ECLI:NL:RBNNE:2023:2508
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak met asbest en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 22 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Noardeast-Fryslân beoordeeld. Eiser, eigenaar van een bovenwoning uit 1923, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die per waardepeildatum 1 januari 2020 op € 142.000 is vastgesteld. Eiser stelt dat de waarde niet hoger dan € 124.000 zou moeten zijn en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van asbest in de woning.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling voldoende rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van asbest en dat de toegepaste correcties voor de waarde van de woning adequaat zijn. Eiser heeft zijn stellingen niet kunnen onderbouwen, en de rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt, goed vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak van eiser.
Daarnaast heeft eiser verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de termijn van twee jaar is overschreden, maar oordeelt dat er geen sprake is van immateriële schade aan de zijde van eiser. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.