ECLI:NL:RBNNE:2023:2838

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
LEE 23/1968 en LEE 23/1969
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen afwijzing aanvragen algemene en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juli 2023, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker die tegen de afwijzing van zijn aanvragen om algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering op grond van de Participatiewet (PW) in beroep is gegaan. De primaire besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld, daterend van 6 oktober 2022 en 20 oktober 2022, zijn in het bestreden besluit van 3 april 2023 gehandhaafd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de afwijzing onterecht is, omdat verzoeker niet rechtens zijn vrijheid is ontnomen. De opname en het verblijf van verzoeker in een zorginstelling zijn gebaseerd op vrijwilligheid en niet op een titel voor gedwongen opname.

De voorzieningenrechter concludeert dat het college de aanvragen om bijstand niet op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW kon afwijzen. Het beroep van verzoeker wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat het college aan verzoeker met ingang van 1 november 2022 zowel algemene bijstand verleent naar de norm voor verblijf in een inrichting als bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering tot zes weken na de datum waarop het college opnieuw heeft beslist op de bezwaarschriften van 10 november 2022. Tevens wordt het college veroordeeld tot terugbetaling van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/1968 en LEE 23/1969
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juli 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , eiser/verzoeker (hierna: verzoeker)

(gemachtigde: mr. Q.J. van Riet),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld (college)

(gemachtigde: E.D. Ferwerda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvragen om algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering op grond van de Participatiewet (PW). De primaire besluiten hierover van het college zijn van 6 oktober 2022 en 20 oktober 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 april 2023, verzonden op 12 april 2023, op de bezwaren van verzoeker van 10 november 2022 is het college bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (LEE 23/1969). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Het college heeft bij brief van 24 mei 2023 vragen van de rechtbank beantwoord. Verzoeker heeft hierop bij brief van 31 mei 2023 gereageerd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij vonnis van de rechtbank Breda, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, van 21 januari 2021 is verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft wel de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden voor de duur van twee jaar opgelegd gekregen op grond van artikel 38a, eerste lid, Sr. Een van die bijzondere voorwaarden is dat verzoeker zich laat opnemen bij een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voor behandeling en diagnostiek. De rechtbank heeft bij beslissing van 20 januari 2023 de termijn van de bijzondere voorwaarde met twee jaren verlengd.
2.1.
Bij beschikking van 9 april 2021 heeft de kantonrechter alle goederen die (zullen) toebehoren aan verzoeker wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld met ingang van 16 april 2021, en [bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
2.2.
Verzoeker is op 25 augustus 2022 opgenomen in [naam zorginstelling] , gevestigd in de gemeente [naam gemeente] .
2.3.
De bewindvoerder heeft namens verzoeker op 6 oktober 2022 en 14 oktober 2022 aanvragen voor algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering op grond van de PW ingediend.
2.4.
Met de primaire besluiten van 6 oktober 2022 en 20 oktober 2022 heeft het college de aanvragen afgewezen.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van de aanvragen gehandhaafd en de bezwaren ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat tbs met voorwaarden een vrijheidsbeperkende maatregel is en dat artikel 13, eerste lid, van de PW daarop van toepassing is. Verzoeker dient gelijkgesteld te worden aan een persoon die in detentie zit omdat de tbs met voorwaarden door de rechtbank is uitgesproken. In het derde lid van artikel 38a Sr is geregeld dat een persoon die een dergelijke maatregel opgelegd heeft gekregen onder toezicht blijft van het Openbaar Ministerie en dus onder Justitie valt.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt of een spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening nodig maakt en ook of hij meteen al een oordeel kan geven over de hoofdzaak. De hoofdzaak is het beroep tegen het bestreden besluit van het college van
3 april 2023.
3.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien bij de bestuursrechter beroep is ingesteld tegen een besluit, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
De voorzieningenrechter acht in het geval van verzoeker een actueel spoedeisend belang aanwezig. Daarvoor is van belang dat verzoeker geen inkomen heeft en ook geen geld om van rond te komen. Daar komt bij dat de gemachtigde van verzoeker op de zitting heeft toegelicht dat de situatie van verzoeker nijpend is en dat hij de kosten die de bewindvoerder moet maken voor het beschermingsbewind niet meer kan betalen.
3.3.
De voorzieningenrechter is na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom beslist hij ook onmiddellijk op het beroep van verzoeker. Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb maakt dat mogelijk.

Beoordeling in de hoofdzaak

4. De vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of het college de aanvragen om algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering terecht heeft afgewezen op de grond dat verzoeker rechtens de vrijheid is ontnomen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW.
4.1.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het beroep slaagt. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot zijn oordeel komt. Tot slot wordt aangegeven welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het beroep van belang zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Verzoeker voert aan dat het college zijn aanvragen om algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ten onrechte heeft afgewezen. In het geval van verzoeker is geen sprake van een situatie waarbij iemand rechtens zijn vrijheid is ontnomen en zijn opneming en het verblijf in [naam zorginstelling] berust niet op een titel voor gedwongen opneming en verblijf, maar vindt plaats op basis van vrijwilligheid.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat voor de beantwoording van de vraag of verzoeker rechtens zijn vrijheid is ontnomen, bepalend is of zijn opname en verblijf in zorginstelling [naam zorginstelling] berusten op een titel voor gedwongen opneming en verblijf. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1626, onder 4.4. Van een dergelijke titel voor gedwongen opname en verblijf is hier geen sprake. Het zich laten opnemen en het zich laten behandelen in een instelling door verzoeker vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Het is de keuze van verzoeker om zich aan de gestelde bijzondere voorwaarde in het strafvonnis te houden. Dat, zoals het college op de zitting heeft gesteld, de tbs met voorwaarden mogelijk kan worden omgezet in een tbs met dwangverpleging indien verzoeker zich niet houdt aan de gestelde bijzondere voorwaarde in het strafvonnis, maakt het niet anders. Daartoe is van belang dat het gaat om een onzekere toekomstige gebeurtenis waarvan niet vaststaat dat die zich voor zal doen. Mocht het zo zijn dat verzoeker zich niet (meer) houdt aan de bijzondere voorwaarde in het strafvonnis door de instelling waar hij thans is opgenomen en verblijft uit eigen beweging te verlaten, dient vervolgens aan de hand van de situatie die zich dan voordoet te worden bekeken wat dat betekent voor de tbs met voorwaarden. Het is aan de strafrechter om te beslissen of er dan aanleiding bestaat om bijvoorbeeld de tbs met voorwaarden om te zetten in tbs met dwangverpleging. Op die mogelijke situatie kan niet worden vooruitgelopen. Dat, zoals het college stelt, aan de tbs met voorwaarden geen einddatum is verbonden, is niet van belang voor de vaststelling of verzoeker rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Ook het antwoord op de vraag of verzoeker is ontslagen van alle rechtsvervolging is daarvoor niet van belang. Overigens vermeldt de beslissing van 20 januari 2023 van de strafrechter tot verlenging van de tbs met voorwaarden, dat verzoeker, anders dan het college stelt, wel is ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat de opneming en het verblijf van verzoeker in [naam zorginstelling] niet maken dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Het college kon daarom de aanvragen van verzoeker om algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering niet afwijzen op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW. Dit betekent dat, indien aan alle overige (materiële) voorwaarden wordt voldaan, verzoeker recht heeft op algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter komt, gelet op wat is overwogen in 5.2 en 5.3, tot de conclusie dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW. De voorzieningenrechter zal, beslissend in de bodemprocedure, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hij ziet in dit geval geen aanleiding om zelf beslissingen te nemen op de bezwaren dan wel een bestuurlijke lus toe te passen. Dit betekent dat het college een nieuw besluit zal moeten nemen op de tegen de primaire besluiten ingediende bezwaren, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Het college dient daarbij te beoordelen of verzoeker aan de overige (materiële) voorwaarden voldoet voor toekenning van algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, waarvan op voorhand de uitkomst niet vaststaat. De voorzieningenrechter geeft het college hiervoor een termijn van zes weken.
7. Door de vernietiging van het bestreden besluit herleeft de werking van de primaire besluiten en valt de bezwaarfase weer open. Nu het nieuw te nemen besluit op bezwaar nog enige tijd op zich laat wachten, bestaat er, gelet op het belang van verzoeker, aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en bepaalt dat het college aan verzoeker met ingang van 1 november 2022 zowel algemene bijstand verleent naar de norm voor verblijf in een inrichting (artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW) als bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering tot zes weken na de datum waarop het college opnieuw heeft beslist op de bezwaarschriften van 10 november 2022. Het is aan het college om te berekenen wat de hoogte is van de aan verzoeker toe te kennen algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
8. Nu de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart en het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt hij dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening aan hem moet terugbetalen. De voorzieningenrechter veroordeelt het college ook in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. Hij stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.929,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en een 0,5 punt voor het geven van een inhoudelijke reactie op de beantwoording van de vragen door het college, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe door te bepalen dat het college aan verzoeker met ingang van 1 november 2022 algemene bijstand en bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering verleent tot zes weken nadat een nieuw besluit op de bezwaren is genomen, zoals overwogen in 7;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 100,- (2 x € 50,-) aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.929,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Uitsluitend tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet (PW) bepaalt dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, geen recht heeft op (algemene en bijzondere) bijstand.
Artikel 37b, eerste lid, Sr bepaalt dat de rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
Artikel 38, eerste lid, Sr bepaalt dat, indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft, hij ter bescherming van de veiligheid van anderen voorwaarden stelt betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. Het vijfde lid bepaalt dat de rechter een voorwaarde slechts kan stellen, indien de ter beschikking gestelde zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarde.
Artikel 38a, eerste lid, Sr bepaalt, voor zover van belang, dat de voorwaarden bedoeld in het eerste lid van artikel 38 kunnen inhouden dat de ter beschikking gestelde zich in een door de rechter aangewezen instelling laat opnemen.