1.2.Bij brief van 13 september 2021 heeft verweerder meegedeeld dat hij de eenmalige verhoogde vrijstelling voor de eigen woning niet zal toekennen omdat eiseres niet voldoet aan het wettelijk vastgelegde leeftijdsvereiste dat zij tussen de 18 en 40 jaar oud is. Daaropvolgend heeft verweerder de in het procesverloop genoemde aanslag opgelegd, zonder toekenning van de eenmalige verhoogde vrijstelling met betrekking tot een schenking ten behoeve van de eigen woning.
2. In geschil is of de aanslag schenkbelasting terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
3. Eiseres stelt dat de aanslag schenkbelasting ten onrechte is opgelegd. Eiseres voert aan dat zij integer heeft gehandeld omdat zij haar (aanvullende) bijstandsuitkering heeft stopgezet nadat zij de schenking had ontvangen. Omdat zij vervolgens dus van de schenking heeft geleefd, heeft zij de Staat geld bespaard. Het is dan niet gepast om schenkbelasting te heffen, aldus eiseres. Verder stelt eiseres dat ook zij in aanmerking moet komen voor de eenmalige verhoogde vrijstelling met betrekking tot een schenking ten behoeve van de eigen woning. Eiseres vindt de leeftijdsgrens van 18 tot 40 jaar discriminerend. Ten slotte vraagt eiseres zich af of verweerder viereneenhalf jaar na de schenking nog een aanslag mag opleggen of dat dit niet meer mag vanwege verjaring van de aanslagtermijn.
4. Verweerder stelt dat de aanslag schenkbelasting conform de wet- en regelgeving is opgelegd. De omstandigheid dat eiseres haar (aanvullende) bijstandsuitkering heeft stopgezet, maakt niet dat een vrijstelling kan worden toegepast. Ten aanzien van de beroepsgrond dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van rechtbank Gelderland van 12 oktober 2020.
Verhoogde vrijstelling ten behoeve van de eigen woning
5. De rechtbank overweegt dat zij niet bevoegd is om wetgeving in formele zin, zoals de Successiewet 1956 (Successiewet), te toetsen aan de Grondwet en aan algemene rechtsbeginselen, zoals het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijke regelgeving.Ook staat het de rechtbank niet vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.Wel moet de rechter, op grond van artikel 94 van de Grondwet, wettelijke voorschriften buiten toepassing te verklaren als de toepassing ervan niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. In het licht van de stellingen van eiseres is het discriminatieverbod van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van belang. Voor zover eiseres bedoelt te stellen dat de in artikel 33, aanhef, ten vijfde, onderdeel c, van de Successiewet omschreven leeftijdsgrens onverenigbaar is met het verbod op (leeftijds)discriminatie van artikel 14 EVRM, overweegt de rechtbank als volgt.