ECLI:NL:RBNNE:2023:2352

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
LEE 22/1680
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bestuurlijke boete wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en fosfaatgebruiksnorm

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 9 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beoordeeld. Eiseres, een akkerbouw- en veeteeltbedrijf, kreeg op 20 september 2021 een boete opgelegd van € 88.884,- wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm in 2019. De minister handhaafde deze boete in een besluit van 7 april 2022, waartegen eiseres in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister de boete op goede gronden heeft opgelegd, maar dat deze wel verminderd moet worden op basis van het beleid van de minister. De rechtbank stelt vast dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling dat de eindvoorraad mest onjuist was te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht is uitgegaan van de door eiseres zelf opgegeven eindvoorraad van 1.700 ton op 31 december 2019. De rechtbank heeft de boete met 50% verlaagd, waardoor het nieuwe bedrag op € 44.442,- komt. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier en de uitspraak is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1680

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. M. Leegsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de bestuurlijke boete die aan haar is opgelegd vanwege overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm.
1.1.
Eiseres is een akkerbouw- en veeteeltbedrijf in [plaats]. Op 20 september 2021 heeft de minister aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 88.884,- omdat eiseres bij toepassing van dierlijke meststoffen op haar bedrijf in [plaats] in 2019 de gebruiksnorm dierlijke meststoffen heeft overschreden met 3.662 kilogram en de fosfaatgebruiksnorm met 7.581 kilogram. Met het bestreden besluit van 7 april 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam], de gemachtigde van eiseres met F.G.J. Bergs en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de boete voor het overtreden van de Meststoffenwet op goede gronden heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Omdat de boete is aan te merken als een sanctie met een punitief karakter, toetst de rechtbank het bestreden besluit vol.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond omdat de boete volgens het beleid van de minister in aanmerking komt voor vermindering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Volgens eiseres gaat de minister er ten onrechte van uit dat de eindvoorraad met mestcode 50, op 31 december 2019, 1.700 ton was. De door eiseres opgegeven schatting van 1.700 ton was abuis en technisch niet mogelijk. Eiseres stelt dat de minister ongemotiveerd voorbij is gegaan aan haar onderbouwde standpunt in bezwaar dat de eindvoorraad op 31 december 2019 3.700 ton was.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit vaste rechtspraak [1] van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) blijkt dat de artikelen 7 en 8 van de Meststoffenwet uitgaan van een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen, waaraan de agrariër die meststoffen heeft gebruikt slechts kan ontkomen als aan de voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan. Om een geslaagd beroep op de opheffing van het verbod te kunnen doen, ligt het op de weg van degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen om feiten te stellen en materiaal aan te dragen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of aannemelijk is dat de gebruiksnormen niet door hem zijn overschreden. Dit laat onverlet dat de minister, indien hij ter zake een bestuurlijke boete wil opleggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden dient aan te tonen dat de overtreding is begaan.
De minister mag bij de vaststelling of de gebruiker aan de gebruiksnormen voldoet, in beginsel van door de gebruiker zelf aangeleverde gegevens uitgaan. Er bestaat slechts aanleiding om van de door de gebruiker vermelde gegevens af te wijken als de gebruiker in voldoende mate betrouwbare informatie naar voren heeft gebracht op basis waarvan het aannemelijk is dat de oorspronkelijke gegevens niet correct zijn.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de minister bij de vaststelling van de boete terecht uitgegaan van een eindvoorraad mest met mestcode 50 van 1.700 ton op 31 december 2019. Eiseres heeft de eindvoorraad van 1.700 ton zelf opgegeven op het formulier “Meer informatie (kunst)mest 2019”. Eiseres heeft in onvoldoende mate betrouwbare informatie naar voren gebracht op basis waarvan het aannemelijk is dat de oorspronkelijke gegevens niet correct zijn. De door eiseres overgelegde gegevens gaan uit van berekeningen aan de hand van de niet gecontroleerde eindvoorraad van 2020. De door eiseres overgelegde mineralenadministratie kan niet met verifieerbare gegevens worden gecontroleerd. Daarnaast zijn op de zitting wisselende verklaringen afgelegd over de bedrijfsvoering. Enerzijds werd verklaard dat de bedrijfsvoering erop gericht is om de mestkelders elk jaar rond hetzelfde niveau gevuld te hebben omdat er in de winter ruimte nodig is voor opslag, anderzijds werd verklaard dat soms ook meer mest opgeslagen wordt.
Nu een consistente onderbouwing ontbreekt van eiseres haar stelling dat door haar een onjuiste opgave is gedaan van de eindvoorraad mest met mestcode 50 over 2019 en ook overigens geen (verifieerbaar) bewijs is aangeleverd ten aanzien van de eindvoorraad 2019, is de minister terecht uitgegaan van de juistheid van de oorspronkelijke door eiseres aangeleverde gegevens. De minister heeft dit standpunt in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
5. De minister heeft de rechtbank op de zitting verzocht om, gelet op de uitspraak van het CBB van 15 juli 2016 [2] en het Boetebeleid Meststoffenwet RVO, de boete met 50% te matigen vanwege de hoeveelheid mest die aangevoerd is op het bedrijf van eiseres in 2019. Uit het boetebeleid volgt dat een boete verminderd kan worden met 50% in situaties dat er sprake is van aanvoer van mest omdat bij aanvoer van mest geen sprake is van het besparen van mestafzetkosten.
De rechtbank zal in dit geval, zelf voorziend, de boete verlagen met 50%.

Conclusie en gevolgen

6. De minister mocht aan eiseres een boete opleggen wegens het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm. Die boete moet wel worden verminderd gelet op het beleid van de minister. Om die reden acht de rechtbank het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt daarom ook het besluit van 7 april 2022. De rechtbank stelt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf deze uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit en stelt de boete vast op een bedrag van € 44.442,-.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft in bezwaar niet gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 april 2022;
- herroept het besluit van 20 september 2021;
- bepaalt dat de hoogte van de boete wordt vastgesteld op € 44.442,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en mr. K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2023.
Griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Waaronder CBB, 26 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:190