Vorderingen in hoger beroep
11. Appellanten vorderen dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen althans de vorderingen van [geïntimeerde] afwijst, althans zodanig oordeelt als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
12. [geïntimeerde] vordert dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in principaal appel:
het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2020, voor zover als door appellanten wordt bestreden, te bekrachtigen en - voor zover niet bij een eerdere uitspraak een dwangsom is opgelegd - appellanten een dwangsom op te leggen van € 1.000,- voor elke dag of elk dagdeel dat appellanten geheel of gedeeltelijk in gebreke zijn met de afgifte van de stukken met een maximum van € 50.000,-;
in incidenteel appel:
het bestreden vonnis gedeeltelijk te vernietigen, namelijk voor zover de gevorderde veroordelingen zijn afgewezen om de bescheiden onder c., j. tot en met u., v. (voor zover het betreft de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting 1990 t/m 2009) en y., zoals vermeld in het petitum van de kort geding dagvaarding, te overleggen en om een dwangsom te bepalen ten aanzien van alle bescheiden die op basis van het bestreden vonnis en/of het in hoger beroep te wijzen arrest dienen te worden overgelegd (voor zover niet bij een eerdere uitspraak een dwangsom wordt opgelegd);
en in zoverre opnieuw rechtdoende appellanten te veroordelen om aan [geïntimeerde] te verstrekken de volgende bescheiden:
c) een machtiging voor de ABN Amro bank voor het opvragen van eventueel ontbrekende bankafschriften voor de periode 5 januari 2010 t/m [dag 2] 2017;
g) bescheiden die ten grondslag liggen aan de posten:
- nog te betalen bedragen ([naam 1] en [naam 2]);
welke staan vermeld op het overzicht van de nalatenschap van erflaatster (productie 15 bij de kort gedingdagvaarding);
j) afschriften van de nota's van afrekening van de transacties op 30 en 31december 1996 van de recreatiewoning aan de [adres 9] en bescheiden waaruit blijkt op welke wijze [appellante 2] en [appellante 1] de toedeling hebben gefinancierd;
k) taxatierapporten waaruit de economische waarde blijkt per 22 juli 2014 van de negen garages die op 22 juli 2014 zijn geleverd aan [appellante 2] ;
l) taxatierapporten waaruit de economische waarde blijkt per 22 juli 2014 van het appartementsrecht aan de [adres 1] en de bijbehorende garage aan de [adres 2] , beide geleverd op 22 juli 2014 aan [appellante 1] ;
m) aangaande het onroerend goed aan het adres [adres 3] :
- bescheiden waaruit blijkt of en zo ja, op welke wijze de dochters (mede) de aanschaf van het stuk grond in 1992 hebben gefinancierd;
- bescheiden waaruit blijkt wat de totale kosten van de bouw en inrichting van de opstallen op het stuk grond zijn geweest;
- bescheiden waaruit blijkt of en zo ja, op welke wijze de dochters (mede) de bouw van de opstallen en de inrichting hebben gefinancierd;
- bescheiden waaruit blijkt of en zo ja, op welke wijze de dochters hebben meebetaald aan de eigenaarslasten van het onroerend goed in de jaren 1992 tot en met 2002;
- de belastingaangifte en -aanslag schenkingsrechten van de schenking op 12 december 2002;
- de nota van afrekening van de transactie op 12 december 2002;
n) bescheiden waaruit blijkt op welke wijze [appellante 2] en [appellant 3] de aanschaf van de woning aan de [adres 4] en de woning aan de [adres 5] hebben gefinancierd en de nota van afrekening van de notaris van de aankooptransactie;
o) de geldleningsovereenkomst die ten grondslag ligt aan de hypotheekakte van 23 april 2003 van € 160.503,53 althans, bij gebreke van een schriftelijke overeenkomst, bescheiden waaruit blijkt welke rente [appellante 2] en [appellant 3] aan erflater over het geleende bedrag van € 160.503,53 verschuldigd waren en betaalbewijzen van de voldoening van de verschuldigde rente;
p) bescheiden waaruit blijkt dat [appellante 2] en [appellant 3] de hypothecaire geldlening van € 160.503,53, met als onderpand het onroerend goed aan de [adres 4] , hebben afgelost en op welke wijze;
q) bescheiden waaruit blijkt op welke wijze [appellante 1] de aanschaf van de woningen aan de [adres 7] en [adres 8] , heeft gefinancierd en de afschriften van de nota's van afrekening van de notaris;
r) de geldleningsovereenkomst die ten grondslag ligt aan de hypotheekakte van 21 november 2003 van € 112.900,- althans, bij gebreke van een schriftelijke overeenkomst, bescheiden waaruit blijkt welke rente [appellante 1] aan erflater over het geleende bedrag van € 112.900,- verschuldigd was en betaalbewijzen van de voldoening van de verschuldigde rente;
s) bescheiden waaruit blijkt dat [appellante 1] de hypothecaire geldlening van € 160.503,53, met als onderpand het onroerend goed aan de Breedveldsingel [adres 8] , heeft afgelost en op welke wijze;
u) bescheiden waaruit blijkt op welke wijze [appellante 1] en [appellante 2] de aanschaf van de garage aan de [adres 6] hebben gefinancierd en de nota van afrekening van de notaris van de aankooptransactie;
v) aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting 1990 t/m 2009 van erflater;
y) een machtiging voor de belastingdienst voor het opvragen van eventueel ontbrekende aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting en erfbelasting;
dan wel appellanten te veroordelen door het hof in goede justitie te bepalen stukken aan [geïntimeerde] te verstrekken;
binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen arrest, dan wel binnen een termijn zoals het hof juist acht;
op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag of elk dagdeel dat appellanten daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke zijn met de afgifte van de stukken met een maximum van € 50.000,-;
met bekrachtiging van het bestreden vonnis voor het overige;
in principaal appel en incidenteel appel:
met veroordeling van appelanten in de kosten van beide instanties.