ECLI:NL:RBNNE:2023:3220

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
C/18/223369 / FA RK 23-2433
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 56g Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 56g van de Wet zorg en dwang (Wzd). Verzoekster, geboren in 1956 en thans verblijvende in een verpleeghuis, heeft een verzoek ingediend tegen het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een schadevergoeding van € 3.640,-. Dit bedrag is gebaseerd op de stelling dat haar verblijf in het verpleeghuis van 17 april 2023 tot 15 mei 2023 onrechtmatig was, omdat er op dat moment geen geldige titel voor haar opname bestond. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij onterecht haar bewegingsvrijheid is ontnomen en dat zij stress heeft ervaren door de onzekerheid over haar verblijf.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder het verzoekschrift van verzoekster en het verweerschrift van het CIZ. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2023 zijn zowel de advocaat van verzoekster als vertegenwoordigers van het CIZ en de echtgenoot van verzoekster gehoord. Het CIZ heeft verweer gevoerd en betoogd dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er geen klachtenprocedure heeft plaatsgevonden zoals vereist onder de Wzd. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het CIZ geen partij is van wie schadevergoeding kan worden verzocht op basis van de Wzd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om schadevergoeding. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open tegen deze beslissing op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
Zaak-/rekestnr.: C/18/223369 / FA RK 23-2433
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 juli 2023 betreffende schadevergoeding op grond van artikel 56g Wet zorg en dwang (Wzd)
in de zaak van
[verzoekster],
geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans verblijvende in verpleeghuis [naam accommodatie] te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. P.T. Huisman, kantoorhoudende te Groningen.
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door:
het Centrum Indicatiestelling Zorg,
gevestigd te Utrecht
hierna te noemen: het CIZ.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van verzoekster, ingekomen ter griffie op 15 juni 2023;
- het verweerschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 7 juli 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 juli 2023, in het gebouw van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
- mr. P.T. Huisman;
- [naam 1] , namens het CIZ;
- [naam 2] , echtgenoot van verzoekster.
1.3.
Verzoekster verblijft op dit moment op een gesloten afdeling in verpleeghuis [naam accommodatie] . De advocaat van verzoekster heeft daarom ter zitting namens haar het woord gevoerd.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster is krachtens een beschikking tot inbewaringstelling per 1 maart 2023 opgenomen in het verpleeghuis [naam accommodatie] te [plaats] .
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 6 maart 2023 is er ten aanzien van verzoekster een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling op grond van de Wzd verleend tot en met uiterlijk 17 april 2023.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 mei 2023 is er ten aanzien van verzoekster een rechterlijke machtiging verleend op grond van de Wzd tot en met uiterlijk 15 november 2023.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank te bepalen dat het CIZ aan verzoekster een bedrag van € 3.640,- moet betalen, alsmede de kosten van de procedure en de eventuele griffierechten.
3.2.
Verzoekster heeft daartoe het volgende gesteld. Het verblijf van verzoekster in het verpleeghuis is in de periode van 17 april 2023 tot en met 15 mei 2023 in strijd met artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM, nu er op dat moment geen geldige titel bestond. Tegen haar wil en zonder geldige titel verbleef verzoekster op de gesloten afdeling van het verpleeghuis en nam zij medicatie. Zij heeft een beperking van haar bewegingsvrijheid moeten dulden en heeft stress ervaren in verband met de onzekerheid rondom haar verblijf in het verpleeghuis. Verzoekster heeft daarom schade geleden. Dit onrechtmatig handelen is aan het CIZ te wijten nu het CIZ zeven dagen na de dag van het (te laat) ontvangen van de aanvraag, het verzoek tot een rechterlijke machtiging bij de rechtbank heeft ingediend. Op grond van de LOVS-richtlijnen in strafzaken ten aanzien van ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming is het redelijk dat haar een geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend van € 130,- per dag, over de periode van 17 april 2023 tot en met 15 mei 2023, dat wil zeggen 28 dagen, in totaal derhalve € 3.640,-.

4.Het verweer

4.1.
Het CIZ heeft aangevoerd dat een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 56 Wzd enkel mogelijk is in combinatie met een klachtenprocedure in de zin van artikel 55 dan wel artikel 56c Wzd. Noch het verzoekschrift noch de daarbij gevoegde bijlagen geven er blijk van dat een dergelijke procedure heeft plaatsgevonden, wat de klacht heeft ingehouden en op welke wijze deze is gemotiveerd, van welke beslissing er beroep wordt ingesteld, wat de inhoud van de beslissing zou zijn geweest en wat de gronden van het beroep zijn. Het CIZ merkt in dit verband op dat artikel 56g Wzd enkel de mogelijkheid biedt tot het verzoeken van schadevergoeding door een zorgaanbieder. Indien de grondslag voor het verzoek gevonden wordt in artikel 44 Wzd, merkt het CIZ op dat ook dit artikel niet voorziet in de mogelijkheid om schadevergoeding door het CIZ te verzoeken. Het CIZ is derhalve geen partij van wie in het kader van artikel 56g dan wel artikel 44 Wzd schadevergoeding zou kunnen worden verzocht, zodat het CIZ primair pleit voor niet-ontvankelijkheid van het verzoek. Subsidiair pleit het CIZ voor afwijzing van het verzoek nu de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 26 lid 1 Wzd is nageleefd. Voor wat betreft de hoogte van de verzochte schadevergoeding stelt het CIZ zich op het standpunt dat de onderhavige situatie op grond van de jurisprudentie niet kan worden vergeleken met de situatie waarop de LOVS-richtlijnen doelen. Ter zitting verwijst het CIZ in dat kader naar twee uitspraken waarin het tarief dat gebruikelijk is in strafzaken niet wordt gehanteerd, omdat het onvrijwillig onder beschuldiging vastzitten in een politiecel of een huis van bewaring in het algemeen een andere en zwaardere situatie is. [1]

5.De beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

5.1
De rechtbank overweegt dat er binnen het wettelijk systeem van de Wzd twee mogelijkheden tot het verzoeken van schadevergoeding bestaan. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan een verzoek tot schadevergoeding op artikel 44 dan wel artikel 56g Wzd worden gegrond. Het CIZ is echter noch in de zin van artikel 44 noch in de zin van artikel 56g Wzd een partij waarvan schadevergoeding verzocht kan worden. Verzoekster is derhalve niet-ontvankelijk in het verzoek.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, en mr. W. Huizing en mr. S. Dijkstra, rechters, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023. Deze beschikking is ondertekend door mr. W. Huizing.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.
RCB

Voetnoten

1.Rb. Rotterdam 18 mei 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4738; Rb. Gelderland 24 november 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7495.