ECLI:NL:RBNNE:2023:2133

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
21/4068
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen definitieve vaststelling huur- en zorgtoeslag 2020

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve vaststelling van de huur- en zorgtoeslag 2020 door de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de hoogte van de definitieve vaststelling op goede gronden heeft vastgesteld, gebaseerd op het verzamelinkomen van eiser zoals blijkt uit de Basisregistratie inkomen. Echter, de rechtbank constateert dat de Belastingdienst in het bestreden besluit geen motivering heeft gegeven met betrekking tot het evenredigheidsbeginsel, waardoor het beroep gegrond is. Ondanks dit gebrek, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de Belastingdienst het motiveringsgebrek met het verweerschrift heeft hersteld. Dit betekent dat de Belastingdienst geen hoger bedrag aan voorschot huur- en zorgtoeslag 2020 hoeft toe te kennen en dat de hoogte van de terugvordering niet hoeft te worden gematigd. De rechtbank vernietigt het besluit van 26 november 2021, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar geen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/4068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen,

(gemachtigden: mr. M.S. Julen en mr. A.G. Oudman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiser] tegen de definitieve vaststelling van de huur- en zorgtoeslag 2020 en de daarop gebaseerde terugvordering van het teveel als voorschot ontvangen bedrag.
1.1.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft met het besluit van 30 juni 2021 de huur- en zorgtoeslag 2020 van [eiser] definitief berekend ter hoogte van respectievelijk € 1.163 en € 1.050, dit op grond van het toetsingsinkomen van [eiser] zoals is gebleken uit een melding van de basisregistratie inkomen (BRI). De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarbij het teveel als voorschot ontvangen bedrag van € 915 teruggevorderd. Met het besluit van 26 november 2021 is de Belastingdienst/Toeslagen bij dit besluit gebleven.
1.2.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
[eiser] heeft een aanvullend stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] en de gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de definitieve vaststelling van de huur- en zorgtoeslag 2020 en de daarop gebaseerde terugvordering van het teveel als voorschot ontvangen bedrag van € 915. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiser] .
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand dienen te blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Uit de melding van de basisregistratie inkomen (BRI) van 26 mei 2021 blijkt dat [eiser] over 2020 een verzamelinkomen heeft van € 22.903.
Heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve vaststelling van de huur- en zorgtoeslag 2020 op goede gronden vastgesteld?
6.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de definitieve vaststelling van zijn huur- en zorgtoeslag 2020 ten onrechte is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 22.903. [eiser] heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij over de periode van 30 april 2019 tot 24 mei 2020 gebruik heeft gemaakt van de schuldsanering en dat hij toen een inkomen ontving van 90% van de bijstandsnorm. Om die reden heeft hij in die periode eveneens alleen leefgeld ontvangen. Hierdoor was het netto-inkomen van [eiser] veel lager dan het inkomen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting 2020. Dit dient de Belastingdienst/Toeslagen te betrekken in de definitieve vaststelling.
6.2.
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat het bedrag van de huur- en zorgtoeslag 2020 op goede gronden is berekend. Hierbij is terecht het toetsingsinkomen van € 22.903 gehanteerd zoals dit is gebleken uit de melding van de BRI van 26 mei 2021. De Belastingdienst/Toeslagen heeft geen ruimte om af te wijken van het verzamelinkomen zoals dit volgt uit de melding van de BRI. [eiser] dient zich tot de inspecteur inkomstenbelasting (de inspecteur) te wenden indien hij meent dat het verzamelinkomen niet juist is vastgesteld.
6.3.
De rechtbank overweegt dat het toetsingsinkomen voor de huur- en zorgtoeslag het verzamelinkomen betreft dat de inspecteur vaststelt in de aanslag inkomstenbelasting. [1] Dit is het inkomensgegeven zoals volgt uit de (melding van de) BRI. Uit vaste rechtspraak volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij berekening van de toeslagen niet mag afwijken van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen. [2] Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de definitieve vaststelling van de huur- en zorgtoeslag 2020 terecht is uitgegaan van het in de BRI opgenomen verzamelinkomen van [eiser] ter hoogte van € 22.903.
6.4.
[eiser] heeft verder naar voren gebracht dat het niet begrijpelijk is dat de huurtoeslag- en zorgtoeslag in 2020 en 2021 zijn verlaagd ten opzichte van eerdere jaren. Hij benadrukt daartoe dat zijn inkomen in de vorm van een pensioen niet is gewijzigd sinds 18 oktober 2017. De Belastingdienst/Toeslagen heeft toegelicht dat het inkomen van [eiser] iets is verhoogd in 2020 (€22.903) ten opzichte van 2019 (€ 22.410) en zijn huurprijs in 2020 (€ 498,25) eveneens is verhoogd ten opzichte van 2019 (€ 487,31). Daarbij verschilt de berekeningswijze van toeslagen enigszins per berekeningsjaar. Gelet op deze toelichting van de Belastingdienst/Toeslagen ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de definitieve vaststelling van de huur- en zorgtoeslag 2020 aan de hand van het toetsingsinkomen van € 22.903 anderszins op onjuiste gronden berust. In dit geschil ligt verder enkel de definitieve vaststelling van de huur- en zorgtoeslag 2020 voor. Om die reden kan de rechtbank niet ingaan op de berekening van de huur- en zorgtoeslag in andere jaren dan het jaar 2020.
6.5.
De rechtbank overweegt dat aan de verlening van voorschotten geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een aanspraak op toeslag bestaat dat met de voorschotten overeenstemt. [3] Aan de omstandigheid dat [eiser] contact heeft gehad met de Belastingtelefoon om een verlaging van zijn inkomen door te geven en dat hij vervolgens toch met een terugvordering is geconfronteerd, kan op zichzelf evenmin het vertrouwen worden ontleend dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagen niet zou herzien. Gelet hierop slaagt het beroep van [eiser] op het vertrouwensbeginsel niet.
6.7.
Voor zover [eiser] aanvoert dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de terugvordering niet heeft gemeld bij de gemeente in het kader van het traject schuldbemiddeling is de rechtbank van oordeel dat dit betoog niet kan leiden tot de conclusie dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. De door [eiser] overgelegde brief van 24 mei 2022 over de beëindiging van de schuldbemiddeling heeft geen betrekking op (de terugvordering van) de huur- en zorgtoeslag 2020. Niet in geschil is dat deze schuld niet in de schuldbemiddeling is betrokken. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat een melding bij de gemeente van de terugvordering huur- en zorgtoeslag 2020 enkel negatieve gevolgen teweeg zou hebben gebracht, omdat als gevolg van die melding de schuldbemiddeling zou zijn komen te vervallen.
6.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve vaststelling van de huur- en zorgtoeslag 2020 terecht heeft vastgesteld op € 1.163 en € 1.050. Omdat de definitieve vaststelling van de zorg- en huurtoeslag lager is dan de bedragen die aan voorschotten zijn verstrekt, leidt dit tot een terug te vorderen bedrag. [4] Het bedrag van de terugvordering is als zodanig terecht vastgesteld op € 915. Het betoog van [eiser] slaagt niet.
Heeft de Belastingdienst/Toeslagen met toepassing van het evenredigheidsbeginsel de hoogte van de terugvordering moeten matigen?
7.1.
[eiser] heeft naar voren gebracht dat hij als gevolg van het traject schuldbemiddeling enkel een klein bedrag voor leefgeld te besteden had in 2020. Daarbij verkeerde [eiser] in de veronderstelling dat met het einde van de schuldbemiddeling op 24 mei 2022 hij voor de periode 2020 alle schulden had afbetaald.
7.2.
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich – in het verweerschrift – op het standpunt dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor [eiser] niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Het doel van de terugvordering omschrijft de Belastingdienst/Toeslagen als de rechtmatige besteding van publieke middelen. Van belang is dat uit het Verzamelbesluit Toeslagen volgt dat financiële problemen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. De Belastingdienst/Toeslagen wijst op de (eventuele) mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Zo kan [eiser] wellicht op diens verzoek en voor zover hij voldoet aan de voorwaarden in aanmerking komen voor een betalingsregeling op maat op grond van zijn betalingscapaciteit. Verder zijn door [eiser] geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht.
7.3.
Nu het bestreden besluit geheel geen blijk geeft van een belangenafweging is de rechtbank van oordeel dat dit besluit gebrekkig is gemotiveerd. Deze motivering is voor het eerst naar voren gebracht in het verweerschrift. Hieronder overweegt de rechtbank of deze motivering desalniettemin aanleiding geeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft mogen concluderen dat de nadelige gevolgen van de terugvordering niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Om deze reden heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bedrag van de terugvordering niet hoeven te matigen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in aanmerking kunnen nemen dat [eiser] kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling waarbij rekening wordt gehouden met zijn op dat moment actuele draagkracht. Niet gebleken is dat een persoonlijke betalingsregeling hier geen toereikende oplossing biedt voor de financiële gevolgen. [5] Ook het beëindigen van het schuldbemiddelingstraject betreft geen bijzondere omstandigheid, nu de terugvordering van de huur- en zorgtoeslag 2020 daar geen onderdeel van heeft uitgemaakt. Het betoog van [eiser] slaag niet.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom dit besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Dit omdat de Belastingdienst/Toeslagen het motiveringsgebrek met het verweerschrift heeft hersteld. Dat betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen geen hoger bedrag aan voorschot huur- en zorgtoeslag 2020 hoeft toe te kennen en dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de terugvordering niet hoeft te matigen.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht aan [eiser] vergoeden. [eiser] heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 november 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht van € 49,- aan [eiser] moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 16
1. De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor
een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
5. De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het
voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening
ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.
6. Een herziening van een voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 24
1. Een tegemoetkoming wordt uitbetaald binnen vier weken na dagtekening van de
beschikking.
2. Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming.
3. De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een terug te vorderen
bedrag.
Algemene inzake rijksbelastingen
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
(…)

Voetnoten

1.Zie artikel 2, eerste lid en onder o, en artikel 8, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 21, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvs) van 7 juli 2010, met nummer ECLI:NL:RVS:2010:BN0491, zoals te vinden op
3.Zie artikel 16, eerste en vijfde lid, van de Awir en de uitspraak van de ABRvS van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3545.
4.Zie artikel 24 van de Awir.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3491.