Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
de heffingsambtenaar van de gemeente Borger-Odoorn, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
de ondergrond van de glasopstanden zelf niet meer primair de functie heeft de gewassen te voeden en te doen groeien. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat (…) deze grond economisch dezelfde functie vervult en over eenzelfde oppervlakte wordt gebruikt als toen de teelt nog niet in bakken plaatsvond en evenmin de (...) omstandigheid dat de ondergrond mede een biologische functie voor de teelt zou hebben behouden. Blijkens (…) zijn uitspraak doelt het Hof met die laatstvermelde omstandigheid immers uitsluitend erop dat de ondergrond gezond en onkruidvrij moet worden gehouden, mede dient tot bewerking en verzorging van het gewas, tot afvoer van overtollig water en als medium voor het op peil houden van de luchtvochtigheid. Dat een en ander brengt niet mee dat de ondergrond van de bakken (primair) de functie de gewassen te voeden en te doen groeien heeft.” [4]
nietals ondergrond van gebouwde eigendommen en (2) wél als grond met de functie van het voeden en doen groeien van gewassen. Op die grond kan dus volgens de tekst van de Uitvoeringsregeling en de uitleg van de Hoge Raad de uitzondering worden toegepast.
of de bedrijfsmatige exploitatie van de cultuurgrond geheel of nagenoeg geheel geschiedt ten dienste van een bedrijf waarin activiteiten worden ontplooid die zijn te rekenen tot de landbouw als bedoeld in artikel 7:312 van het BW”. [5] De rechtbank leidt uit deze formulering van de Hoge Raad af, dat het gaat om de vraag of de grond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, voor minstens 90 % dienstbaar is aan een bedrijf waarin ten minste enige activiteiten plaatsvinden die als landbouw in de zin van artikel 7:312 BW kwalificeren. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen wordt de grond, met uitzondering van de ondergrond van de palen waarop de zonnepanelen rusten, bedrijfsmatig geëxploiteerd door een bedrijf waarin activiteiten worden ontplooid die zijn te rekenen tot de landbouw als bedoeld in artikel 7:312 BW. Eiseres exploiteert deze grond zelf helemaal niet (zij laat er enkel gras op groeien), zodat naar het oordeel van de rechtbank de bedrijfsmatige exploitatie van de cultuurgrond geheel geschiedt ten dienste van een bedrijf waarin activiteiten worden ontplooid die zijn te rekenen tot de landbouw als bedoeld in artikel 7:312 BW, namelijk [handelsnaam] . Voor een andere uitleg van de uitzondering (die verweerder voorstaat) biedt de tekst van de Uitvoeringsregeling naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten. Als de regelgever de uitleg van verweerder zou hebben bedoeld, dan had de regelgever dat duidelijk moeten opschrijven, bijvoorbeeld door een bepaling op te nemen over gemengd gebruik van de (onder)grond. De rechtbank merkt daarbij op dat de uitleg van verweerder over de verhouding van het gebruik (‘hoofdzakelijk’) ook anders zou kunnen uitpakken: dat is een rechtspolitieke keuze. Die keuze is niet aan verweerder en ook niet aan de rechtbank. De stelling van verweerder slaagt daarom niet.
nietbij de waardebepaling in aanmerking te nemen grond als volgt dient te worden berekend: ((386.692 -/- 8.192) / 386.692) x € 2.165.475 = € 2.119.600. Bijgevolg zal de rechtbank de waarde van de
welbij de waardebepaling in aanmerking te nemen grond vaststellen op € 45.875 (€ 2.165.475 -/- € 2.119.600). Dit betekent dat de rechtbank de waarde van de onroerende zaak (opstallen en grond) zal verminderen tot € 16.154.881 (€ 16.109.006 + € 45.875). Daarbij gaat de rechtbank voor de waarde van de opstallen uit van de waarde uit het onder 1.3 genoemde taxatieverslag, welke waarde, zo heeft eiseres ter zitting verklaard, niet bestreden wordt.