Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot feit 1 geldt dat verdachte seksueel getinte chatgesprekken heeft gevoerd met de drie aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die destijds nog geen 16 jaar oud waren. Daarbij heeft hij misbruik gemaakt van het overwicht dat hij op hen had vanwege het aanzienlijke leeftijdsverschil en het feit dat hij een bekende acteur is, van wie de drie aangeefsters fan waren. Hij heeft de aangeefsters zodoende verleid tot het plegen van ontuchtige handelingen bij zichzelf en ook om daarvan afbeeldingen en opnames te maken en aan hem toe te sturen. Dat verdachte niet lijfelijk aanwezig was op het moment dat de aangeefsters deze handelingen bij zichzelf pleegden of opnamen, en dat evenmin is gebleken dat er op die momenten sprake was van een vorm van interactie tussen verdachte en aangeefsters, doet niet aan de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde af, nu bij dit delict, gezien de delictsomschrijving, niet de eis geldt dat de ontuchtige handelingen moeten zijn gepleegd ‘met’ een ander.
Met betrekking tot feit 2 geldt dat sprake was van dwang iets te dulden, omdat verdachte geheel onverwachts en ongevraagd foto’s van zijn ontblote geslachtsdeel aan aangeefsters heeft toegezonden, waardoor aangeefsters zich ook niet meer hier aan konden onttrekken.
Met betrekking tot feit 3 geldt dat de afbeeldingen en opnames die verdachte van aangeefsters heeft ontvangen als gevolg van zijn verleiding, naar hun aard kinderpornografisch zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde verleiding heeft de raadsvrouw -kort weergegeven- het volgende aangevoerd. Verdachte erkent dat hij contact heeft gehad met aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en dat hij tijdens enkele contactmomenten de grenzen van het ‘moreel betamelijke’ heeft overschreden door met aangeefsters, die toen nog geen 16 jaar waren, gesprekken te hebben over seksuele handelingen en wat lekker is op seksueel gebied. Verdachte ontkent echter dat tijdens en in het kader van deze gesprekken door hemzelf of door aangeefsters seksuele handelingen werden verricht of dat hij tijdens de gesprekken heeft aangedrongen op het fotograferen of filmen van seksuele handelingen die de aangeefsters bij zichzelf uitvoerden. Nu hij geen verzoek heeft gedaan aan aangeefsters om seksuele handelingen bij zichzelf te verrichten, kan evenmin worden gesproken van enige relevante interactie bij de uitvoering van een dergelijk verzoek. Zelfs als vast zou komen te staan dat verdachte om spannende foto’s of video’s zou hebben gevraagd, is dit onvoldoende om te spreken van ontuchtig in de zin van artikel 248a Wetboek van Strafrecht (Sr). Dat geldt evenzeer voor het voeren van gesprekken over seks en over seksuele handelingen.
Voor zover het [slachtoffer 3] betreft, geeft zij in haar verklaring al aan dat van het verrichten van seksuele handelingen bij zichzelf op verzoek dan wel op aanwijzing van verdachte geen sprake is geweest.
Daar waar het gaat om de verklaringen hierover van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw betoogd dat aangeefsters daarin niet kunnen worden gevolgd.
De bewijsminimumregels maken dat in onderhavige zaak uiterst kritisch moet worden gekeken naar zowel de verklaringen van aangeefsters als naar de overige getuigenverklaringen in het procesdossier. De raadsvrouw heeft gemotiveerd onderbouwd waarom zij de verklaringen van aangeefsters op dit punt deels met elkaar afgestemd en onbetrouwbaar acht. Bovendien is de raadsvrouw van mening dat deze verklaringen in zoverre niet worden ondersteund door objectief extern bewijs, en daarom niet bruikbaar zijn als bewijs.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van de vereiste dwang iets te dulden.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat aangeefsters afbeeldingen hebben gemaakt en aan verdachte hebben toegezonden, met de inhoud die door hen is beschreven. Immers, het belangrijkste bewijs om dit te onderbouwen ontbreekt, de afbeelding zelf. Subsidiair, mocht de rechtbank toch tot het oordeel komen dat verdachte naaktfoto’s heeft ontvangen en deze ook daadwerkelijk heeft gezien, is er geen bewijs voor het vervaardigen, verwerven of het in bezit hebben van de strafbare afbeeldingen door verdachte. De wetgever heeft geen nadere invulling gegeven aan verwerven maar vast staat dat het hierbij ook gaat om het hebben van ‘beschikkingsmacht’ over een afbeelding (of video) en ook daarvoor moet vaststaan dat verdachte de afbeelding niet alleen heeft geopend maar er vervolgens ook iets mee heeft gedaan om het op te slaan of vast te leggen. Dit kan op geen enkele manier worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de in bijlage II bij dit vonnis opgenomen en zakelijk weergegeven bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten.
Feit 1
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
In zedenzaken als deze, waarin het in de kern gaat om het woord van aangeefsters tegenover dat van verdachte, zal de rechtbank allereerst moeten beoordelen of de verklaringen van aangeefsters betrouwbaar zijn en zo ja, of het dossier voldoende steunbewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank acht de door aangeefsters afgelegde verklaringen voldoende betrouwbaar om tot bewijs te kunnen dienen.
Aangeefsters hebben naar het oordeel van de rechtbank authentiek en op essentiële onderdelen consistent en gelijkluidend verklaard over het ontstaan, de opbouw en de frequentie van het online contact met verdachte, over de inhoud van de door hen met verdachte gevoerde, seksueel getinte gesprekken, alsook over de wijze waarop de naaktfoto’s en/of video’s (waarin zij seksuele handelingen verrichten met zichzelf) door hen werden gemaakt en naar verdachte werden verstuurd. Aangeefsters lijken bovendien hun verwijten jegens verdachte daarbij niet te overdrijven op onderdelen waar dat mogelijk zou zijn. Dit maakt hun verklaringen genuanceerd.
Aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters draagt naar het oordeel van de rechtbank verder bij dat zij niet alles hebben afgeschoven op verdachte, maar ook open en eerlijk hebben verklaard over het feit dat zij fan van verdachte waren, dat zij gevoelens voor hem hadden, alsmede over hun eigen aandeel en rol bij de online gevoerde seksueel getinte gesprekken en het versturen van de naaktfoto’s en naaktvideo’s.
Het feit dat -zoals de verdediging stelt- vanwege het tijdsverloop het geheugen van aangeefsters mogelijk imperfect is, maakt niet dat hun verklaringen niet kunnen worden gebruikt als bewijs.
De omstandigheid dat aangeefsters, niet alleen ten tijde van de contacten met verdachte, maar ook vrij kort nadat [slachtoffer 1] haar verwijten richting verdachte wereldkundig heeft gemaakt via Twitter op 9 mei 2022, met elkaar contact hebben gehad over hun ervaringen met verdachte, brengt bovendien niet met zich dat hun verklaringen reeds op grond daarvan als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Het onderlinge contact tussen aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is met name gericht geweest op het verzamelen van ondersteunend bewijs, zoals het zoeken naar berichtenverkeer van destijds met verdachte. Voor enige vorm van afstemming tussen aangeefsters die zou maken dat hun verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht, is in dit dossier geen enkel aanknopingspunt.
Juridisch kader steunbewijs, schakelbewijs
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is de enkele verklaring van één getuige (waaronder het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling heeft als doel de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De Hoge Raad heeft beslist dat deze bewijsminimumregel slechts geldt voor de gehele tenlastelegging. Onderdelen daarvan mogen wel slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt ook voor de diverse ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron.
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het schakelbewijs. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad
1volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon (een modus operandi) in de handelingen van verdachte.
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat zij de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] betrouwbaar en geloofwaardig acht.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte heeft erkend
2dat hij met de destijds minderjarige [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanvankelijk via Twitter en later via WhatsApp één op één contact heeft gehad en dat hij met hen gesprekken heeft gevoerd over seks, seksualiteit, masturbatie en dat hij “vingertips” gaf. Over de context waarin verdachte deze gesprekken over seks plaatst, zal de rechtbank hieronder ingaan.
Verdachte wist dat aangeefsters in de periode waarin deze contacten hebben plaatsgevonden 14 en 15 jaar waren. Hij was zelf 37 jaar. Verdachte heeft toegegeven dat gezien het leeftijdsverschil en het gegeven dat hij als bekend acteur contact had met meisjes die groot fan van hem waren, sprake was van een (aanzienlijk) overwicht van zijn kant.
Dat er door verdachte online instructies zijn gegeven aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over hoe te vingeren blijkt ook uit de chat op Twitter tussen [slachtoffer 1] en verdachte van 23 oktober 2016, waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] richting verdachte opmerkt: “En we missen je vingertips ook wel hoor”.
3Ook kan dit blijken uit het gesprek van 23 november 2016, gevoerd via social media tussen [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] . Hierin geeft [slachtoffer 1] aan dat [verdachte] haar alles vraagt over vingeren en over [slachtoffer 1] ’s seksleven en of ze het vaak doet.
4
De verklaring van [slachtoffer 3] ten aanzien van de online gevoerde gesprekken van seksuele aard wordt ondersteund door op de telefoon van [slachtoffer 3] aangetroffen screenshots (gemaakt op 12 november 2015).
5Hieruit blijkt dat verdachte met de destijds 15-jarige [slachtoffer 3] in de late avond tot in de nacht een zeer expliciet seksueel gesprek heeft gevoerd. Uit dit gesprek blijkt dat verdachte aan [slachtoffer 3] aanwijzingen geeft over hoe ze zichzelf moet bevredigen. Tijdens het gesprek vraagt hij haar of ze al zwaarder gaat ademen. Dit wordt vervolgens beaamd door
[slachtoffer 3] . Uit de opmerking van verdachte aan het einde van het gesprek blijkt dat hij eveneens bezig was zichzelf te bevredigen. Hij ging immers ‘nu even klaarkomen’. Ook wordt aan het einde van het gesprek door [slachtoffer 3] de vraag gesteld, ‘Morgenavond?’, waarop verdachte antwoordt, ‘Ik denk het wel.’
De instructies die door verdachte tijdens dit gesprek werden gegeven zijn erg expliciet en gedetailleerd en komen overeen met hetgeen door aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is verklaard omtrent de inhoud van de online seksuele gesprekken die zij met verdachte voerden. De rechtbank acht dit gesprek daarom ook steunbewijs voor de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Daarnaast heeft [slachtoffer 3] eind 2016 haar moeder, getuige [getuige 2] , al op de hoogte gebracht van hetgeen tussen haar en verdachte online is voorgevallen. De moeder van [slachtoffer 3] vertelt hierover dat [slachtoffer 3] toen heel verdrietig reageerde en teleurgesteld was over de manier waarop verdachte haar behandeld had.
6Een authentieke en, vanuit het perspectief van aangeefster op dat moment, logische reactie, die haar verklaringen ondersteunt.
Verdachte ontkent dat hij aangeefsters heeft gevraagd om naaktfoto’s en video’s waarop zij seksuele handelingen bij zichzelf verrichten en vervolgens heeft verzocht deze naar hem toe te sturen (tenlastegelegd onder feit 1, het vierde gedachtestreepje), zodat -zo stelt de verdediging- ook op deze wijze geen sprake is geweest van verleiding tot het plegen van ontuchtige handelingen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat zich in het procesdossier geen naaktfoto’s dan wel video’s met seksuele content van aangeefsters bevinden en dat er dus geen objectief bewijs aanwezig is, waaruit kan worden opgemaakt dat er door aangeefsters dergelijke foto’s en filmpjes naar verdachte zijn gestuurd. Dat betekent dat de rechtbank zal moeten beoordelen of er -naast de individuele verklaringen van aangeefsters- ook voor deze ten laste gelegde handelingen voldoende (steun)bewijs is.
De rechtbank overweegt dat alle drie de aangeefsters onafhankelijk van elkaar in grote lijnen hetzelfde hebben verklaard over de wijze waarop het contact met verdachte ontstond, hoe dat overging in seksueel getinte berichten en vervolgens in het verzoek van verdachte om foto’s of filmpjes met een seksuele lading aan hem toe te sturen. Zo hebben zij alle drie verklaard dat zij aanvankelijk met verdachte contact onderhielden via Twitter, waarna het contact al snel werd voortgezet via WhatsApp in een privégesprek en/of groepsgesprek
(de WhatsApp-groep genaamd “Douchen” in het geval van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de WhatsApp-groep “TJF” in het geval van [slachtoffer 3] ), dat verdachte een soort vertrouwensband met hen opbouwde, door hun vaak kwetsbare thuissituatie en persoonlijke worstelingen met hen te bespreken, en dat verdachte in alle gevallen al snel het initiatief nam om de gesprekken naar seks en seksuele handelingen te sturen. Daarbij valt met name op dat alle drie de aangeefsters verklaren dat verdachte in het bijzonder geïnteresseerd was om hen te leren vingeren. Zoals gezegd heeft verdachte ter terechtzitting ook toegegeven dat hij dergelijke gesprekken met de aangeefsters heeft gevoerd, maar dan in technische zin en zonder erotische lading. Alle drie de aangeefsters verklaren dat, nadat de gesprekken een seksuele lading hadden gekregen, al snel het verzoek van verdachte aan hen kwam om zichzelf op seksuele wijze of tijdens seksuele handelingen te fotograferen of te filmen en deze foto’s en/of filmpjes aan hem toe te sturen. Aldus is in alle drie de verklaringen sprake van een specifiek patroon met een in alle gevallen gelijke opbouw van oppervlakkige contacten via Twitterberichten naar persoonlijkere gesprekken via WhatsApp, en vervolgens naar seksueel getinte berichten, gevolgd door het verzoek om seksueel geladen foto’s en filmpjes. Dit patroon blijkt bovendien niet alleen uit de verklaringen van de drie aangeefsters, maar komt ook terug in de verklaringen van de getuigen [getuige 3]
7en [getuige 4]
8die verklaren over soortgelijke ervaringen met verdachte.
Dit maakt dat de verklaringen van aangeefsters
9over en weer als steunbewijs kunnen dienen voor het feit dat verdachte aan deze destijds minderjarige aangeefsters heeft gevraagd om dergelijke foto’s en video’s van henzelf te maken en deze naar hem toe te sturen.
Resumerend overweegt de rechtbank dat de verklaringen van aangeefsters betrouwbaar worden geacht en dat die verklaringen voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de onder feit 1, onder het eerste, tweede, derde en vierde gedachtestreepje, tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden.
Verleiding
Verdachte heeft allereerst gesteld dat de gesprekken met aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel over seks en seksualiteit zijn gegaan, waarbij ook is gesproken over vingeren, maar dat deze gesprekken van – zoals hij dat noemt – “technische” aard waren, zonder erotische lading.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] echter zonneklaar dat de gesprekken die verdachte voerde seksueel van aard waren. De rechtbank volstaat in dit verband met een verwijzing naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters. Zij hecht dan ook geen geloof aan de uitleg van verdachte, die vergezocht en ongeloofwaardig is.
Zelfs echter als zou worden uitgegaan van de lezing van verdachte dat hij als een leermeester op “technische” wijze minderjarige meisjes van wie hij de idool was via WhatsApp heeft onderwezen in de technieken van masturbatie en andere seksuele onderwerpen, kan dit niet anders worden gezien dan als een manier om het gesprek op seks te krijgen en te houden, en daarmee als onderdeel van de handelingen die verdachte verrichtte om - met misbruik van het overwicht dat hij op de meisjes had – hen te verleiden tot het plegen van ontuchtige handelingen.
Ontuchtige handelingen
Per 1 oktober 2002 is de delictsomschrijving van (thans) artikel 248a Sr zo gewijzigd, dat daarbij het eerder opgenomen vereiste dat de ontuchtige handelingen waartoe het slachtoffer is bewogen met de dader moeten zijn gepleegd, is komen te vervallen. Sindsdien is ook strafbaar het bewegen van het slachtoffer tot het plegen van ontuchtige handelingen met een derde of met zichzelf, zoals ook in bijvoorbeeld artikel 246 Sr het geval is.
De delictsomschrijving van het huidige artikel 248a Sr wijkt daarmee nadrukkelijk af van de delictsomschrijvingen van artikel 247 en 249 Sr, waarin wel gesproken wordt van “plegen met”. In de rechtspraak is meermalen de rechtsvraag aan de orde gekomen of ook sprake kan zijn van “plegen met” indien er geen sprake is geweest van lijfelijk contact tussen de dader en het slachtoffer. In diverse arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in een dergelijk geval betekenis toekomt aan het antwoord op de vraag of, en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden
10. Het (enkel) zich laten toesturen via sociale media van naaktfoto’s, zonder dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de dader enige concrete bemoeienis heeft gehad met de wijze waarop het slachtoffer dat verzoek uitvoerde, is daarvoor onvoldoende.
11
Voor de bewezenverklaring van artikel 248a Sr heeft deze rechtspraak, die een bewijsleemte beoogt op te vullen in de artikelen 247 en 249 Sr, indien dat delict “hands off” wordt gepleegd, echter geen betekenis (meer). Zoals gezegd heeft de wetgever uitdrukkelijk beoogd de verleiding van een minderjarig slachtoffer ook strafbaar te stellen indien de seksuele handelingen niet gericht zijn op de dader. Voldoende is dat de dader door middel van één van de in artikel 248a Sr genoemde verleidingsmiddelen het slachtoffer tot enige seksuele handeling heeft bewogen. Meer dan die interactie is niet vereist. De seksuele handeling hoeft ook niet te zijn verricht tijdens het contact tussen de dader en het slachtoffer en evenmin hoeft de dader concrete instructies te hebben gegeven over de uitvoering daarvan. Met het gegeven dat het slachtoffer de seksuele handeling heeft verricht onder de drang van de verleiding staat bovendien vast dat deze handeling ontuchtig is geweest. Overigens heeft de rechtbank vastgesteld dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en uit de screenshots van het gesprek tussen verdachte en [slachtoffer 3] genoegzaam blijkt dat er zelfs meer interactie is geweest dan voor bewezenverklaring van artikel 248a Sr is vereist.
De rechtbank heeft hierboven reeds bewezen geoordeeld dat verdachte, met misbruik van zijn positie als idool van de aangeefsters, hen ertoe heeft verleid seksueel getinte foto’s en/of filmpjes van henzelf aan hem toe te sturen. Daarmee is aan de bestanddelen van de delictsomschrijving van artikel 248a Sr voldaan.
Opzet
Uit al het voorgaande vloeit logischerwijs voort dat verdachte bewust misbruik heeft gemaakt van zijn positie als bekend Nederlands acteur om drie van zijn minderjarige fans te bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen.
Conclusie
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde verleiding van minderjarigen tot het plegen van ontucht.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2, dwang
In artikel 284 Sr wordt - voor zover hier van belang - strafbaar gesteld het een ander door andere feitelijkheden wederrechtelijk dwingen iets te dulden.
Van dwang kan onder meer sprake zijn als iemand iets moet dulden omdat hij of zij daar onverhoeds of onverwachts mee geconfronteerd wordt, en daardoor niet meer de kans heeft om zich daaraan te onttrekken. Het onverhoeds of onverwachts toesturen van – bijvoorbeeld – een naaktfoto kan op die manier dwang opleveren.
In deze zaak is op zichzelf aannemelijk dat verdachte tijdens de online contacten met zijn minderjarige fans hen foto’s van zijn ontblote mannelijke geslachtsdeel (‘dickpic’) heeft toegestuurd, gelet op de verklaringen van aangeefsters
12, alsmede de verklaringen van getuigen [getuige 3]
13en [getuige 4]
14en de specifieke modus operandi van verdachte. Uit de inhoud van het dossier blijkt echter niet dat verdachte deze dickpic’s onaangekondigd en onverhoeds heeft verstuurd. De dickpic’s werden immers verstuurd in al bestaande gesprekken met een seksuele lading en context, waarbij door verdachte en de destijds minderjarige aangeefsters over en weer naaktfoto’s en video’s werden verstuurd.
Hoewel de rechtbank het sturen van dickpic’s (in onderhavig geval aan minderjarigen) in strijd acht met de sociaal-ethische norm en deze gedraging mogelijk op een andere grond strafbaar is, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van dwang zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3, het vervaardigen, verwerven en in bezit hebben van kinderpornografie
In artikel 240b Sr wordt - voor zover hier van belang - strafbaar gesteld het opzettelijk vervaardigen, verwerven en in bezit hebben van kinderpornografie.
De rechtbank heeft de onder feit 1 ten laste gelegde verleiding van aangeefsters tot het plegen van ontuchtige handelingen, te weten het maken en het vervolgens naar verdachte toesturen van foto’s en video’s van hun naakte borsten, billen, vagina en het vingeren van zichzelf, wettig en overtuigend bewezen geacht.
De rechtbank acht gelet hierop eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode opzettelijk kinderpornografische afbeeldingen heeft verworven. Immers bevatten de naaktfoto’s die aangeefsters aan verdachte hebben toegestuurd seksuele handelingen en betrof het iemand, namelijk aangeefsters zelf, die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. Aan het vorenstaande doet niet af dat de betreffende foto’s/afbeeldingen niet daadwerkelijk onder verdachte zijn aangetroffen. Dat deze een seksuele strekking hadden, en daarmee kinderpornografisch van aard waren, staat, gelet op hetgeen de rechtbank met betrekking tot feit 1 heeft overwogen, immers buiten redelijke twijfel vast.
Van het verwerven van kinderporno is sprake als verdachte een gedraging verricht die is gericht op het verkrijgen van beschikkingsmacht over de kinderpornografische afbeeldingen. Het zich laten toezenden van kinderpornografische afbeeldingen, zoals in onderhavig geval door verleiding van een minderjarige tot het plegen van ontucht, is naar het oordeel van de rechtbank een wijze van verwerven. In zo’n geval is het opzet van verdachte immers juist op het verkrijgen van een dergelijke afbeelding gericht.
De rechtbank acht gelet op de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte kinderpornografie heeft vervaardigd, dan wel in zijn bezit heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
verdachte omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 30 november 2017 te Eelderwolde, Heerenveen, Rijsbergen en te Amsterdam, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2002,
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2001, en [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum]
2000, waarvan hij wist dat deze de leeftijd van 18 jaren nog niet hadden bereikt, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten door