ECLI:NL:RBNNE:2023:3335

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
C/17/186447 / HA ZA 22-214
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • T.P. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake handtekeningenonderzoek en vernietiging koopovereenkomst door geestelijke toestand

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [B] met betrekking tot de levering van een woning. De zaak draait om de geldigheid van een koopovereenkomst die op 21 mei 2021 zou zijn gesloten tussen [A] en [B]. [A] stelt dat [B] de woning aan hem heeft verkocht, terwijl [B] betwist dat hij de overeenkomst heeft ondertekend. De rechtbank heeft eerder in een kort geding geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de ondertekening van de koopovereenkomst door [B]. [A] heeft vervolgens een handtekeningenonderzoek laten uitvoeren door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau, dat concludeerde dat de handtekeningen van [B] zeer waarschijnlijk authentiek zijn.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat [B] lijdt aan een geestelijke stoornis en dat hij niet wilsbekwaam was ten tijde van de ondertekening van de koopovereenkomst. Dit werd onderbouwd door medische rapporten die zijn geestelijke toestand documenteren. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van misbruik van omstandigheden, aangezien [A] op de hoogte was van de geestelijke toestand van [B] en hem heeft bewogen tot het aangaan van de overeenkomst. Hierdoor heeft de rechtbank de vorderingen van [A] afgewezen en de vernietiging van de koopovereenkomst door [B] bevestigd.

In reconventie heeft [B] vorderingen ingesteld tegen [A] om het beslag dat [A] op de woning had gelegd op te heffen. De rechtbank heeft deze vorderingen eveneens afgewezen, omdat het beslag van rechtswege was vervallen na de afwijzing van de hoofdzaak. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/186447 / HA ZA 22-214
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
[A],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [A] ,
advocaat: mr. C.A.M. Jansen te Amsterdam,
tegen
[B],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [B] ,
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard te Hilversum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 februari 2023;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, tevens akte vermeerdering van eis, tevens akte overlegging nadere producties;
- de antwoordakte vermeerdering eis, tevens akte uitlaten producties;
- het bericht van 15 mei 2023 met producties 4 tot en met 7 van [A] ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juni 2023;
- een brief van 7 juni 2023 met producties van [B] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Vooraf

2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is de vraag aan de orde geweest of de rechter [B] zou bezoeken op de gesloten afdeling waar hij verblijft uit hoofde van een CIZ-indicatie voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg. De rechter heeft daarvan afgezien omdat het enkele feit dat een [B] op een dergelijke afdeling verblijft - behoudens een onderbouwde contra-indicatie die ontbreekt - voldoende indicatie is dat de rechter de wil van [B] niet met zekerheid zal kunnen vaststellen en een nadere verklaring van [B] onder die omstandigheid niet noodzakelijk is voor het schrijven van dit vonnis.

3.De feiten

3.1.
[B] , geboren [geboortedatum] , is oprichter en eigenaar van 'BV [naam bv] '. [A] is één van de drie kinderen van [B] .
3.2.
[B] heeft sinds 15 mei 2022 een CIZ-indicatie voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg en verblijft op een gesloten afdeling in een verzorgingstehuis.
3.3.
Het gaat in deze procedure om onroerende goederen (te weten kadastraal object ' [kadastrale bekendheid] ', gelegen aan [adres] en het voor 1196/99444e onderverdeeld aandeel in kadastraal object ' [kadastrale bekendheid] ', gelegen aan hetzelfde adres) (hierna gezamenlijk: de woning), die tot 2017 toebehoorden aan [A] en zijn toenmalig echtgenote, mevrouw [C] .
3.4.
In verband met de boedelverdeling na de scheiding in 2014 van [A] van mevrouw [C] is ervoor gekozen dat [B] de woning van [A] en zijn (ex-)echtgenote kocht. Na rechterlijke tussenkomst is de woning op 23 februari 2017 door [B] gekocht voor een koopprijs van € 465.000,00. De woning is vervolgens bij akte van 4 april 2017, verleden ten overstaan van mr. Landman, notaris te Meppel, aan [B] geleverd.
3.5.
Er is een op 23 februari 2017 gedateerde en ondertekende overeenkomst waarbij [B] (als verkoper) aan [A] (als koper) een koopoptie verleent met betrekking tot de woning. Deze overeenkomst luidt (voor zover van belang):
1. Uitoefening van het recht van koop dient te geschieden door middel van een behoorlijke schriftelijke kennisgeving aan de verkoper dan wel diens erfgenamen. Door uitoefening van het recht van koop door de koper komt de overeenkomst van koop en verkoop tot stand onder minstens de voorwaarden en bepalingen welke hierna zijn vermeld.
2. De koper heeft het recht voormeld registergoed te kopen van de verkoper, dan wel diens erfgenamen, voor een koopprijs groot vierhonderd vijf en zestigduizend euro (€ 465.000,-) (hierna te noemen de koopsom). Dit is hetzelfde geldbedrag waarvoor de verkoper de woning heeft gekocht van koper op bevel van de rechter. (…..)
3. De koper mag in de woning blijven wonen, maar is daarentegen volledig verantwoordelijk voor het in goede staat houden van de woning, (…..)
3.6.
Het testament van [B] van 5 februari 2019, opgemaakt door mr. Pieter Alberda, notaris te Lemmer, luidt (voor zover van belang):
Ik sluit mijn zoon [A] , (…..), alsmede zijn afstammelingen, uit van erfopvolging.
In plaats daarvan legateer ik aan mijn genoemde zoon [A] , ten laste van mijn erfgenamen, (…..):
- de woning met erf, tuin en verdere aanhorigheden aan [adres] , zulks onder de verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap van de meest recent vastgestelde WOZ waarde, doch minimaal een bedrag ad vier honderd vijf en zestig duizend euro (€ 465.000,00);
het in te brengen bedrag dient te worden verrekend met het overigens uit mijn nalatenschap aan hem toekomende;
- een bedrag dat overeenkomt met de waarde van zijn legitieme portie. (…..)
3.7.
[B] heeft op 20 april 2020 bij notariskantoor Hoekstra en Partners in Leeuwarden geprobeerd zijn testament te wijzigen. Het notariskantoor heeft mevrouw Y.G. Weitenberg (arts) ingeschakeld en mevrouw Weitenberg heeft bij brief van 29 april 2020 aan Hoekstra en Partners bericht (voor zover van belang):
U heeft mij gevraagd een beoordeling te maken van de geestelijke toestand en de verstandelijke vermogens van bovengenoemde heer (
rechtbank: [B] )omdat hij een testament èn een algehele volmacht wil maken of wijzigen. U wilt graag duidelijkheid omtrent de wilsbekwaamheid in deze.
(…..)
Cognitief:
MMSE: 26/30 (<25 betekent aanwijzingen voor cognitieve stoornissen)De stoornissen zitten m.n. in het korte- en middellange- termijngeheugen. De intelligentie lijkt boven gemiddeld.Kloktekentest: 3/5 (<4 betekent mogelijk een cognitieve stoornis)CDR score: 1 (0 betekent geen, 3 betekent ernstige cognitieve stoornissen)De antwoorden op vragen naar overeenkomsten en verschillen zijn voldoende.
(…..)
Inhoud:Wanneer we spreken over de inhoud van zijn testament dan geeft hij aan dat hij slechts een paar aanvullingen op zijn huidige testament wil maken. Hij kan niet aangeven welke aanpassingen het betreft. Ook kan hij de inhoud van het huidige testament niet duidelijk weergeven. (…..)
Conclusie:
[A] heeft matig ernstige cognitieve stoornissen in de zin van stoornissen in het korte- en middellange termijngeheugen.De beperking van zijn cognitieve vermogen uit zich vooral in het opnemen van ingewikkelde informatie en in het verwerken daarvan.Dat maakt het voor hem erg moeilijk om relevante informatie tot zich te nemen, te waarderen en aan de hand daarvan een weloverwogen keuze te maken.Daardoor is hij niet in staat de consequenties van zijn wensen voldoende te overzien.Ik acht hem dan ook niet wilsbekwaam om een testament en/of een volmacht te ondertekenen.
3.8.
Vervolgens heeft [B] , samen met [A] , bij notariskantoor Hak & Rein Vos Notarissen Lelystad geprobeerd zijn testament te wijzigen. Door dit notariskantoor is op 27 juli 2020 een concept testament opgesteld. Op dit concept staan handgeschreven de datum 17 augustus 2020 en (zowel bij de datum als op een aantal plaatsen in het document bij de tekst) de initialen van [B] . Dit concept testament (door [A] aangeduid als het 'nieuwe' testament), waarbij [A] niet langer is onterfd, is nooit definitief geworden.
3.9.
Er is een op 21 mei 2021 gedateerde en ondertekende koopovereenkomst waarbij [B] de woning verkoopt aan [A] tegen een koopprijs van
€ 465.000,00, met de bepaling dat de koopsom vervolgens zal worden kwijtgescholden door middel van schenking.
3.10.
[A] heeft in mei, juni en juli 2021 meermalen tevergeefs getracht om met zijn vader in contact te komen om samen met hem naar notaris mr. Landman te gaan voor levering van de woning.
3.11.
In juli en augustus 2021 is er gecorrespondeerd tussen mr. Klazinga van Van Till advocaten, die namens [A] [B] heeft gesommeerd de koopovereenkomst na te komen, en mr. Lagerwaard als raadsman van [B] . Mr. Lagerwaard heeft betwist dat er sprake is van een door zijn cliënt ondertekende koopoptie en koopovereenkomst. Daarnaast is er in diezelfde periode gecorrespondeerd tussen mevrouw mr. Woning-Van Putten van DAS rechtsbijstand, namens [A] , en mr. Lagerwaard, namens [B] , met dezelfde strekking.
3.12.
[A] heeft met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 september 2021 conservatoir (leverings)beslag gelegd op de woning.
3.13.
[A] heeft op 29 september 2022 [B] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, teneinde levering van de woning te bewerkstelligen. [B] was niet in persoon bij de mondelinge behandeling op 2 november 2022 aanwezig. De mondelinge behandeling is voortgezet op 2 december 2022 via Skype. [B] is daarbij wel in persoon verschenen. De voorzieningenrechter heeft bij mondeling vonnis van 2 december 2022 de vordering van [A] alsmede de reconventionele vordering van [B] tot opheffing van het beslag, afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij als volgt overwogen:
De feitelijke grondslag van de hoofdvordering is de stelling dat op 21 mei 2021 tussen [A] en [B] de koopovereenkomst is gesloten, op grond waarvan [A] als koper recht heeft op levering van de woning. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [A] de koopovereenkomst met daaronder een handtekening van hemzelf en van [B] in het geding gebracht. [B] betwist stellig en gemotiveerd dat tussen hem en [A] een koopovereenkomst voor de woning is gesloten en dat hij de koopovereenkomst heeft ondertekend. Daarmee staat in de kortgedingprocedure niet vast dat tussen [A] en [B] de koopovereenkomst is gesloten. De in het geding gebrachte koopovereenkomst levert geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Dit betekent dat voor een eventuele vaststelling van de geldigheid van de koopovereenkomst bewijslevering noodzakelijk zal zijn, onder meer bewijslevering over de geldigheid van de handtekening van [B] . Die vaststelling zal een deskundigenonderzoek vereisen en voor een zorgvuldig deskundigenonderzoek zal in een bodemprocedure ruimte zijn.
3.14.
[A] heeft vervolgens het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) verzocht een handtekeningenonderzoek te verrichten naar de handtekeningen van [B] op de koopoptie van 23 februari 2017 en koopovereenkomst van 21 mei 2021. De conclusie daarvan in de rapportage van 26 augustus 2022 luidt:
De bevindingen van het onderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijkerwanneer de betwiste handtekeningen authentieke handtekeningen betreftdan wanneer het om een vervalsing gaat.
3.15.
Drs. J.G. Voogd, BBA, arbo/ggz-arts, heeft [B] op 27 november 2022 onderzocht en rapporteert daarover:
Betrokkene is opgenomen in het (…..) in verband met een onvermogen tot zelfstandig functioneren ten gevolge van een gevorderd multipel dementieel syndroom. Er zijn forse beperkingen waarneembaar in het cognitief functioneren, met name inzake geheugen, overzicht en executieve functies. Het begrip van inhoud en consequenties van het tekenen van een levenstestament is sterk onvoldoende, in dit licht acht ik betrokkene dan ook niet wilsbekwaam om een testament van deze strekking te ondertekenen.
3.16.
Mr. Lagerwaard heeft bij brief van 15 december 2022 namens [B] de koopovereenkomst en de daarin vervatte schenkingsovereenkomst vernietigd wegens het ontbreken van de met de verklaring overeenstemmende wil (artikel 3: 34 BW) en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW).
3.17.
[A] heeft, met verlof van de voorzieningenrechter van 15 maar 2023, op 16 maart 2023 (andermaal) leveringsbeslag gelegd op de woning.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[A] vordert - na vermeerdering van eis - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. te bepalen dat indien [B] geen gevolg geeft aan het onder III gevorderde, het vonnis in de plaats zal treden van de voor die rechtshandelingen noodzakelijke instemmende wilsverklaring(en) van [B] als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW, onder meer in die zin dat het vonnis in de plaats zal treden van de handtekening van [B] onder de te verlijden notariële leveringsakte;
Subsidiair
II. te bepalen dat indien [B] geen gevolg geeft aan het onder III gevorderde, [B] een dwangsom verbeurt van € 4.650,00 per dag, dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie vaststelt, tot een maximum van
€ 465.000,00, dan wel een maximumbedrag dat de rechtbank in goede justitie vaststelt, tot aan de dag dat [B] wel gevolg geeft aan het onder III gevorderde, een deel van een dag voor een gehele dag gerekend;
Primair & Subsidiair
III. [B] te veroordelen tot alle redelijk vereiste medewerking aan het verlijden van de notariële leveringsakte, teneinde uitvoering te geven aan de koopovereenkomst van 21 mei 2021, welke koopovereenkomst ziet op de onderhavige onroerende goederen (te weten kadastraal object ' [kadastrale bekendheid] ', gelegen aan [adres] en het voor 1196/99444e onderverdeeld aandeel in kadastraal object ' [kadastrale bekendheid] ', gelegen aan hetzelfde adres), zulks binnen twee dagen, dan wel binnen een termijn die de rechtbank in goede justitie vaststelt, na het betekenen van het vonnis;
IV. [B] te veroordelen tot betaling aan [A] van een bedrag van € 2.268,75 inclusief btw (de deskundigenkosten van het NFO), tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [B] te veroordelen tot betaling aan [A] van een bedrag van € 380,94 (de beslagkosten), tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [B] te veroordelen tot betaling aan [A] van een bedrag van € 19.852,60 (de door [A] geleden schade in verband met de proceshouding van [B] ), dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie vaststelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van 22 maart 2023, dan wel een datum die de rechtbank in goede justitie vaststelt, tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. [B] te veroordelen tot betaling aan [A] van een bedrag van € 34.523,00 (de door [A] geleden schade in verband met misgelopen belastingvoordeel), dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie vaststelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van 22 maart 2023, dan wel een datum die de rechtbank in goede justitie vaststelt, tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII.
[voorwaardelijk, slechts indien en voor zover de rechtbank oordeelt dat [B] de koopoptie- en koopovereenkomst niet hoeft na te komen]
[B] te veroordelen tot betaling aan [A] van een bedrag van € 118.585,00 (de door [A] geleden schade in het geval van niet-nakoming van de koopovereenkomst), dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie vaststelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van vonniswijzing, dan wel een datum die de rechtbank in goede justitie vaststelt, tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. [B] te veroordelen in de proceskosten, de kosten van het beslag daarin begrepen.
4.2.
[B] voert verweer. [B] concludeert bij vonnis, zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [A] in al zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hem deze alle te ontzeggen;
II. alsmede/althans, gelet op het door [B] gestelde, zodanige beslissingen te geven als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
III. [A] te veroordelen in de kosten van de procedure in conventie, alsmede in het nasalaris, alles te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW (over zowel de proceskosten als het nasalaris) voor zover betaling binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis/de in dezen te wijzen vonnissen uitblijft tot de dag der algehele voldoening.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.4.
[B] vordert bij vonnis, zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad (
rechtbank:
met nummering in aansluiting op de conclusie in conventie):
IV. [A] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis over te gaan tot het (doen) opheffen van alle door of namens hem gelegde beslagen op het object gelegen te ( [adres] , kadastraal ingeschreven onder [kadastrale bekendheid] , alsmede het 1196/99441e onverdeelde aandeel in het kadastraal object ' [kadastrale bekendheid] ' én de advocaat van [B] binnen gelijke termijn te voorzien van een bewijs daarvan, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag of een dagdeel, dat [A] geen gehoor geeft aan die veroordeling;
V. [A] te verbieden om opnieuw beslag te (doen) leggen op het object gelegen te [adres] , kadastraal ingeschreven onder [kadastrale bekendheid] , alsmede het 1196/99441e onverdeelde aandeel in het kadastraal object ' [kadastrale bekendheid] ' op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 op overtreding van dit verbod en voorts een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag of dagdeel, dat er in strijd met dit verbod beslag ligt op voornoemd object;
VI. [A] te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie, alsmede in het nasalaris, alles te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW (over zowel de proceskosten als het nasalaris) voor zover betaling voor zover betaling binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis/de in dezen te wijzen vonnissen uitblijft tot de dag der algehele voldoening.
4.5.
[A] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling van het geschil in conventie

Opmerkingen vooraf
5.1.
[A] heeft gesteld dat hij twijfelt aan de bevoegdheid van mr. Lagerwaard om [B] te vertegenwoordigen. Hij verwijst daartoe naar de perikelen rond het aanvragen van een onderbewindstelling van de gelden en goederen die aan zijn vader toebehoren. In deze procedure bleek mr. Lagerwaard niet op te treden namens [B] . Wat daar ook van zij - nog daargelaten dat voor de rechtbank niet van belang is op welke wijze aan een advocaat opdracht is gegeven - met het in het geding brengen van het levenstestament van [B] van 7 december 2020 - waarbij [B] zijn echtgenote, [D] , en zijn zoon [E] , tot algemeen gevolmachtigde stelt voor het geval hij niet meer in staat is om zijn belangen waar te nemen vanwege zijn geestelijke of lichamelijke toestand - dient de rechtbank er vanuit te gaan dat mr. Lagerwaard handelt in (on)middellijke opdracht van [B] .
5.2.
Door beide partijen is een beeld geschetst van de verstandhouding tussen hen beiden door de jaren heen en de rol die derden daarin (mogelijk) spelen. Deze beelden staan (lijn)recht tegenover elkaar. De rechtbank acht hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd voor de beoordeling van het geschil niet van belang en zal deze daarom (zoveel mogelijk) onbesproken laten.
De ondertekening van de koopoptie/koopovereenkomst
5.3.
[A] baseert zijn vorderingen op de koopoptie en de koopovereenkomst. De koopoptie en de koopovereenkomst zijn onderhandse akten in de zin van artikel 156 Rv, en dus bestemd om tot bewijs te dienen. [B] heeft, zowel in de kort geding procedure als in de onderhavige procedure, stellig betwist dat de handtekeningen onder zowel de koopoptie als de koopovereenkomst van hem afkomstig zijn. De bewijslast voor wat betreft de echtheid van de handtekeningen rust daarmee op [A] nu hij die de akten als bewijsstuk gebruikt en/of zich daarop beroept (artikel 159 lid 2 Rv).
5.4.
[A] heeft tot bewijs van de echtheid van de handtekeningen van [B] onder de koopoptie en de koopovereenkomst het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) verzocht hiernaar een handtekeningenonderzoek te verrichten.. Ter beantwoording van de vraag of daarmee het bewijs is geleverd dat de koopoptie en de koopovereenkomst door [B] zijn ondertekend overweegt de rechtbank als volgt.
5.5.
[B] voert aan dat het onderzoek door NFO is verricht in opdracht van [A] en dat [B] niet is verzocht om daaraan mee te werken. Toch kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie rechtvaardigen dat het rapport niet op onafhankelijke wijze tot stand gekomen zou zijn. Het NFO is, zo blijkt uit het rapport, door het Ministerie van Veiligheid en Justitie erkend en geregistreerd als onafhankelijk onderzoeksbureau. Daarnaast is de onderzoeksvraag duidelijk en deze staat ook niet ter discussie. Voor zover het gaat om de inhoud van het rapport van het NFO ziet de rechtbank evenmin aanleiding om aan het deskundigenrapport voorbij te gaan. Het enkel voor handen hebben van kopieën van de handtekeningen, wat door de deskundige wordt aangeduid is 'als enige beperking bij het onderzoek', is voor de deskundige immers geen aanleiding geweest om tot de conclusie te komen dat geen oordeel kan worden gegeven over de waarschijnlijkheid van de bevindingen. Hetzelfde geldt voor het feit dat, zoals [B] heeft aangevoerd, de handtekeningen 'een niet al te vlot geproduceerde indruk maken'. Volgens [B] zou dit precies zijn hetgeen men van een vervalsing zou verwachten, maar waarom dit het geval zou zijn is niet nader onderbouwd. In ieder geval is de deskundige niet tot die conclusie gekomen. Daarentegen komt de deskundige tot de conclusie dat de betwiste handtekeningen onder de koopoptie en de koopovereenkomst zeer veel waarschijnlijker (10.000 tot 1.000.000 keer) authentiek zijn dan vervalsingen (de op één na hoogste score in waarschijnlijkheidstermen). De rechtbank maakt deze conclusie tot de hare. Voor zover [B] nog heeft aangevoerd dat volgens de rapportage van de deskundige de bevindingen geldig zijn onder de aanname dat de overgelegde documenten natuurgetrouwe en integrale reproducties zijn en dat hij zulks uitdrukkelijk betwist, kan hem dit niet baten, nu hij dit niet nader onderbouwd heeft.
5.6.
[B] heeft verder nog aangevoerd dat zijn zoon zich in het verleden ook schuldig heeft gemaakt aan falsificatie. [B] heeft ter onderbouwing daarvan een brief met bijlagen van hem aan zijn zoon uit 1989 in het geding gebracht, maar deze stukken niet nader toegelicht. Dat [A] zich - behoudens kennelijk een incident uit het verleden - vaker schuldig zou hebben gemaakt aan falsificatie op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van het rapport van NFO getwijfeld zou moeten worden, is niet gesteld of gebleken. De rechtbank zal hier dan ook aan voorbijgaan.
5.7.
Daarnaast heeft [B] aangevoerd dat de betwiste handtekeningen uitsluitend op de laatste pagina van de koopoptie en de koopovereenkomst staan en dat dit dus niets zegt over de authenticiteit van de voorliggende pagina's van die documenten, terwijl die pagina's de bepalingen behelzen waarop [A] zich beroept. Voor zover dit verweer betrekking heeft op de koopoptie uit 2017 volgt de rechtbank [B] hierin niet, nu volgens het deskundigenrapport de handtekeningen op de koopoptie op de achterzijde van de originele koopoptie staat. De rechtbank is van oordeel dat [A] hiermee de ondertekening van de koopoptie voorshands heeft bewezen. [B] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die dat bewijs (kunnen) ontzenuwen, zodat in rechte vaststaat dat de koopoptie door [B] is ondertekend, waarmee tevens in rechte vaststaat dat [B] in 2017 zijn zoon een koopoptie heeft verleend op de woning. Het inroepen van de koopoptie kan echter alleen, zo vermeldt die koopoptie, onder minstens de daarin genoemde voorwaarden en bepalingen, waaronder het betalen van de koopprijs van € 465.00,00. Daartoe strekken echter de vorderingen van [A] niet.
5.8.
Van de koopovereenkomst zijn aan de deskundige twee exemplaren verstrekt, welke beide zijn voorzien van twee handtekeningen. Ook met betrekking tot de handtekeningen van [B] onder deze koopovereenkomsten is de deskundige tot de conclusie gekomen dat de betwiste handtekeningen van [B] zeer veel waarschijnlijker authentiek zijn dan vervalsingen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtsbank voorshands bewezen dat de koopovereenkomst door [B] is ondertekend. En nu [B] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die dat bewijs (kunnen) ontzenuwen, staat in rechte vast dat deze handtekening door [B] is gezet. Deze ondertekening ziet echter alleen op de laatste pagina van de koopovereenkomst en niet op de overige pagina's. Daarmee staat de inhoud van de koopovereenkomst voor het overige niet vast en kan aan de koopovereenkomst niet het bewijs worden ontleend dat [B] en [A] overeengekomen zijn dat [B] de woning aan [A] zou schenken. Maar ook als dat wel het geval zou zijn, dan geldt dat [B] deze overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd, waarover hierna meer.
Wilsgebreken/misbruik van omstandigheden
5.9.
[A] stelt dat [B] onrechtmatig handelt door steeds nieuwe 'hordes' op te werpen. Volgens [A] heeft [B] , gelet op het deskundigenrapport, in het kort geding niet naar waarheid verklaard. Nu brengt hij een ander argument naar voren om aan de nakoming van de overeenkomst te ontkomen. [A] vordert daarom vergoeding van de facturen van zijn advocaat die zien op het kort geding en de onderhavige bodemprocedure.
5.10.
De rechtbank volgt [A] hierin niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de voorzieningenrechter in kort geding reeds definitief over de proceskosten tussen partijen heeft beslist, zodat er reeds daarom geen grond bestaat voor nadere vergoeding van de advocaatkosten die ten behoeve van die procedure zijn gemaakt. Maar ook de overige kosten zijn niet toewijsbaar. Het staat [B] immers vrij om in deze bodemprocedure de door hem relevant geachte verweren te voeren. Het verweer dat er sprake is van misbruik van omstandigheden in verband met de geestelijke toestand van [B] is in lijn met het verweer van [B] dat hij de koopoptie en de koopovereenkomst niet heeft ondertekend, althans dat hij zich dat niet kan herinneren.
5.11.
Indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van [A] dat de door [B] ondertekende koopovereenkomst luidt zoals deze door [A] als productie 1 in het geding is gebracht (wat dus, zoals overwogen, niet vaststaat), dan geldt dat [B] terecht een beroep doet op vernietiging van deze koopovereenkomst wegens het ontbreken van zijn wil op grond van een geestelijke stoornis en/of vanwege misbruik van omstandigheden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.12.
Misbruik van omstandigheden is aanwezig, aldus artikel 3:44 lid 4 BW, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Waar het om gaat is dat de wil is beïnvloed door het bestaan van bijzondere omstandigheden, terwijl de wederpartij met die omstandigheden bekend was en in verband daarmee zich van die medewerking aan de rechtshandeling had moeten onthouden.
5.13.
De betwiste koopovereenkomst gaat uit van schenking van de woning door [B] aan [A] . In geval van misbruik van omstandigheden bij schenking geldt op grond van artikel 7:176 BW een bijzonder, van artikel 150 Rv afwijkend, bewijsregime. Artikel 7:176 BW bepaalt dat indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde rust, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt (waarvan in dit geval geen sprake is) of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn (doch niet is gesteld of gebleken dat daarvan sprake is). Deze regel omtrent de bewijslastverdeling is in de wet opgenomen ter versterking van de positie van de schenker. (HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1272 en HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1240).
5.14.
[B] heeft ter onderbouwing van het gestelde misbruik van omstandigheden gesteld dat er sprake is van een abnormale geestestoestand. [B] verwijst ter onderbouwing van die stelling onder meer naar de verklaring van mevrouw Weitenberg van 29 april 2020. Uit die verklaring blijkt volgens [B] dat hij ten tijde van het (vermeende) ondertekenen van de koopovereenkomst op 21 mei 2021 handelingsonbekwaam was. [B] was, zo stelt hij, onvoldoende in staat om de consequenties van de koopovereenkomst (die feitelijk een schenkingsovereenkomst is) te overzien. Daarnaast verwijst hij naar de verklaring van 27 november 2022 van drs. Voogd. Bovendien is deze schenking, gelet op zijn testament van 5 februari 2019, ook zeer onwaarschijnlijk, aldus [B] .
5.15.
Met het stellen van deze feiten en omstandigheden heeft [B] naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de ingevolge artikel 7:176 BW op hem rustende stelplicht. Dit brengt met zich dat in beginsel toepassing moet worden gegeven aan de bijzondere bewijsregel van artikel 7:176 BW en dat op [A] de bewijslast rust van zijn stelling dat de koopovereenkomst niet door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
5.16.
De rechtbank is van oordeel dat [A] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden. Integendeel. [A] beschikte, zo blijkt uit de stukken, over een exemplaar van het testament van zijn vader uit 2019. Hij was er dus mee bekend dat zijn vader hem onterfd had en dat de woning weliswaar aan hem gelegateerd zou worden, maar dat hij de WOZ-waarde van de woning in diende te brengen in de nalatenschap. Daarnaast was [A] er mee bekend dat [B] in 2020 tevergeefs had geprobeerd om zijn testament te wijzigen. Wat de aard en de strekking van de door [B] gewenste wijzigingen was, is echter niet vast komen te staan. [A] verwijst naar aantekeningen door [B] gemaakt op het testament uit 2019, maar de van belang zijnde aantekening - de doorhaling van de onterving van [A] en de vermelding dat ook [A] erfgenaam is - is, zo heeft [B] onweersproken aangevoerd, niet van [B] . Niet in geschil is immers dat deze aantekening niet het handschrift van [B] is en bovendien ontbreken zijn initialen, die hij gewoonlijk bij dergelijke opmerkingen plaatste. Dat [B] niet wist op welke wijze hij het testament zou willen wijzigen, blijkt overigens ook uit de verklaring van mevrouw Weitenberg.
5.17.
Van belang is dat niet alleen notariskantoor Hoekstra en Partners uit Leeuwarden de medewerking aan de wijziging van het testament heeft geweigerd, maar ook het initiatief van [A] om samen met zijn vader naar Lelystad af te reizen (welke gang van zaken overigens wordt betwist door mr. Lagerwaard) leidde niet tot wijziging van het testament van [B] . Aan het concept van het gewijzigde testament, opgemaakt op 27 juli 2020 door Hak & Rein Notarissen te Lelystad, zal de rechtbank in het kader van deze procedure geen waarde toekennen, nu al daarvoor door mevrouw Weitenberg was vastgesteld dat [B] niet meer bekwaam was zijn wil te bepalen. Het desbetreffende concept is ook nimmer definitief geworden.
5.18.
[A] heeft ter zitting erkend dat in mei 2021 gekozen is voor schenking van de woning omdat [B] er niet in slaagde om zijn testament gewijzigd te krijgen. Het onder die omstandigheden aanvaarden dat door [B] een handtekening werd gezet onder een overeenkomst waarbij de woning aan [A] werd geschonken, rechtvaardigt de conclusie dat deze overeenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. De rechtbank acht daarbij voorts van belang dat de inhoud van de koopovereenkomst uit 2021 aanzienlijk afwijkt van de inhoud van de koopoptie uit 2017: blijkens de tekst van de koopovereenkomst wordt de woning aan [A] geschonken - waarmee de koopovereenkomst feitelijk een schenkingsovereenkomst is - terwijl in 2017 de bedoeling van partijen was dat [A] de woning terug kon kopen. Deze omslag lijkt, gelet op het testament van [B] uit februari 2019, waarbij hij [A] heeft onterft en de woning aan hem heeft gelegateerd tegen inbreng van de WOZ-waarde, ook niet voor de hand te liggen.
5.19.
[A] heeft ter zitting volhard in zijn stelling dat het de uitdrukkelijke wens van zijn vader is dat de woning aan hem wordt geschonken en dat derden zich daar volgens zijn vader niet mee moeten bemoeien. Het bewijs van die stelling volgt niet uit de stukken. Daarentegen heeft [B] op 2 december 2021 tegenover de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland ontkend dat hij de koopovereenkomst heeft ondertekend terwijl ook anderszins niet is gebleken dat hij de woning aan [A] wil(de) schenken. Maar ook indien [B] dat wel tegenover zijn zoon heeft verklaard, dan is het nog maar de vraag of die verklaring overeenstemt met zijn wil. De verklaring van mevrouw Weitenberg uit april 2020 dat [B] niet wilsbekwaam is om een testament en/of een volmacht te ondertekenen wordt ondersteund door de verklaring van drs. Voogd. Dat mevrouw Weitenberg geen BIG-registratie heeft en dat zij en de heer Voogd niet vermeld staan in het zogenaamde VIA-register, doet aan de door hen getrokken conclusies over de wilsbekwaamheid van [B] geen afbreuk. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat [B] inmiddels met een CIZ-indicatie is opgenomen op een gesloten afdeling van een verzorgingstehuis. Dat [B] desondanks zijn wil zou kunnen bepalen, heeft [A] niet gemotiveerd onderbouwd en een medische verklaring van die strekking is niet door hem in het geding gebracht.
5.20.
Voor zover [A] heeft gesteld dat zijn vader de panden aan [adressen van deze panden] , anders dan in het testament uit 2019, maar in overeenstemming met het 'nieuwe' testament, in november 2020 aan zijn jongere broer [E] heeft geschonken, kan hem dit niet baten. De wijze waarop deze overeenkomst tot stand is gekomen ligt niet ter beoordeling voor.
5.21.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat mr. Lagerwaard namens [B] terecht de vernietiging van de koopovereenkomst heeft ingeroepen. Dit betekent dat de vordering van [A] om [B] te veroordelen om de koopovereenkomst van 21 mei 2021 na te komen en zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning (danwel dat het vonnis in de plaats treedt daarvan) zal worden afgewezen.
5.22.
Uit het vorenstaande volgt dat ook de vordering van [A] tot schadevergoeding wegens misgelopen (belasting)voordeel wegens het niet nakomen van de koopoptie- en koopovereenkomst - nog daargelaten dat deze vordering onvoldoende onderbouwd is - zal worden afgewezen.
5.23.
In het verlengde van het voorgaande zullen ook de vordering tot vergoeding van de door [A] gemaakte kosten voor het inschakelen van NOF alsmede de vordering tot vergoeding van de door [A] gemaakte beslagkosten worden afgewezen.
schadevergoeding
5.24.
[A] heeft voorwaardelijk - namelijk voor het geval [B] de koopovereenkomst niet behoeft na te komen - een bedrag van € 118.585,00 gevorderd uit hoofde van onrechtmatige daad/ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank zal ook deze vordering afwijzen.
5.25.
[A] stelt dat hij voor voormeld bedrag in de woning heeft geïnvesteerd en dat bij het verdelen van de nalatenschap overeenkomstig het testament van zijn vader er door hem voor de woning moet worden afgerekend inclusief alle vernieuwingen en onderhouden zaken die reeds voor zijn rekening zijn gekomen. [A] wijst er daarbij op dat blijkens het proces-verbaal van 1 oktober 2014, toen de woning aan [B] werd overgedragen, er sprake was van achterstallig onderhoud. [A] miskent daarmee echter dat hij tot 1 oktober 2014 (mede) eigenaar van de woning was en dus (mede) debet was aan de achterstallige toestand van de woning. Daarnaast gaat [A] er aan voorbij dat - zo staat niet ter discussie - hij vanaf 2014 in de woning mocht blijven wonen zonder daarvoor een vergoeding verschuldigd te zijn. [A] stelt dat hij tot een bedrag van € 118.585,00 in de woning heeft geïnvesteerd, maar afgezien van een A4-tje met een aantal bedragen bij gestelde 'werkzaamheden/investeringen', heeft hij dit bedrag niet nader onderbouwd. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat de waarde van de woning ten gevolge van deze investeringen zou zijn toegenomen waardoor [A] , als hij de waarde van de woning moet inbrengen in de nalatenschap, 'dubbel' moet betalen. Wat daar ook van zij, op dit moment is er nog geen sprake van verdeling van de nalatenschap en uitvoering van het testament, zodat er van schade geen sprake kan zijn. Tot nu toe is [A] degene geweest die van de door hem gestelde investeringen heeft geprofiteerd en ook in de toekomst daarvan zal profiteren.
proceskosten
5.26.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling van het geschil in reconventie

6.1.
[B] vordert in reconventie - kort gezegd - opheffing van het door [A] op de woning gelegde conservatoire beslag. Deze vordering is niet toewijsbaar. Op grond van art. 704 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vervalt het beslag van rechtswege als de afwijzing van de eis in de hoofdzaak in kracht van gewijsde gaat. Het beslagverlof van 13 september 2021 is verleend met de bepaling dat de hoofdzaak uiterlijk binnen 14 dagen na het eerst gelegde beslag diende te worden ingesteld. Op 29 september 2021 is de kort geding dagvaarding aan [B] betekend. Deze procedure heeft te gelden als de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [A] afgewezen. Niet is gesteld of gebleken dat tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld, zodat dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Daarmee is het beslag van rechtswege vervallen. Dat de voorzieningenrechter in het kort geding vonnis van 2 december 2021 het beslag niet reeds op vordering van [B] heeft opgeheven, maakt dit niet anders.
6.2.
[A] heeft lopende deze procedure opnieuw conservatoir beslag gelegd op de woning en wel op 16 maart 2023 met verlof van de voorzieningenrechter van 15 maart 2023, zo heeft hij onweersproken gesteld. Welke voorwaarden hieraan verbonden zijn, is niet bekend. Voor zover de vordering van [B] ook op dit beslag ziet - het beslag is gelegd nadat [B] zijn reconventionele vordering had ingesteld - overweegt de rechtbank als volgt. Zoals reeds overwogen heeft [A] nog steeds een koopoptie op de woning en daarmee heeft [A] voldoende belang bij dit gelegde conservatoire beslag. Nu [B] geen belang zijnerzijds heeft gesteld bij opheffing van dit conservatoire beslag zal de vordering van [B] - voor zover die ook ziet op dit conservatoire beslag - bij gebrek aan belang worden afgewezen.
6.3.
Daarnaast vordert [B] [A] te verbieden opnieuw beslag te (doen) leggen op de woning. Deze vordering is evenmin toewijsbaar. Voor het leggen van conservatoir beslag heeft [A] verlof nodig van de voorzieningenrechter. Het is aan de voorzieningenrechter om te bepalen of dit verlof wordt verleend. Dat [A] desondanks moet worden verboden conservatoir beslag te leggen, heeft [B] onvoldoende gemotiveerd onderbouwd, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.
proceskosten
6.4.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen van [A] af,
7.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
7.3.
wijst de vorderingen van [B] af,
7.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.
c 110