ECLI:NL:RBNNE:2023:2807

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/18/221530 / FA RK 23-1175
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 april 2023 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om een rechterlijke machtiging te verlenen voor de duur van vijf jaar voor een cliënt met neurocognitieve stoornissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de cliënt woordelijk verzet aangaf tegen zijn verblijf in de zorginstelling, hij feitelijk geen uitvoering gaf aan dit verzet. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van verzet zoals bedoeld in de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank onderkent de wens van de cliënt om verlof te hebben, maar benadrukt dat dit niet ten koste mag gaan van de noodzakelijke zorgverlening. De rechtbank wijst het verzoek van het CIZ af, omdat niet voldaan is aan het 'verzetscriterium' en de verlening van de machtiging in strijd zou zijn met het proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel. De beslissing is mondeling gegeven en schriftelijk uitgewerkt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
Zaak-/rekestnr.: C/18/221530 / FA RK 23-1175
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 13 april 2023naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen "cliënt",
advocaat: mr. J.F.H. Terpstra, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen bij de griffie op 23 maart 2023.
1.2.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het aanvraagformulier d.d. 11 januari 2023;
  • het zorgplan d.d. 11 januari 2023;
  • het indicatiebesluit d.d. 18 januari 2019;
  • de beschikking ten aanzien van het mentorschap d.d. 25 februari 2022;
  • de medische verklaring d.d. 8 februari 2023;
  • een brief d.d. 10 januari 2023 (bij aanhef) en 13 februari 2023 (bij ondertekening onderaan) van [naam 1] , arts, en [naam 2] , specialist ouderengeneeskunde, in het kader van de aanvraag.
1.3.
De rechtbank heeft ingevolge artikel 38, derde lid, van de Wzd, op 24 maart 2023 een beschikking last tot toevoeging gegeven van mr. J.F.H. Terpstra, advocaat, aan betrokkene, dit onder nummer C/18/221530 / FA RK 23-1175.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 april 2023, in de accommodatie zorgaanbieder waarin cliënt woont. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
  • cliënt, bijgestaan door zijn advocaat en de tolk in de Arabische taal, A. el Manouzi;
  • [naam 3] , mentor;
  • [naam 4] , basisarts;
  • [naam 5] , vriend;
  • [naam 6] , medewerkster van de Stichting Islamitische Zorg.

2.Het verzoek

2.1.
Het CIZ verzoekt de rechtbank een rechterlijke machtiging te verlenen voor cliënt voor de duur van vijf jaar.

3.Het verweer

Namens betrokkene is primair aangevoerd dat niet is voldaan aan het vereiste van verzet tegen voortgezet verblijf zodat het verzoek moet worden afgewezen. Subsidiair is gesteld dat het verlenen van een rechterlijke machtiging met als doel het verhinderen van (langdurig) verlof voor familiebezoek in strijd is met het doel waarvoor een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd kan worden verleend. Het verhinderen van - ook op grond van de Wet langdurige zorg toegestaan - verlof is bovendien in strijd met artikel 8 EVRM nu cliënt zijn familie wenst te bezoeken in [land] . Meer subsidiair wordt verzocht om ingeval van toewijzing van het verzoek de rechterlijke machtiging te verlenen voor een kortere periode dan de verzochte, te weten voor de duur van één jaar in plaats van voor de duur van vijf jaar.

4.De beoordeling

4.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf of de voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 van de Wzd. De machtiging kan slechts worden verleend indien naar oordeel van de rechter het gedrag van cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap of een daarmee gelijkgestelde aandoening leidt tot ernstig nadeel, de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden en er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.2.
Ten behoeve van betrokkene is op 29 september 2022 een rechterlijke machtiging verleend tot en met 29 maart 2023. De rechtbank stelt allereerst vast dat de onderhavige aanvraag te laat is ingediend, dat wil zeggen ver na het verstrijken van de termijn ex artikel 26, lid 1, Wzd en zes dagen voor afloop van de genoemde rechterlijke machtiging. Dit verdient geen schoonheidsprijs. Evenmin verdient een schoonheidsprijs dat cliënt door de onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde is onderzocht op 11 januari 2023 en dat de medische verklaring eerst op 8 februari 2023 is opgesteld.
4.3.
De rechtbank heeft het verzoek eerst kunnen behandelen op 12 april 2023, derhalve na het verstrijken van de geldigheidsduur van genoemde rechterlijke machtiging. In aanmerking genomen de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:227 en ECLI:NL:HR:2020:1601) staat dit aan verlening van de verzochte rechterlijke machtiging - voor een langere duur dan zes maanden - niet in de weg, mits de termijnoverschrijding in mindering wordt gebracht op de geldigheidsduur van de aansluitende machtiging.
4.4.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Uit de overgelegde stukken en uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, is gebleken dat cliënt neurocognitieve stoornissen heeft ten gevolge van niet aangeboren hersenletsel, hierna NAH (een hersenbloeding). Ingevolge het ‘Besluit gelijkgestelde aandoeningen’ van 20 april 2020 wordt NAH gelijkgesteld met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking. Derhalve is sprake van een aandoening in de zin van de Wzd. Vanwege de taalbarrière en de afasie bij cliënt is het niet mogelijk geweest een anamnese bij hem af te nemen of een neuropsychologisch onderzoek te doen. Op basis van dossieronderzoek, gedragsobservatie door deskundigen is de indruk dat er sprake is van een interactie tussen het hersenletsel na de hersenbloeding, een cultuurverschil, afasie, gedragsproblematiek en (onverwerkte) rouw. Dit blijkt uit de hierboven genoemde brief van [naam 1] en [naam 2] .
4.5.
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
  • ernstig lichamelijk letsel;
  • ernstige verwaarlozing;
  • maatschappelijke teloorgang;
  • ernstige psychische schade bij cliënt;
  • bedreiging van de veiligheid van cliënt al dan niet doordat hij onder invloed van een ander raakt.
4.6.
Ter toelichting op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. Cliënt heeft verscheidene somatische aandoeningen (een doorgemaakte hersenbloeding, diabetes mellitus en een hoge bloeddruk). Cliënt heeft als gevolg van de hersenbloeding te kampen gekregen met een taalstoornis (afasie) en andere neurocognitieve stoornissen. Sinds maart 2022 nemen de neurocognitieve stoornissen bij cliënt toe. Bij cliënt is sprake van passiviteit, verwardheid en dwangmatigheid. Daarnaast liet cliënt bijzondere gedragingen zien, die wezen op wanen en beangstigende waanideeën. Deze zijn niet, althans nagenoeg niet, meer aanwezig.
Cliënt is vorig jaar (februari 2022), bij hoge uitzondering door de directie toegestaan en tegen medisch advies in, langdurig met familie op vakantie geweest in [land] . De medische risico's behorende bij die vakantie, zijn toen met de betrokken familieleden besproken. Bij terugkomst is gebleken dat cliënt gedurende de vakantie zijn medicatie (bloeddrukverlagers en antistollingsmedicatie) niet goed heeft ingenomen, als gevolg waarvan er een (hoger) risico op een recidief hersenbloeding is ontstaan. Bij terugkeer was de afasie toegenomen en vertoonde cliënt meer onbegrepen gedrag. Ook leek er sprake te zijn van verwaarlozing. Zowel cliënt als zijn familie leek zich er niet goed van bewust te zijn welke nadelige gevolgen het (deels) onthouden van de noodzakelijke zorg ingeval van verlof voor cliënt kan hebben. Bij langdurig verlof - dit is verlof langer dan is toegestaan - bestaat voorts de kans dat cliënt zijn verblijfplaats in de accommodatie zal verliezen.
Afgezien van verantwoord verlof (dit is verlof met de juiste zorgverlening, toegestaan door de mentor en de accommodatie zorgaanbieder), is cliënt aangewezen op 24-uurszorg en toezicht in een daarvoor aangewezen accommodatie zorgaanbieder. Zonder continue structuur, begeleiding, aandacht en bijsturing zal cliënt niet zelfstandig voor zichzelf kunnen zorgen, ook niet met ondersteuning van familie. Buiten een accommodatie kan hierin niet worden voorzien en bestaat er direct een groot risico op ernstig nadeel voor zijn geestelijke en lichamelijk gezondheid, zelfverwaarlozing, nieuwe cardiale / neurologische events en maatschappelijke teloorgang zal ontstaan.
Het is dan ook duidelijk dat het verblijf van cliënt in de huidige accommodatie zorgaanbieder dient te worden voortgezet.
Door de mentor van betrokkene is naar voren gebracht dat familieleden van betrokkene zich in de afgelopen maanden weer hebben gemeld met verlofplannen voor cliënt. Voor zover dit serieuze plannen betreft en verlof door de mentor verantwoord wordt geacht (zie hierna onder 4.8), is duidelijk dat ter voorkoming van ernstig nadeel voor cliënt een verlofplan, waarin de duur van het verlof is afgebakend en waarin wordt voorzien in de juiste zorgverlening, door de bij het verlof betrokkenen dient te worden uitgevoerd.
4.7.
Voor wat betreft het op grond van de Wzd voor verlening van een rechterlijke machtiging vereiste verzet, overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft cliënt aangegeven dat, wanneer er geen rechterlijke machtiging wordt verleend, hij bij zijn broer in Spanje wil gaan wonen. Ook heeft hij aangegeven dat hij het gebruik van medicatie niet nodig vindt. Door de basisarts is tijdens de mondelinge behandeling echter naar voren gebracht dat cliënt, die op een open afdeling heeft verbleven en nog steeds verblijft, vanaf medio vorig jaar de noodzakelijke zorg accepteert. Hij houdt zich aan de afgesproken tijdstippen om zijn medicatie in te nemen, heeft vrijheden en blijft niet langer van de afdeling weg dan is afgesproken. Cliënt geeft derhalve al lange tijd geen uitvoering aan zijn woordelijk verzet. De rechtbank stelt verder vast dat in de medische verklaring bij de vaststelling van verzet slechts wordt aangegeven dat cliënt het er niet mee eens is dat hij niet langdurig met verlof kan gaan en dat hij graag met familie wil meereizen naar het buitenland, bijvoorbeeld naar zijn geboorteland [land] . Dit duidt echter niet op verzet van cliënt tegen voortgezet verblijf, wel op de wens van cliënt om met verlof te gaan, zoals cliënt tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd om zijn ernstig zieke zus te bezoeken in [land] . Het eerste zou slechts anders zijn indien cliënt substantiële periodes in [land] zou willen verblijven en daarvoor door hem dan wel zijn familie plannen worden voorbereid. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Het voorgaande in aanmerking genomen is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van verzet als bedoeld in de Wzd.
4.8.
De basisarts en de mentor hebben tijdens de mondelinge behandeling gewezen op de potentiële ernstige nadelen van (langdurig) verlof zonder verantwoorde zorgverlening. Hoewel de rechtbank het ernstig nadeel hiervan onderkent, staan de mentor andere middelen ter beschikking om dit te voorkomen. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 1:453, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek waarin met zoveel woorden is bepaald dat ‘de cliënt’ tijdens het mentorschap onbevoegd is om rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat ten aanzien van andere handelingen dan rechtshandelingen betreffende de in het eerste lid vermelde aangelegenheden de mentor, voor zover de aard van de handeling dit toelaat, in de plaats van betrokkene optreedt. In de toelichting bij deze bepaling wordt vermeld dat bij “verzorging” moet worden gedacht aan voeding, kleding, onderdak en overige vormen van zorg. Ook het uitkiezen van een vakantiebestemming kan daaronder vallen. De term “verpleging” heeft betrekking op aangelegenheden die verband houden met de zorg voor de persoon die wegens ziekte of anderszins niet in staat is (geheel) voor zichzelf te zorgen. Hieronder valt mede de zorg in het verpleeghuis voor ‘de cliënt’. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de mentor ten aanzien van (langdurig) verlof van cliënt, voor zover het betreft de verzorging en verpleging, de beslissingsbevoegdheid heeft, en niet cliënt en / of zijn familie.
De Wzd dient er voorts niet toe om verlof te voorkomen, maar om bij verzet door middel van onvrijwillig verblijf de noodzakelijke zorg in de accommodatie zorgaanbieder te kunnen verlenen. Zoals hiervoor is overwogen is niet gebleken dat cliënt substantiële periodes in [land] zou willen verblijven, wat onverantwoord is, en dat daarvoor door hem dan wel zijn familie plannen worden voorbereid. De Wzd heeft evenmin tot doel, voor zover dit wordt beoogd, om met behulp van drang in de vorm van een verlofovereenkomst de familie van cliënt te kunnen bewegen tot verantwoorde zorgverlening aan cliënt in het buitenland. Overigens heeft de familie van cliënt voorafgaand aan het eerdere verblijf in [land] toestemming gevraagd en gekregen om met cliënt naar [land] af te reizen. Cliënt verbleef toen niet met een rechterlijke machtiging in de accommodatie zorgaanbieder. Er zijn geen aanwijzingen dat de familie bij volgende plannen om met cliënt naar [land] te reizen niet ook om toestemming zal vragen. De mentor kan zo nodig naar bevind van zaken handelen, wanneer vertrek naar familie in het buitenland, al dan niet vanwege ontoereikende zorgverlening daar, onverantwoord blijkt te zijn. Mocht dit het geval zijn en mocht zich in dat verband een crisissituatie voordoen, dan kan ook een last tot inbewaringstelling en een machtiging tot voortzetting daarvan aan de orde zijn, mits aan de geldende voorwaarden is voldaan.
4.9.
Hoewel, zoals hiervoor is overwogen, evident is dat voortgezet verblijf van cliënt in de accommodatie zorgaanbieder noodzakelijk is, volgt uit het voorgaande dat niet wordt voldaan aan het ‘verzetscriterium’ en dat verlening van een rechterlijke machtiging onder de gegeven omstandigheden in strijd is met het doel van de Wzd, het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel. Het verzoek van het CIZ zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek van het CIZ af.
Deze beschikking is mondeling gegeven op 12 april 2023 door mr. S. Stenfert Kroese, rechter, bijgestaan door de griffier. De beschikking is schriftelijk uitgewerkt op 13 april 2023 en op diezelfde dag ondertekend door de rolrechter.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
MMvR