ECLI:NL:RBNNE:2023:2413

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
LEE 22/2292
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en de rol van het Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 7 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eiser, eigenaar van een boerderij in [woonplaats 2], had schade aan zijn pand door mijnbouwactiviteiten en diende een aanvraag in bij het IMG. Het IMG wees de aanvraag gedeeltelijk af, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot deze rechtszaak.

De rechtbank concludeert dat het IMG de aanvraag voor schadevergoeding voor schade 25 en 26 onterecht heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de schade niet het gevolg is van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank vernietigt het besluit van het IMG voor deze schadeposten en kent een schadevergoeding van € 6.912,78 toe, exclusief BTW en wettelijke rente. Daarnaast moet het IMG het griffierecht en de proceskosten van eiser vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheden van het IMG en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) gescheiden zijn, waarbij het IMG enkel verantwoordelijk is voor schadevergoeding en niet voor versterking van gebouwen. Eiser heeft niet aangetoond dat er in zijn geval ook sprake is van versterking. De rechtbank wijst erop dat de procedure en werkwijze van het IMG correct zijn gevolgd en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen, behalve voor de specifieke schadeposten die zijn vernietigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. V.S.M. Sturkenboom),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het IMG

(gemachtigden: mr. S.O. Visch en mr. P. Zoeten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Het IMG heeft de aanvraag deels afgewezen met het besluit van 16 juli 2021. Met het bestreden besluit van 6 mei 2022 op het bezwaar van eiser is het IMG bij dit besluit gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, P.J. Vrieling als deskundige van eiser, de gemachtigde P. Zoeten namens het IMG en deskundige C. Dobbe van deskundigenbureau CED.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het IMG de aanvraag terecht gedeeltelijk heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1.
Eiser heeft schade aan zijn boerderij/stal uit 1897 aan [adres], [postcode], te [woonplaats 2]. Eiser is sinds 2005 eigenaar.
4.2.
Op 26 juli 2020 heeft eiser een ‘Aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ gedaan bij het IMG.
4.3.
Deskundige W. Hartemink is in opdracht van het IMG op 12 oktober 2020 op locatie geweest om de schade op te nemen. Van deze opname is op 18 juni 2021 een adviesrapport opgemaakt waarin 38 schades zijn opgenomen en beoordeeld. Er is door Hartemink geadviseerd een bedrag van € 14.619,33 toe te kennen voor herstel van de 32 schades. Voor de schades 25, 26, 27, 31, 34 en 38 geldt dat er een andere uitsluitende oorzaak is aan te wijzen, dan wel dat de schades eerder zijn behandeld en deze schades niet zijn verergerd.
4.4.
Met het besluit van 16 juli 2021 heeft het IMG het geadviseerde bedrag toegekend, wat in totaal (inclusief bijkomende kosten en rente) neerkomt op een bedrag van
€ 15.510,46.
4.5.
Eiser heeft op 19 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 juli 2021. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser een rapport van deskundigen
P.J. Vrieling en R. Lania van Vergnes Expertise BV (Vergnes) aangeleverd.
4.6.
Het IMG heeft de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (bezwaaradviescommissie) om advies gevraagd.
4.7.
Met het besluit van 6 mei 2022 heeft het IMG, in overeenstemming met het advies van de bezwaaradviescommissie, het bezwaar ongegrond verklaard.
4.8.
In beroep heeft het IMG een toelichting van 1 februari 2023 van deskundige
C.N. Dobbe van deskundigenbureau CED ingebracht.
Werkwijze
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser in zijn algemeenheid aangevoerd het niet eens te zijn met de werkwijze van het IMG. Het IMG blijft benoemen dat ze enkel bevoegd zijn om een vergoeding toe te kennen voor herstel van de schade en niet om te versterken. Dit klopt niet. Al in september 2019 is een samenwerkingsconvenant tot stand gekomen tussen de voorganger van het IMG en de Nationaal Coördinator Groningen (de NCG). Door de deskundigen van het IMG wordt echter nog steeds enkel naar de schade gekeken zonder een veiligheidsnormcheck uit te voeren. Er moet niet alleen hersteld worden, maar ook versterkt. Het is onbegrijpelijk dat de schadevergoeding is opgeknipt in onderdelen. De schade dient integraal te worden beoordeeld. In het adviesrapport is ook opgenomen dat de materiële gevolgschade vergoed dient te worden en dit wordt niet gedaan.
5.1.
De rechtbank overweegt, zoals reeds eerder door de meervoudige kamer van deze rechtbank is gedaan, dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om aan het IMG de taak van afhandeling van schade toe te bedelen en aan de NCG de taak van versterking. [1] Het gaat om gescheiden verantwoordelijkheden. Wel is in de toelichting bij het Besluit versterking gebouwen overwogen dat de rechtsvoorganger van het IMG en de NCG iedere kans zullen moeten benutten om binnen de gestelde kaders samen te werken. [2] Eiser heeft niet aangevoerd dat er in zijn geval ook sprake is van versterking. De rechtbank is van oordeel dat het IMG, nu er enkel sprake is van schade die hersteld dient te worden, niet gehouden was om met de NCG samen te werken dan wel samen een besluit te nemen. De in het adviesrapport genoemde materiële gevolgschade waar eiser naar verwijst ziet op materiële gevolgschade die een gevolg is van de fysieke schade, bijvoorbeeld bedrijfsschade die is veroorzaakt doordat ruimtes onbruikbaar waren door fysieke schades in het rapport genoemd. De rechtbank is van oordeel dat de waardedalingsvergoeding en de vergoeding voor immateriële schade hier niet toe behoren. Op grond van artikel 10 van de Tijdelijke wet Groningen is een procedure en werkwijze vastgesteld. Daarin is vastgesteld op welke wijze de aanvragen worden afgehandeld. Eiser heeft niets, of in ieder geval onvoldoende, aangevoerd waarom deze procedure en werkwijze in zijn geval niet gevolgd zou kunnen worden. Het enkele feit dat eiser vindt dat de verschillende schades tezamen door één instantie zouden moeten worden beoordeeld, is daarvoor onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade 25 en 26
6. Schade 25 en 26 betreffen scheuren in de betonvloer die is afgewerkt met vloertegels. Het IMG stelt dat de schade is veroorzaakt door zetting. Het betreft een op zand gestorte betonvloer die verzakt ten opzichte van de wanden waardoor er aan de randen hoogteverschil en scheurvorming ontstaat. In theorie kunnen twee schademechanismen worden gerelateerd aan trillingen door aardbevingen die verband houden met zettingen: verdichting en verweking. Tot op heden zijn de trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in Nederland niet hoog genoeg geweest om deze mechanismen te laten plaatsvinden. De autonome oorzaak is dan ook zetting. Daarbij kan de schade gelet op de maximale trillingssnelheid van 8,5 mm/s met een overschrijdingskans van 1% niet toch zijn ontstaan door trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten en ook niet zijn verergerd. Het IMG verwijst daarbij naar het advies van Van Staalduinen en Everts.
6.1.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit ten aanzien van (onder andere) schades 25 en 26 gebrekkig is onderbouwd. Ter zitting is door deskundige Vrieling aangevuld dat de in het bestreden besluit genoemde andere uitsluitende oorzaak, zetting, niet aannemelijk is. Het hoogteverschil is volgens Vrieling niet zichtbaar en niet aangetoond en de scheurvorming past niet bij de genoemde oorzaak. Daarbij is niet gezegd dat de zetting niet is veroorzaakt door trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit zetting als andere uitsluitende oorzaak wordt genoemd. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 8 juni 2022 al heeft bepaald, laat het advies van Van Staalduinen en Everts onverlet dat in alle gevallen door de deskundige moet worden bezien of er evident en uitsluitend een andere oorzaak van de zettingsschade is dan bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Het uitgangspunt is dus dat een deskundige het bewijsvermoeden alleen weerlegd kan achten, indien er evident en uitsluitend een andere oorzaak van de zettingsschade is. De grenswaarden die zijn genoemd in het advies van Van Staalduinen en Everts, worden vervolgens gebruikt om te concluderen of het al dan niet aannemelijk is dat trillingen van invloed zijn geweest op de zettingsschade. Het advies dient dus ter ondersteuning van de motivering in de adviesrapporten. De rechtbank is van oordeel dat voor schade 25 en 26 onvoldoende is aangevoerd om het bewijsvermoeden weerlegd te kunnen achten. De rechtbank overweegt hiertoe dat – voor zover er al van uit wordt gegaan dat een verschil in zetting de oorzaak van de schade is – onvoldoende is aangetoond wat de oorzaak van de zetting is geweest. De enkele stelling dat de betonvloer op zand is gestort, is daarvoor onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt dan ook.
Herstelmethode schade 1 t/m 24
7. Eiser is het niet eens met de herstelmethode voor schade 1 t/m 24. Ter zitting is door Vrieling toegelicht dat bij enkel ter plaatse stucen er altijd een verdikking ontstaat waardoor er een structuur achter blijft. De scheurvorming moet worden opengekapt en gevuld met 2-componentenmortel dan dient de gevel volledig te worden afwerken.
7.1.
Het IMG voert aan dat bij het herstellen van de schade 1 t/m 24 op de geadviseerde manier er geen structuurverschil op zal treden. De schades zijn eerder niet juist hersteld, waardoor nu structuurverschil zichtbaar is.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat de geadviseerde herstelmethode bestaat uit het openkappen/-slijpen van de scheuren, dichtzetten met 2-componentenmortel en sauswerk ter plaatse van de scheur. Vrieling heeft ter zitting toegelicht dat er bij dichtsmeren van de scheur inderdaad structuurverschil kan ontstaan, maar wanneer de scheur wordt opengekapt en daarna dichtgezet er geen structuurverschil zal ontstaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is aangevoerd om te oordelen dat de voorgestelde herstelmethode niet zou voldoen. De rechtbank overweegt verder dat de Afdeling eerder heeft geoordeeld dat in beginsel van het gehanteerde calculatiemodel mag worden uitgegaan. Aan de hand van de beroepsgronden dient te worden beoordeeld of het calculatiemodel juist is toegepast of dat er aanknopingspunten zijn voor twijfel of dat het geval is en of er aanleiding is van het calculatiemodel af te wijken. [3] Door eiser zijn geen concrete gronden aangevoerd tegen de toepassing van het calculatiemodel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er ook anderszins geen aanknopingspunten om hiervan af te wijken, zodat de calculatie van het IMG kan worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.
Schade 39 en 40
8. In de bezwaarfase zijn in het advies van Vergnes twee aanvullende schades (schade 39 en 40) opgenomen. Eiser stelt dat deze schades integraal in deze procedure moeten worden meegenomen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het IMG niet was gehouden deze schades in de bezwaarfase alsnog mee te nemen. Het is immers mogelijk om voor deze schades een nieuwe melding te doen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser naar aanleiding van het adviesrapport van Hartemink, waarbij schade 39 en 40 niet zijn opgenomen, geen zienswijze heeft ingediend waarin is verzocht om deze schades mee te nemen.
Schouw
9. Eiser stelt dat er sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit, omdat de bezwaaradviescommissie niet tegemoet is gekomen aan het verzoek van eiser om een schouw uit te voeren en de verslaglegging hierover niet compleet is.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat Hartemink op locatie is geweest om de schade op te nemen en te beoordelen. Hij heeft foto’s gemaakt van de schades die hij heeft beoordeeld. Dobbe heeft geoordeeld dat deze foto’s voldoende duidelijk waren om de schades te beoordelen zonder de locatie opnieuw te bezoeken. Zoals ook in diverse andere uitspraken is geconcludeerd kan een deskundige in beginsel op basis van foto’s die door een andere deskundige zijn gemaakt, nader advies geven over de schades. [4] Daarnaast heeft eiser zelf een deskundige ingeschakeld die ook op de locatie is geweest om de schade op te nemen en te beoordelen. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom een schouw door de bezwaaradviescommissie nodig zou zijn geweest om de schades te beoordelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich niet op het advies van de bezwaaradviescommissie mocht baseren omdat het advies onzorgvuldig zou zijn door het niet uitvoeren van de schouw. Dat het verslag van de hoorzitting op dit punt onzorgvuldig zou zijn, is tevens niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Beginselen van behoorlijk bestuur
10. Eiser heeft verder aangevoerd dat het besluit niet voldoet aan één of meer beginselen van behoorlijk bestuur, nu er sprake is van een gebrekkige onderbouwing, geen zorgvuldig onderzoek en/of geen rekening is gehouden met zijn belangen. Eiser heeft deze gronden, voor zover ze hiervoor niet al zijn besproken, niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat de besluitvorming onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins niet voldoet aan de beginselen van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit voor wat betreft schade 25 en 26 in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit op dat punt.
11.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en bepaalt dat er een vergoeding voor schade 25 en 26 moet worden toegekend. Nu er enkel een (niet betwiste) calculatie van Vergnes aanwezig is, hanteert de rechtbank deze calculatie als leidraad. In de calculatie is een bedrag van
(€ 4.550,70 + € 2.362,08 =) € 6.912,78 exclusief BTW gecalculeerd.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het IMG het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het IMG moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en een hoorzitting bijgewoond. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding voor de rechtsbijstand door een gemachtigde bedraagt dan in totaal € 2.868,-. Daarnaast komen de door eiser gemaakte kosten voor het inschakelen van een deskundige op grond van artikel 7:15 van de Awb, voor vergoeding in aanmerking. Het gaat om de door eiser ingediende facturen van Vergnes van 18 oktober 2021 en 31 januari 2022 van in totaal (€ 1.609,30 + € 229,90 =) € 1.839,20.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 mei 2022 voor zover daarin is beslist over schade 25 en 26;
- bepaalt dat voor schade 25 en 26 een bedrag van € 6.912,78 dient te worden toegekend plus btw en wettelijke rente en dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat het IMG het griffierecht van € 365,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het IMG tot betaling van € 4.707,20 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 17 juni 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2026.
2.Stcrt. 2019, 30569, publicatie 4 juni 2019.
3.Zie de uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2682.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2631.