ECLI:NL:CRVB:2016:1626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
14/4469 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van Wajong-uitkering in verband met voorwaardelijke gevangenisstraf en opname in zorginstelling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging en terugvordering van de Wajong-uitkering van appellant. Appellant was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 111 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich zou laten behandelen in een intramurale inrichting. De Raad oordeelde dat de opname in de zorginstelling geen vrijheidsontneming vormde, en dat appellant derhalve recht had op zijn Wajong-uitkering. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat de opname wel onder vrijheidsontneming viel, maar de Centrale Raad kwam tot de conclusie dat de opname op basis van vrijwilligheid plaatsvond. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de kosten voor rechtsbijstand aan appellant werden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van vrijwilligheid in de context van voorwaardelijke straffen en de gevolgen voor sociale zekerheidsrechten.

Uitspraak

14/4469 WWAJ
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 juni 2014, 13/2905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Heemskerk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2015. Namens appellant is
mr. Heemskerk verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is bij vonnis van 3 februari 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 111 dagen voorwaardelijk. Tevens is een bijzondere voorwaarde opgelegd, inhoudende dat appellant zich gedurende maximaal de periode van de proeftijd, die is vastgesteld op twee jaren, zal laten behandelen bij de intramurale inrichting [naam inrichting] te [plaatsnaam] (FPA).
1.2.
Appellant is op 6 februari 2012 vanuit de penitentiaire inrichting naar deze FPA overgebracht. Op 16 februari 2012 is namens appellant verzocht de uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) te laten herleven. Het Uwv heeft een voorschot toegekend. Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het Uwv bepaald dat de Wajong-uitkering van appellant met terugwerkende kracht per 6 februari 2012 zal worden beëindigd en teruggevorderd. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Per 19 december 2012 is appellant (weer) opgenomen in deze FPA. Op 3 januari 2013 is namens appellant verzocht de Wajong-uitkering te laten herleven. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 25 februari 2013. Daaraan is ten grondslag gelegd het standpunt dat het gaat om een straf op grond van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat deze vorm van detentie valt onder het begrip vrijheidsontneming als bedoeld in de Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden (Wsg). Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van 13 augustus 2013 (bestreden besluit). Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant voor een periode van twee jaren opgenomen zal zijn in de FPA, zonder dat hij de vrijheid heeft de afdeling te verlaten.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het verblijf van appellant vanaf 19 december 2012 in de intramurale inrichting te [plaatsnaam] geschaard dient te worden onder het begrip vrijheidsontneming en dat de opname van appellant niet valt onder de uitzonderingssituaties als bedoeld in het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid.
3.1.
Appellant is van mening dat in artikel 14a Sr is bepaald wanneer een rechter een voorwaardelijke straf kan opleggen en dat hieruit niet volgt dat sprake is van een bepaalde vorm van detentie die onder het begrip vrijheidsontneming valt. Voorts is appellant van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van enige vrijblijvendheid tijdens het verblijf in de FPA. Appellant is van mening dat hij de mogelijkheid heeft om op eigen verzoek uit de kliniek ontslagen te worden, wat hij ook heeft gedaan. Op 8 augustus 2013 is appellant uit deze kliniek ontslagen. Van een gesloten instelling is geen sprake.
3.2.
Volgens het Uwv is sprake van een voorwaardelijke gevangenisstraf als bedoeld in artikel 14a Sr en valt deze vorm van detentie onder het begrip vrijheidsontneming als bedoeld in de Wsg. Verder betreft de FPA volgens het Uwv een gespecialiseerde voorziening voor geestelijke gezondheidszorg met een in oorsprong uitsluitend klinisch aanbod. Appellant is – volgens het Uwv – opgenomen in een gesloten afdeling, waar hij volgens een bepaald protocol wordt behandeld en waar hij niet de vrijheid heeft om de afdeling te verlaten. Er is een gemiddelde beveiliging. Appellant heeft volgens het Uwv niet de mogelijkheid zich hieraan te onttrekken. Indien appellant geen gevolg geeft aan de voorwaarde bij de voorwaardelijke straf die de rechter heeft opgelegd, heeft dit immers consequenties voor de voorwaardelijk opgelegde straf. Gedurende het verblijf in de FPA voorziet de overheid in de kosten van levensonderhoud.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 3:5, eerste lid van de Wet Wajong, is bepaald dat de jonggehandicapte, als bedoeld in artikel 3:3 van de Wet Wajong, geen recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan dan wel de dag na afloop van de toepassing van 3:5a van deze wet betreffende dat recht op uitkering, is gelegen in een periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
4.1.2.
Volgens artikel 1:1, eerste lid, onder f van de Wet Wajong wordt onder “rechtens zijn vrijheid is ontnomen” verstaan: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de situaties, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid Sr.
4.1.3.
Op grond van artikel 14a Sr kan de rechter in geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren (…) bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd.
4.1.4.
Artikel 14c, eerste lid, Sr bepaalt dat toepassing van artikel 14a Sr geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
4.1.5.
Volgens het tweede lid van artikel 14c Sr, in samenhang met onderdeel 10, kan voorts de bijzondere voorwaarde worden gesteld, dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen aan: (…) opneming in een zorginstelling (voorheen: een inrichting ter verpleging).
4.1.6.
Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd, kan de rechter op grond van artikel 14g Sr, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd het bepaalde in artikel 14f Sr, gelasten dat de niet ten uitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd dan wel, al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden, gelasten dat een gedeelte van de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat een voorwaardelijke gevangenisstraf op grond van artikel 14a Sr als zodanig niet kan worden beschouwd als vrijheidsontneming. Degene die is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf is immers niet gedetineerd, onder de algemene voorwaarde dat hij geen strafbaar feit pleegt. Naleving van de algemene voorwaarde is aan de keuze van de betrokkene.
4.3.
Het is eveneens de keuze van de betrokkene om zich aan een door de rechter aan een voorwaardelijke straf gekoppelde bijzondere voorwaarde te houden. Bijzondere voorwaarden kunnen weliswaar in meer of mindere mate vrijheid beperkend zijn, maar dat doet aan het uitgangspunt van vrijwilligheid niet af.
4.4.
Het zich laten behandelen en het zich intramuraal laten opnemen in een zorginstelling, zoals hier aan de orde, geschiedt op basis van vrijwilligheid. De gestelde bijzondere voorwaarde in het strafvonnis levert op zichzelf immers geen titel op voor een gedwongen opneming en verblijf in een zorginstelling. De omstandigheid dat appellant – mogelijk – een gevangenisstraf te wachten staat indien hij de bijzondere voorwaarde niet naleeft, door bijvoorbeeld de kliniek zonder toestemming te verlaten, brengt niet mee dat de zorginstelling hem het vertrek kan verhinderen. Dat de keuze van appellant tot verblijf in de zorginstelling mogelijk is ingegeven door de uit voornoemd vonnis voortvloeiende strafdreiging, doet niet af aan de vrijwilligheid daarvan. Voor tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is voorts op grond van artikel 14g Sr een afzonderlijke rechterlijke beslissing vereist waarbij erop wordt gewezen dat in die bepaling een bevoegdheid en geen verplichting voor de rechter is neergelegd. Opname in een zorginstelling in het kader van een bijzondere voorwaarde betreft, gezien het voorgaande, geen vrijheidsontneming en hierin kan dus geen reden zijn gelegen om te bepalen dat appellant geen recht heeft op Wajong-uitkering.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Het Uwv dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat is overwogen in deze uitspraak.
4.6.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil zal met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden bepaald dat tegen het door het Uwv te nemen nieuwe besluit, door appellant slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 992,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep. In totaal dient het Uwv dus € 1.984,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 augustus 2013;
  • draagt het Uwv op een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.984,-;
  • bepaalt dat beroep tegen het door het Uwv te nemen nieuwe besluit op de bezwaren van appellant tegen het besluit van 25 februari 2013 slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 166,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en H.C.P. Venema en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I. Mehagnoul

AP