toepassing van de termijn in haar geval onevenredig was. De beroepen zijn ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzingen van het Uwv in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/1218, LEE 22/1256 tot en met 22/1265, LEE 22/1267 tot en met 22/1275 en LEE 22/1277

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Tunnissen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(mr. I.A. Amsinga).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor compensatie voor de betaalde transitievergoedingen. Eiseres heeft deze transitievergoedingen aan de ex-werknemers betaald na beëindiging van hun dienstverbanden in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Het Uwv heeft in de periode januari 2022-februari 2022 besluiten [1] genomen op deze aanvragen en de aanvragen afgewezen omdat deze te laat zijn ingediend. Eiseres heeft tegen de besluiten bezwaar gemaakt.
1.3.
Met de bestreden besluiten van 23 februari 2022 op de bezwaren van eiseres is het Uwv bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Zij heeft nadien de gronden van beroep ingediend en deze later aangevuld. Het Uwv heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Bij brief van 6 maart 2023 heeft het Uwv desgevraagd toelichting gegeven over de gehanteerde data. Eveneens bij brief van 6 maart 2023 heeft eiseres aanvullende stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: voor eiseres mr. [naam advocaat] (advocaat) en M. [naam] ( [functie] ), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om partijen gelegenheid te geven met elkaar in gesprek te gaan.
1.8.
Het Uwv heeft op 3 april 2023 gereageerd. Eiseres heeft op 15 mei 2023 gereageerd waarbij een aantal bijlagen is gevoegd.
1.9.
Hierop heeft de rechtbank partijen bericht dat zij voldoende informatie heeft om uitspraak te doen en dat een nieuwe zitting achterwege zal blijven, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord. Partijen hebben aangegeven dat een nadere zitting niet nodig is, waarop de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Totstandkoming van de besluiten

2.1.
Eiseres was de werkgever van de ex-werknemers. In de periode april 2018-februari 2019 hebben de ex-werknemers zich ziek gemeld. In de periode april 2020-februari 2021 zijn de arbeidsovereenkomsten met de ex-werknemers beëindigd.
2.2.
Eiseres en de ex-werknemers hebben in de periode augustus 2020-februari 2021 vaststellingsovereenkomsten gesloten, waarin is overeengekomen dat het dienstverband per een daarin genoemde datum eindigt en dat eiseres aan de ex-werknemers een transitievergoeding betaalt die varieert van € 1.856,76 tot € 70.804,-. Zij heeft deze transitievergoedingen aan de ex-werknemers betaald na beëindiging van hun dienstverbanden in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid.
2.3.
In de periode december 2020-januari 2021 heeft eiseres aanvragen bij het Uwv ingediend om vergoeding (compensatie) van de door haar aan de ex-werknemers betaalde transitievergoedingen. Met de besluiten die zijn genoemd in noot 1 heeft het Uwv de aanvragen van eiseres afgewezen, omdat die aanvragen te laat zijn ingediend.
2.4.
Eiseres heeft tegen die besluiten bezwaar gemaakt. Met de bestreden besluiten, die zijn genoemd in 1.3, heeft het Uwv de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.5.
Het Uwv heeft aan de bestreden besluiten – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft de aanvragen voor compensatie van de aan de ex-werknemers betaalde transitievergoedingen te laat ingediend. Daartoe is overwogen dat op grond van artikel 2 van de Regeling een aanvraag om compensatie die meer dan zes maanden na de verstrekking van de transitievergoeding wordt ingediend wordt afgewezen, dat de Regeling [2] dwingendrechtelijk van aard is en dat er voor het Uwv geen ruimte bestaat om af te wijken van de daarin gestelde termijn. Van een onmogelijkheid om tijdig de aanvragen in te dienen is in het geval van eiseres geen sprake. De situatie van eiseres is geen bijzonder geval waardoor sprake zou zijn van schending van ongeschreven recht door vast te houden aan artikel 2 van de Regeling. Dat eiseres de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de compensatie heeft overgelaten aan een stagiaire en geen controle heeft uitgevoerd op de verrichte werkzaamheden, komt voor risico van eiseres als werkgever. Aan een belangenafweging wordt niet toegekomen omdat er geen sprake is van schending van ongeschreven recht.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Uwv de aanvragen van eiseres om compensatie van de aan de ex-werknemers betaalde transitievergoedingen terecht heeft afgewezen op de grond dat ze te laat zijn ingediend. Niet in geschil is dat de aanvragen meer dan zes maanden na de verstrekking van de transitievergoedingen aan de ex-werknemers zijn ingediend, zodat de afwijzingen in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling. In geschil is in de eerste plaats of het niet tijdig indienen van de aanvragen verschoonbaar is (hierna onder 6.1 tot en met 6.3). Verder is de vraag of artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling in strijd is met artikel 7:673e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) (hierna onder 7.1 tot en met 7.3). Tot slot is de vraag of artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling als zodanig dan wel in de specifieke situatie van eiseres wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel (als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb dan wel als ongeschreven rechtsbeginsel) buiten toepassing moet worden gelaten (hierna onder 8.1 tot en met 8.3). De rechtbank beoordeelt die vragen aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna bespreekt de rechtbank de beroepsgronden van eiseres en legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt. Tot slot wordt aangegeven welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het wettelijk kader ten tijde van de bestreden besluiten
5.1.
Op grond van artikel 7:673e, eerste lid, van het BW bestaat recht op compensatie, indien de arbeidsovereenkomst na de periode bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, en (eventueel) elfde lid, van het BW is beëindigd en de werkgever een transitievergoeding verschuldigd was.
5.2.
Op grond van artikel 7:673e, zevende lid, van het BW worden bij ministeriele regeling regels gesteld met betrekking tot de aanvraag om compensatie van een verschuldigde transitievergoeding. Deze ministeriele regeling is de Regeling.
5.3.
In artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat de aanvraag van compensatie na langdurige arbeidsongeschiktheid wordt afgewezen, indien deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.
5.4.
In de toelichting [3] bij artikel 2 van de Regeling staat, voor zover van belang, dat de werkgever zes maanden de tijd heeft voor het aanvragen van compensatie, gerekend vanaf de dag waarop de verschuldigde transitievergoeding volledig aan de werknemer is verstrekt en dat een te laat ingediende aanvraag wordt afgewezen.
Verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding?
6.1.
Eiseres voert aan dat het niet tijdig indienen van de aanvragen om compensatie verschoonbaar is. Zij stelt hiertoe het volgende. Het moment waarop voor het eerst een aanvraag om compensatie kon worden ingediend viel nagenoeg samen met de uitbraak van het coronavirus in maart 2020. Na die uitbraak zijn ondersteunende medewerkers van de HR-afdeling van eiseres ingezet om naast hun reguliere werkzaamheden extra taken uit te voeren en bovendien zat zij middenin een grote reorganisatie. Daarnaast was door de uitbraak van het coronavirus niet alleen sprake van een stijging van het ziekteverzuim onder het zorgpersoneel, maar ook onder de ondersteunende medewerkers van de HR-afdeling. Door deze omstandigheden heeft eiseres een (ervaren) stagiaire ingezet om de compensatie bij het Uwv aan te vragen. Zij wijst ter onderbouwing van haar standpunt op de uitspraken van de Afdeling [4] van 3 maart 2022 [5] en 1 maart 2023. [6]
6.2.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het Uwv in de door eiseres onder 6.1 genoemde omstandigheden aanleiding had moeten zien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
6.3.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de (moeilijke) situatie waarin eiseres verkeerde sinds het uitbreken van het coronavirus in maart 2020, is zij van oordeel dat de termijnoverschrijding bij de indiening van de aanvragen om compensatie in het geval van eiseres niet verschoonbaar is. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de overschrijding van de termijn voor het indienen van de aanvragen voor compensatie met twee tot zes maanden aanzienlijk is. Daarnaast is van belang dat eiseres een grote organisatie is en dat het op haar weg had gelegen om ervoor zorg te dragen dan wel erop toe te zien dat de aanvragen voor compensatie tijdig bij het Uwv werden ingediend. Dat heeft eiseres niet gedaan. Dat eiseres een (ervaren) stagiaire heeft ingezet voor het indienen van de aanvragen om compensatie en dat zij geen controle heeft uitgevoerd op de verrichte werkzaamheden, dient voor rekening en risico van eiseres te worden gelaten. Dat eiseres, zoals zij stelt, in 2020 middenin een grote reorganisatie zat, leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid ontslaat eiseres immers niet van de verplichting om tijdig de aanvragen om compensatie in te dienen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres in dezelfde periode in staat is geweest verscheidene andere aanvragen om compensatie wel tijdig in te dienen.
Strijd met artikel 7:673e, eerste lid, van het BW?
7.1.
Eiseres voert aan dat als aan de voorwaarden van het eerste lid van artikel 7:673e van het BW wordt voldaan, het Uwv gehouden is om compensatie aan haar te verstrekken. Zij wijst in dat verband op de uitleg die de Centrale Raad van Beroep (de Raad) daarover in zijn uitspraak van 1 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1180, onder 7.3 tot en met 7.3.2) heeft gegeven. De in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling genoemde voorwaarde verdraagt zich volgens eiseres niet met het eerste lid van artikel 7:673e van het BW en dient buiten toepassing te worden gelaten. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraak van de Raad van 1 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2016, onder 7.5.1 en 7.5.2). Zij stelt in dat verband dat over het al dan niet honoreren van een aanvraag om compensatie geen nadere regels in de Regeling kunnen worden gesteld.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt hiertoe dat in artikel 7:673e, zevende lid, van het BW nadrukkelijk is bepaald dat bij ministeriële regeling, dat is de in 5.3 genoemde Regeling, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag van vergoeding voor de betaalde transitievergoeding. In de Memorie van Toelichting bij de wet van 11 juli 2018, voor zover hier van belang, is opgenomen dat bij ministeriële regeling regels zullen worden gesteld met betrekking tot de aanvraag en verstrekking van de compensatie en dat het gaat om regels over de procedure van het aanvragen, waaronder de termijn waarbinnen de aanvraag moet plaatsvinden. In de Memorie van Toelichting staat ook dat gedacht is aan een termijn van zes maanden nadat de werkgever een transitievergoeding heeft betaald. Uit deze Toelichting volgt dat het hanteren van een aanvraagtermijn van zes maanden in overeenstemming is met de bedoeling van de formele wetgever.
7.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling zich niet verdraagt met het eerste lid van artikel 7:673e van het BW. Nu de formele wetgever nadrukkelijk een bevoegdheid tot het stellen van nadere regels over de aanvraagtermijn heeft toegekend aan de minister, moet worden aangenomen dat de formele wetgever ook bedoeld heeft dat er gevolgen worden verbonden aan het overschrijden van de aanvraagtermijn. Hierbij is ook van belang dat het eerste lid van artikel 7:673e van het BW ziet op de voorwaarden op grond waarvan het Uwv compensatie verstrekt. De beoordeling of al dan niet is voldaan aan de voorwaarden van het eerste lid van artikel 7:673e van het BW is iets anders dan het hanteren van een termijn voor het indienen van een aanvraag om compensatie. Eerst nadat een aanvraag om compensatie tijdig is gedaan, dient door het Uwv te worden beoordeeld of is voldaan aan de (materiële) voorwaarden voor het toekennen van compensatie. Artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling is daarom niet in strijd met artikel 7:673e van het BW. De door eiseres genoemde uitspraak van de Raad van 1 juni 2022 doet daar niet aan af.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel?
8.1.
Eiseres voert aan dat artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling in strijd is met het
evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarom buiten toepassing moet worden gelaten. Zij stelt hiertoe dat die bepaling ten onrechte een ‘alles of niets’ benadering is die geen enkele ruimte biedt voor het op een later moment dan de in het artikel genoemde zes maanden voor het indienen van de aanvraag van compensatie. Daarbij wijst eiseres erop dat uit de toelichting bij dit artikel niet blijkt dat de minister rekening heeft gehouden met de mogelijke consequenties van de ‘alles of niets’ benadering en de vraag of die consequenties evenredig zijn. De ‘alles of niets’ bepaling leidt er in dit geval toe dat alle hier aan de orde zijnde aanvragen van eiseres zijn afgewezen, terwijl zij een groot financieel belang heeft om gebruik te kunnen maken van de compensatieregeling. Eiseres wijst erop dat het in haar geval gaat om een bedrag aan vergoeding van in totaal € 597.505,-.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de bepaling dat een aanvraag die na zes maanden is ingediend wordt afgewezen niet in algemene zin onevenredig is. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de termijn pas ingaat als de werkgever de transitievergoeding al volledig heeft verstrekt en dat een termijn van zes maanden ook zodanig ruim is, dat het in het algemeen niet moeilijk kan zijn een aanvraag binnen die termijn in te dienen.
8.3.
Eiseres stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat de in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling vastgestelde aanvraagtermijn in specifieke hier aan de orde zijnde gevallen buiten toepassing moet worden gelaten, omdat de gevolgen van de strikte toepassing van die termijn, gelet op de bijzondere omstandigheden in haar situatie, onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen.
8.4.
Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat de bijzondere omstandigheden erin zijn gelegen dat, doordat zij een zorgorganisatie is, het uitbreken van corona een grote impact heeft gehad op de dagelijkse gang van zaken. Door deze uitbraak was eiseres genoodzaakt om de medewerkers van de HR-afdeling ook op andere afdelingen in te zetten om zo de continuïteit van de zorg te kunnen waarborgen. Ook waren er meer handen aan het bed nodig waardoor er ook veel nieuwe contracten dienden te worden afgesloten, hetgeen opgepakt moest worden door de HR-afdeling en welke werkzaamheden een hoge prioriteit hadden. Door deze hele situatie warende checks en balances op de HR-afdeling verstoord. Ten slotte heeft eiseres op de zitting er nog op gewezen dat op het moment dat de aanvragen ingediend hadden moeten worden bij haar sprake was van een reorganisatie.
8.5.
De rechtbank acht de door eiseres genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, niet dusdanig dat het Uwv niet had mogen vasthouden aan toepassing van artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling. Daarvoor is van belang dat het hanteren van een aanvraagtermijn gezien kan worden als een geschikt en noodzakelijk middel voor een goede uitvoering van de wettelijke taak van het Uwv om compensatie voor transitievergoedingen toe te kennen. Ook speelt mee dat een ruime aanvraagtermijn van zes maanden geldt, die pas gaat lopen na de dag waarop de transitievergoeding volledig aan de werknemer is verstrekt. Eiseres heeft de aanvragen ruim buiten de daarvoor geldende termijn van zes maanden bij het Uwv ingediend. Eiseres is bovendien een grote organisatie die in dezelfde periode in andere gevallen wel in staat was om tijdig compensatie aan te vragen. De rechtbank is van oordeel dat de situatie van eiseres niet zodanig is dat in de hier aan de orde zijnde gevallen artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling hier buiten toepassing moet worden gelaten wegens onevenredigheid daarvan.
8.6.
De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023 [7] kan eiseres niet baten. Daartoe overweegt de rechtbank dat die uitspraak ziet op het daar aan de orde zijnde specifieke geval, waarbij onder andere van belang is dat de minister in de Rijksbegroting al rekening gehouden had met de specifieke bekostiging, waardoor het alsnog toekennen van de subsidie geen grote problemen zou opleveren. Dat maakte het belang van de minister in die zaak minder zwaarwegend. In onderhavige zaken is dat anders. Niet alleen omdat er door het Uwv geen rekening gehouden is met de bekostiging van de vergoeding van de betaalde compensatie, maar ook omdat het alsnog toekennen van compensatie ondanks de late aanvragen de deur opent voor vele potentiële andere (te late) aanvragers.
8.7.
Uit 8.2 tot en met 8.6 volgt dat het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt.
9. Voor zover eiseres op de zitting een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel door te betogen dat het Uwv de hardheidsclausule heeft toegepast in een zaak waarin een aanvraag te laat is ingediend, slaagt dit betoog niet. Niet is met gegevens onderbouwd dat de situatie van eiseres gelijk is aan de zaak waarin het Uwv de hardheidsclausule zou hebben toegepast.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het Uwv de aanvragen van eiseres om compensatie van de betaalde transitievergoeding aan de ex-werknemers terecht heeft afgewezen. De bestreden besluiten blijven dus in stand.
11. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzitter, en mr. J.L. Boxum en
mr. R. Tesfai, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zaken LEE 22/1218, 22/1256, 22/1257 en 22/1258 gaat het om de besluiten van 3 februari 2022, in de zaken LEE 22/1259, 22/1265, 22/1268 en 22/1269 gaat het om de besluiten van 9 februari 2022, in zaak LEE 22/1260 gaat het om het besluit van 19 januari 2022, in zaak LEE 22/1261 gaat het om het besluit van 27 januari 2022, in zaak LEE 22/1262 gaat het om het besluit van 28 januari 2022, in de zaken 22/1263 en 22/1264 gaat het om de besluiten van 2 februari 2022, in de zaken LEE 22/1267, 22/1271, 22/1272, 22/1273, 22/1274, 22/1275 en 22/1277 gaat het om de besluiten van
2.De Regeling compensatie transitievergoeding (Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 februari 2019, nr. 2019-0000023811, houdende regels met betrekking tot de compensatie van de transitievergoeding bij een einde van de arbeidsovereenkomst na langdurige arbeidsongeschiktheid).
3.Staatscourant 2019, nr. 10547 van 28 februari 2019.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.