ECLI:NL:RBNNE:2023:2172

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
KL-9837084 \ EL EXPL 22-23 E
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en vorderingen van Dexia Nederland B.V. tegen [A]

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 6 juni 2023, staat de rechtsverhouding tussen Dexia Nederland B.V. en [A] centraal. Dexia, rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., heeft twee effectenleaseovereenkomsten met [A] gesloten, waarvan de eerste op 23 mei 1997 en de tweede op 12 oktober 1999. Beide overeenkomsten zijn inmiddels geëindigd, waarbij overeenkomst 2 een restschuld van € 1.659,55 met zich meebracht. [A] heeft een deel van deze schuld betaald, maar er zijn geschillen ontstaan over de resterende termijnen en de zorgplicht van Dexia. Dexia vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat zij niets meer aan [A] verschuldigd is. [A] verzet zich hiertegen en stelt dat hij nog vorderingen heeft, onder andere met betrekking tot ten onrechte in rekening gebrachte resterende termijnen en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelt dat Dexia inderdaad aan haar verplichtingen heeft voldaan met betrekking tot overeenkomst 1, maar dat [A] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vorderingen met betrekking tot overeenkomst 2. De kantonrechter wijst de vorderingen van [A] af en verklaart de vorderingen van Dexia toewijsbaar. Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten, maar de kantonrechter wijst erop dat de procedure niet enkel voortvloeit uit het verzuim van [A] om een minnelijke regeling te treffen, maar ook uit de aard van de overeenkomsten zelf. De kosten aan de zijde van [A] worden vastgesteld op € 264,00, met nakosten van € 132,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Zaak/rolnummer: 9837084 \ EL EXPL 22-23
Vonnis van de kantonrechter van 6 juni 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de akte uitlating van de zijde van Dexia.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Dexia is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over Dexia worden hieronder mede verstaan haar rechtsvoorgangsters.
2.2.
[A] heeft op 23 mei 1997 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: Winstverdubbelaar) onder contractnummer 73025941 , met een leasesom van fl. 22.109,35 en een looptijd van 60 maanden (verder te noemen: overeenkomst 1). Daarnaast heeft [A] op 12 oktober 1999 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: Korting Kado) onder contractnummer 59107181 , met een leasesom van € 14.951,57 en een looptijd van 120 maanden (verder te noemen: overeenkomst 2).
2.3.
Beide overeenkomsten zijn (tussentijds) geëindigd. Bij overeenkomst 2 is een restschuld ontstaan van € 1.659,55. [A] heeft daarvan een bedrag van € 1.611,73 betaald en de rest is verrekend met dividendopbrengsten. Overeenkomst 1 is niet in een restschuld geëindigd.
2.4.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [A] is niet aan die regeling gebonden doordat hij gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde "opt-out-verklaring".
2.5.
Dexia heeft vervolgens [A] uitgenodigd om te onderzoeken of tot een gezamenlijke oplossing voor de afwikkeling van de overeenkomst gekomen kon worden. [A] heeft hierop niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
Dexia vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten,
te verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [A] gesloten overeenkomsten van effectenlease met nummers 73025941 en 599107181 aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [A] verschuldigd is, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
3.2.
[A] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia in haar vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Overeenkomst 1
4.1.
Voor wat betreft de overeenkomst met contractnummer 73025941 heeft [A] de stelling van Dexia dat zij met betrekking tot deze overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en daarom niets meer aan [A] verschuldigd is, niet weersproken. De door Dexia gevorderde verklaring voor recht is daarom in zoverre toewijsbaar.
De gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van overeenkomst 2
4.2.
Deze procedure betreft een zogenaamde 'waiver'-procedure, inhoudende dat Dexia in rechte vastgesteld wil zien dat [A] (al dan niet na betaling van een bepaald bedrag door Dexia) niets meer van hem te vorderen heeft uit hoofde van de tussen partijen gesloten effectenleaseovereenkomst met nummer 599107181 . Bij de beoordeling van de door Dexia gevorderde verklaring voor recht geldt dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast met betrekking tot die vordering op Dexia rusten. Op [A] rust vervolgens de verplichting om, wil hij niet dat de vordering bij gebrek aan verweer wordt toegewezen, de stellingen van Dexia gemotiveerd te betwisten, zodanig dat daaruit de onjuistheid van de stellingen van Dexia kan worden afgeleid. [A] kan ermee volstaan, als verweer tegen de gevorderde verklaring voor recht, duidelijk te maken op welke punten hij nog een vordering stelt te hebben.
4.3.
[A] heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Dexia gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen met betrekking tot overeenkomst 2, omdat hij nog vorderingen op Dexia heeft ter zake van de volgende onderwerpen:
- ten onrechte in rekening gebrachte resterende termijnen op de eindafrekening;
- een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
Het verzoek van [A] om te verklaren voor recht dat Dexia haar zorgplichten heeft geschonden en daarmee onrechtmatige jegens [A] heeft gehandeld, met veroordeling van Dexia tot betaling van de volledige schade van [A] , zal als onvoldoende adequaat onderbouwd worden afgewezen. [A] heeft geen nadere feiten of omstandigheden aan zijn verzoek ten grondslag gelegd, zodat niet kan worden vastgesteld of [A] uit dien hoofde een vordering op Dexia heeft. Ook heeft [A] geen eis in reconventie ingesteld.
Resterende termijnen
4.4.
Volgens [A] heeft hij nog een vordering op Dexia op basis van ten onrechte in rekening gebrachte resterende termijnen met betrekking tot overeenkomst 2. Voor het geval de kantonrechter mocht oordelen dat het beding niet oneerlijk zou zijn, heeft [A] subsidiair aangevoerd dat Dexia de boete onjuist heeft berekend. Dexia voert verweer.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Volgens [A] gaat het in deze zaak om het deel van artikel 3, dat gaat over een vergoeding voor Dexia vanwege de tussentijdse beëindiging. De kantonrechter gaat ervan uit dat [A] artikel 2 van de overeenkomst bedoelt in plaats van artikel 3. In artikel 2 van de overeenkomst staat vermeld:
"Deze lease-overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 120 maanden, te rekenen vanaf de aankoopdag van de waarden (de aankoopdatum), behoudens vervroegde beëindiging. Lessee heeft het recht deze lease-overeenkomst na verloop van drie jaar na de aankoopdatum van de waarden dagelijks middels een schriftelijke mededeling aan Legio-Lease te beëindigen. In geval van vervroegde beëindiging na drie jaar wordt een korting van 50% verleend op de resterende maandbedragen (…).".
4.6.
Uit de eindafrekening van Dexia van 12 juni 2007 blijkt dat Dexia 28 resterende maandtermijnen x 50% = € 965,58 bij [A] in rekening heeft gebracht, in verband met het voortijdig beëindigen van de overeenkomst door [A] .
4.7.
De destijds geldende wettelijke regeling bepaalde in artikel 7A:1576e lid 1 (oud) BW dat de koper steeds bevoegd is tot vervroegde betaling van één of meer termijnen. Voorts bepaalde artikel 7A:1576e lid 2 (oud) BW dat in geval van vervroegde betaling ineens van het gehele nog verschuldigde bedrag, de huurkoper recht had op een aftrek, berekend naar 5% per jaar over elke daarbij vervroegd betaalde termijn. Het artikel is vervallen per 25 mei 2011 en vervangen door titel 7:2A BW. Op grond van artikel 211a lid 1 Overgangswet behoudt het artikel zijn gelding voor overeenkomsten die zijn aangegaan voor inwerkingtreding van het nieuwe recht.
4.8.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in verschillende arresten waarin de afnemer de overeenkomst voortijdig had beëindigd en vergelijkbare bedingen aan de orde waren als artikel 2 van de overeenkomst, geoordeeld dat - mede in het licht van voornoemde wettelijke regeling bij huurkoop in geval van tussentijdse beëindiging - onvoldoende was toegelicht dat hier sprake was van een oneerlijk beding (zie onder meer de arresten van 3 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1865 en 20 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6957). Het beding was immers gunstiger voor de afnemer dan de wettelijke regeling. [A] heeft in dit verband aangevoerd dat er niet alleen moet worden gekeken naar de vraag of het beding nadeliger is dan de wettelijke regeling. In de overige door [A] aangevoerde omstandigheden - waaronder het verweer dat in het beding geen rekening wordt gehouden met het voordeel voor Dexia van de tussentijdse beëindiging, zijnde de verkrijging van het bedrag dat rentedragend is, alsmede het verweer dat het beding de mogelijkheid openlaat dat het nadeel dat Dexia leed door de tussentijdse beëindiging veel lager was dan hetgeen zij op grond van het beding in rekening kon brengen - ziet de kantonrechter echter geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De verweren van [A] bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het beding in zijn situatie als oneerlijk dient te worden beschouwd in de zin van voornoemde Richtlijn. De kantonrechter zal de door [A] aangevoerde verweren daarom als onvoldoende adequaat onderbouwd passeren. Dit geldt ook voor het verweer dat Dexia de boete onjuist heeft berekend. [A] heeft in dit verband verwezen naar artikel 2 van de overeenkomst en artikel 11 van de bijzondere voorwaarden. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [A] aldus dat artikel 2 van de overeenkomst en artikel 7A:1576e lid 2 (oud) BW (genoemd in artikel 11 van de bijzondere voorwaarden) cumulatief zouden moeten worden toegepast. De kantonrechter ziet daartoe geen aanleiding en zal de stellingen van [A] als onvoldoende adequaat onderbouwd passeren. Het voorgaande brengt met zich dat [A] naar het oordeel van de kantonrechter geen vordering op Dexia heeft uit hoofde van ten onrechte op de eindafrekening in mindering gebrachte resterende termijnen.
Buitengerechtelijke kosten
4.9.
De vordering van [A] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Namens [A] is geen enkele sommatiebrief of ingebrekestelling, of ander schriftelijk stuk, ingediend. Voor zover door zijn gemachtigde voorafgaand aan de procedure werkzaamheden zijn verricht, is niet gebleken dat deze verder strekken dan enige ook in andere procedures reeds opgevoerde algemene werkzaamheden.
Conclusie
4.10.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [A] onvoldoende adequaat heeft onderbouwd dat hij nog vorderingen op Dexia heeft. De door Dexia gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van overeenkomst 2 is daarom eveneens toewijsbaar.
Proceskosten
4.11.
Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten. Weliswaar wordt Dexia in het gelijk gesteld, maar de kantonrechter is van oordeel dat deze procedure niet zozeer voortvloeit uit het feit dat [A] niet is ingegaan op de mogelijkheid van een minnelijke regeling, maar uit de wijze van totstandkoming, de aard en de strekking van de onderhavige overeenkomsten, ten aanzien waarvan vooral Dexia een verwijt treft. Het is billijk dat Dexia, na zoveel tijd, haar straat wil schoonvegen, maar niet dat anderen de bezem betalen.
De kosten aan de zijde van [A] worden tot op heden vastgesteld op € 264,00 (1 punt x tarief € 264,00) aan salaris gemachtigde (voor de conclusie van dupliek).
4.12.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald, met inachtneming van het thans toepasselijke maximum van € 132,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [A] gesloten overeenkomsten van effectenlease met nummers 73025941 en 599107181 aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [A] verschuldigd is;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 264,00;
5.3.
veroordeelt Dexia in de nakosten, begroot op € 132,00;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en op 6 juni 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
c 429/ah