In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging en terugvordering van de Wajong-uitkering van appellant. Appellant was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 111 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich zou laten behandelen in een intramurale inrichting. De Raad oordeelde dat de opname in de zorginstelling geen vrijheidsontneming vormde, en dat appellant derhalve recht had op zijn Wajong-uitkering. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat de opname wel onder vrijheidsontneming viel, maar de Centrale Raad kwam tot de conclusie dat de opname op basis van vrijwilligheid plaatsvond. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de kosten voor rechtsbijstand aan appellant werden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van vrijwilligheid in de context van voorwaardelijke straffen en de gevolgen voor sociale zekerheidsrechten.