ECLI:NL:RBNNE:2023:2464

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
18-154469-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontucht gepleegd door hulpverlener met cliënt

Op 20 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een vonnis gewezen in de zaak tegen een man die werd verdacht van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en ontucht met misbruik van gezag of vertrouwen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van feitelijke aanranding, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor het plegen van deze daad, met name door het ontbreken van de vereiste dwang. Echter, ten aanzien van de ontucht met misbruik van gezag of vertrouwen oordeelde de rechtbank anders. De verdediging had aangevoerd dat er geen sprake was van een patiënt-hulpverlener relatie, maar de rechtbank concludeerde dat de feitelijke relatie tussen de verdachte en de aangeefster wel degelijk als zodanig kon worden gekwalificeerd. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, in zijn rol als hulpverlener, ontucht had gepleegd met de aangeefster, die zich als cliënt aan hem had toevertrouwd. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/154469-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2021, te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het strelen en/of betasten en/of wrijven van de bovenbeen en/of lies van die
[slachtoffer] , en/of
  • het betasten en/of wrijven van/over de borsten van die [slachtoffer] , en/of
  • het duwen/brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] , en/of- het betasten en/of strelen van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] , en/of
  • het duwen/brengen van zijn tong in/op de vagina en/of tussen de schaamlippenvan die [slachtoffer] , en
  • het brengen van spuug op de vagina van die [slachtoffer] , en/of
  • het laten betasten van zijn penis door die [slachtoffer] , en/of
  • het (tong)zoenen van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
  • het bieden van mentale ondersteuning aan die [slachtoffer] , en/of
  • het uitnodigen van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, kantoor, waarbij de voordeurop slot werd gedraaid, en/of
  • het hebben van contact en/of gesprekken met die [slachtoffer] over haar gevoelens,en/of
  • het (aldus) ervoor zorgen dat die [slachtoffer] hem, verdachte, (ook) als haar mentalcoach zag, en/of
  • het die [slachtoffer] veel alcoholische drank te laten drinken en/of vervolgens niet inte grijpen, en/of
  • het die [slachtoffer] (daardoor) in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, tebrengen, en/of
  • het verwerven van (psychische) overwicht over die [slachtoffer] , en/of- het onderwerpen en/of manipuleren van de wil van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2021, te Groningen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, te weten als begeleider/mentalcoach, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij
  • de bovenbeen en/of de lies van die [slachtoffer] gestreeld en/of betast en/ofgewreven, en/of
  • de borsten van die [slachtoffer] betast en/of gewreven, en/of
  • zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht, en/of
  • de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld, en/of- zijn tong in/op de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd, en
  • spuug op de vagina van die [slachtoffer] gebracht, en/of
  • zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten, en/of
  • zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd, en/of- die [slachtoffer] gezoend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak voor het primair ten laste gelegde gevorderd gelet op het ontbreken van de vereiste dwang. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de hulpvraag van aangeefster en de totstandkoming en aard van de gesprekken, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een zorgrelatie is ontstaan. Volgens de officier van justitie vallen de werkzaamheden die verdachte verrichtte binnen de gezondheidszorg dan wel maatschappelijke zorg en was tussen verdachte en aangeefster sprake van een behandelrelatie, zodat is voldaan aan de vereisten van artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3° van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Seksuele handelingen die in het kader van die behandeling worden verricht hebben volgens de officier van justitie per definitie een ontuchtig karakter.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de seksuele handelingen met instemming van aangeefster hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er nimmer sprake is geweest van een patiënt-hulpverlener relatie.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht -met de officier van justitie en de raadsman- het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de vereiste dwang. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 6 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat er op 18 maart 2021 seksuele handelingen, zoals deze zijn vermeld in de tenlastelegging, hebben plaatsgevonden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 april 2021,opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021073969 d.d. 14 juni 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
V: Wie zijn de twee coaches voor het team en wie heeft welke taak?
A: [naam] , hij zorgt voor de teambuilding en [verdachte] die zorgt voor de mentale ondersteuning.
V: Wat was de reden dat je een afspraak hebt gemaakt met de coach mentale begeleiding [verdachte] ?
A: Het ging op dat moment met mij niet goed. De teammanager, [naam 1] heeft toen gezegd misschien moet je een keer met [verdachte] gaan praten om over je gevoel te praten. Zo'n project vraagt mentaal veel van je.
V: Hoe ging de eerste afspraak en waar hadden jullie afgesproken?
A: In zijn kantoortje. Daar was elke afspraak. De eerste afspraak was op 2 februari 2021. Het begon door over mezelf te praten vanaf het begin van mijn leven.
V: Hoe gingen de vervolgafspraken?
A: Dan hadden we een paar uur gepraat. We hadden het dan over mijn gevoel en mijn thuissituatie.
V: Wat gebeurde er op de 18e maart?
A: Hij ging met zijn handen over mijn bovenbeen. Hij zat aan mijn rechterborst. Hij heeft zijn vingers in mij en hij befte mij. Ik heb zijn piemel en ballen aangeraakt. Ik voelde dat zijn tong over mijn vagina ging. Hij heeft 3 keer op zijn hand gespuugd en tegen mijn vagina gedaan. Ik denk dat we meerdere keren hebben gezoend, tongzoenen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 juni 2022,opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
[slachtoffer] heeft toen gemeld dat ze was verkracht door [verdachte] . [verdachte] deed coaching bij het project. [verdachte] is een teamcoach maar meer op persoonlijk vlak. [verdachte] heeft 2 of 3 keer een teamsessie gefaciliteerd. [naam] en [verdachte] waren ingezet als coach, die vanuit de [instelling] beschikbaar werden gesteld.
V: [verdachte] heeft verklaard dat hij studenten kreeg toegewezen die hij begeleidde.
A: Klopt dat is via mij gegaan. Dat waren studenten die het mentaal moeilijk hadden. Daar is toen het aanbod aan gedaan om eventueel met [verdachte] te praten over hoe ze zich voelden en waar ze mee worstelden.
V: Om welke studenten ging dat?
A: Sowieso [slachtoffer] .
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een schermafbeelding van een WhatsApp-gesprek tussenaangeefster en verdachte, opgenomen als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2021 op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Hoi [verdachte] , Van [naam 1] heb ik uw nummer gekregen voor het maken van een afspraak om onder andere mijn mentale staat en verleden te bespreken. ik merk namelijk dat ik alles niet allemaal zo verwerkt heb als dat ik had gedacht. Wanneer zou het u passen om het hierover te hebben? Met vriendelijke groet. [slachtoffer] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster heeft gedetailleerd en consistent verklaard over wat er met betrekking tot de seksuele handelingen tussen aangeefster en verdachte is gebeurd. Haar verklaring wordt door verdachte op dat punt ook niet betwist. De rechtbank stelt dan vast dat de ten laste gelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet werkzaam was in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg en dat de verweten seksuele gedragingen zodoende niet hebben plaatsgevonden in een patiënt-hulpverlener relatie. Volgens de verdediging was er tijdens de gesprekken sprake van gelijkwaardigheid en was van enig overwicht aan de kant van verdachte geen sprake. Verdachte zou aangeefster niet hebben behandeld of begeleid, maar heeft in het eerste gesprek aangeefster doorverwezen naar een psycholoog. De gesprekken die daarna hebben plaatsgevonden, waren vriendschappelijk van aard.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de seksuele handelingen die tussen aangeefster en verdachte hebben plaatsgevonden dienen te worden gezien als seksuele handelingen tussen een persoon (verdachte) die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met iemand (aangeefster) die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. De rechtbank neemt daarbij allereerst in aanmerking dat bij artikel 249 (Sr) de bescherming van afhankelijke personen centraal staat. Met de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3° Sr wordt beoogd patiënten of cliënten strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van hulpverleners werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg. Daarbij is het uitgangspunt dat de strafbaarstelling geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld, bestaat. Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van psychisch overwicht die de hulpverlener op hem heeft of tegen misbruik van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen. Aan de zinsnede ‘werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg’ geeft de Hoge Raad een ruime uitleg die ertoe strekt om in alle gevallen waarin sprake is van misbruik van psychisch overwicht door hulpverleners bescherming te bieden. Er hoeft daarbij geen sprake te zijn van een behandelingsovereenkomst noch van een erkende hulpverlener. Bepalend is of er een feitelijke hulpverleningsrelatie bestaat tussen de verdachte en het slachtoffer.
1
Gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangeefster, een kwetsbare jonge vrouw, verdachte – die volgens aangeefster en getuige Berkel als coach studenten begeleidde bij mentale moeilijkheden – heeft benaderd vanuit een hulpvraag. Verdachte was op de hoogte van deze hulpvraag. Deze hulpvraag blijkt in het bijzonder uit het eerste WhatsApp bericht dat door aangeefster aan verdachte verzonden is, waarin aangeefster haar hulpvraag aan verdachte kenbaar maakt. Verdachte heeft vervolgens meerdere gesprekken met aangeefster gevoerd waarbij haar problemen en haar gevoelens werden besproken. In dat kader hadden verdachte en aangeefster intensief contact waarbij aangeefster verdachte volledig vertrouwde. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat de feitelijke relatie tussen verdachte en aangeefster is te bestempelen als die van hulpverlener en cliënt zoals bedoeld in artikel 249 lid 2 sub 3 Sr.
De vraag die tot slot voorligt, is of de seksuele relatie tussen aangeefster en verdachte een ontuchtig karakter draagt. In artikel 249 lid 2 sub 3 Sr is ontucht die plaatsvindt in de relatie hulpverlener-cliënt strafbaar gesteld. In een dergelijke functionele relatie bestaat namelijk een bepaalde mate van afhankelijkheid en ongelijkwaardigheid die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid bij het aangaan van een seksuele relatie. Van misbruik kan dan sprake zijn indien uit de feitelijke relatie blijkt dat er bij de betrokken persoon sprake is van een vorm van afhankelijkheid van de hulpverlener.
2De Hoge Raad heeft geoordeeld dat uitgangspunt moet zijn dat wanneer tussen de betrokkenen een
(behandel)relatie bestaat als bedoeld in artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3° Sr, gelet op de strekking van de bescherming die deze bepaling aan patiënten en cliënten beoogt te bieden, slechts dan bij wijze van uitzondering geen sprake is van “ontucht plegen”, namelijk indien die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
3
Uit de verklaringen van aangeefster volgt onmiskenbaar dat ten tijde van de bewezen verklaarde handelingen de hulpverlenersrelatie tussen verdachte en aangeefster een rol speelde en dat daarin sprake is geweest van enige vorm van afhankelijkheid. Als mental coach had verdachte psychisch overwicht op aangeefster en kan er worden gesproken van een afhankelijkheidsrelatie, temeer nu verdachte wist dat aangeefster kwetsbaar was en zeer hechtte aan haar contact met verdachte.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanuit zijn rol als hulpverlener ontucht heeft gepleegd met aangeefster, die zich als cliënt aan verdachtes hulp had toevertrouwd. Dit maakt dat het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 maart 2021, te Groningen, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, te weten als mental coach, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp had toevertrouwd, immers heeft hij
  • de bovenbeen en de lies van die [slachtoffer] gestreeld en betast en gewreven, en
  • de borsten van die [slachtoffer] betast en gewreven, en
  • zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en gebracht, en
  • de vagina en schaamstreek van die [slachtoffer] betast en gestreeld, en
  • zijn tong in/op de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en geduwd, en
  • spuug op de vagina van die [slachtoffer] gebracht, en
  • zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten, en
  • zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en geduwd, en- die [slachtoffer] gezoend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiair. werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp heeft toevertrouwd
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen ten aanzien van de op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van 24 februari 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met misbruik van zijn positie als hulpverlener. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om een ernstig strafbaar feit waarbij verdachte enkel en alleen de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens voor ogen had. Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer was een jonge, kwetsbare vrouw met psychische klachten. Verdachte had als mental coach een bijzondere relatie opgebouwd met het slachtoffer waarbij het slachtoffer haar problemen aan verdachte had toevertrouwd. Van verdachte mocht worden verlangd dat hij daarbij de noodzakelijke professionele grenzen in acht zou nemen. Dat heeft hij niet gedaan. Door in het kader van zijn bijzondere relatie met het slachtoffer, dat aan zijn hulp was toevertrouwd, seksuele handelingen te initiëren, heeft verdachte op doelbewuste wijze misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en het kwetsbare slachtoffer. Het misbruik door verdachte heeft geleid tot (een toename van) psychische klachten bij aangeefster, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 april 2023 blijkt dat verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 24 februari 2023. Hieruit volgt dat alle leefgebieden van verdachte stabiel zijn. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat, omdat verdachte het plegen van ontucht ontkent. Het opleggen van (gedrags)interventies aan verdachte acht de reclassering niet nodig.
Ten aanzien van de modaliteit en zwaarte van de op te leggen straf neemt de rechtbank bovenstaande in overweging. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te vergaande en ingrijpende sanctie is voor verdachte. De rechtbank zal daarom een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren opleggen aan verdachte. Daarbij weegt de rechtbank de ernst van het feit kennelijk anders dan de officier van justitie en is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanig ernstige inbreuk op lichamelijke integriteit van het slachtoffer dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht in de weg staat aan oplegging van een taakstraf.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vordering, gelet op de door de raadsman bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman eenzelfde standpunt gehuldigd, omdat de behandeling van de vordering, gelet op de onmiskenbare predispositie, zich niet leent voor een afdoening in dit strafproces.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 maart 2021. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] . De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een predispositie van benadeelde partij [slachtoffer] , omdat zij al voor het delict last had van psychische klachten. Voor psychische klachten die voortvloeien uit de eventuele psychische predispositie als gevolg van eerdere incidenten, geldt dat de veroorzaker het slachtoffer moet nemen zoals het is. Volgens vaste rechtspraak moet de reactie op een gebeurtenis die wordt teweeggebracht door de persoonlijke predispositie van het slachtoffer niet voor diens rekening worden gelaten, maar aan de veroorzaker van de gebeurtenis worden toegerekend, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals het geval dat het slachtoffer heeft nagelaten alles in het werk te stellen wat redelijkerwijs van haar kan worden verlangd om tot het herstelproces bij te dragen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Uit de beschikbare medische informatie blijkt dat de klachten van [slachtoffer] zijn verergerd en dit betekent dat er een causaal verband is tussen het bewezenverklaarde en de schade. Dit brengt mee dat verdachte immateriële schade zal moeten vergoeden.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
- het bedrag van
€ 7.500,- (zegge: zevenduizendvijfhonderd euro
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.500,- (zegge: zevenduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 7.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 72 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2023.
HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP:2630 (mental coach).
HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630 (NJ 2011/143) en HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3059
HR 18 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0645 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630.