ECLI:NL:RBNNE:2023:1857

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1488
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft eiser het kenteken van zijn auto laten schorsen van 29 augustus 2020 tot en met 28 augustus 2022. Op 11 juni 2021 werd met elektronische camerabeelden vastgesteld dat de auto gebruik maakte van de openbare weg, wat leidde tot een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) van € 978 en een verzuimboete van € 978. Eiser betoogde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij aan zijn verplichtingen voldeed, omdat de auto verzekerd was en APK gekeurd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar matigde de verzuimboete tot € 200. De rechtbank overwoog dat de verzuimboete van 100% niet passend was, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat eiser de auto slechts kort had gebruikt na de schorsing en dat hij eerder geen onrechtmatigheden had vertoond. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1488
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 10 februari 2022 op het bezwaarschrift van eiser tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (mrb) voor het tijdvak 15 augustus 2020 tot en met 14 augustus 2021 en de daarbij gegeven boetebeschikking.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [medewerker A] , bijgestaan door [medewerker B] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover het betreft de beslissing over de boete;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 200;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is sinds 15 augustus 2019 kentekenhouder van een auto van het merk BMW met het kenteken [kenteken] (de auto). Op verzoek van eiser is de geldigheid van het kenteken van de auto geschorst vanaf 29 augustus 2020. Op 4 augustus 2021 heeft eiser de schorsing verlengd tot en met 28 augustus 2022. Op 11 juni 2021 is met elektronische camerabeelden geconstateerd dat met de auto gebruik werd gemaakt van de openbare weg. Verweerder heeft met dagtekening 8 oktober 2021 aan eiser over de periode 15 augustus 2020 tot en met 14 augustus 2021 een naheffingsaanslag mrb opgelegd van € 978 en ook een verzuimboete van € 978.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
4. Eiser stelt – kort samengevat – dat hij in de veronderstelling was dat hij aan zijn verplichtingen voldeed. Hij heeft de verzekering voor de auto op 3 juni 2021 geactiveerd en de auto APK laten keuren. Hij dacht dat door het APK laten keuren van de auto deze ook weer via de RDW zou worden aangemeld bij de Belastingdienst. De boete ervaart eiser als onredelijk zwaar.
5. Verweerder is van mening dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Verweerder voert aan dat eiser meerdere motorrijtuigen op zijn naam heeft staan en voor meerdere jaren voor diverse kentekens schorsingsverzoeken heeft gedaan. Volgens verweerder mag daarom kennis van de schorsingsvoorwaarden worden verondersteld. Voor wat betreft de boete merkt verweerder op dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) en ook niet van bijzondere omstandigheden of een financiële situatie die aanleiding geven om de boete te matigen.
Naheffingsaanslag
6. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Vaststaat dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg terwijl de geldigheid van het kenteken geschorst was. In dat geval eindigt de schorsing en kan de mrb worden nageheven. [1] De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aansluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin gebruik is gemaakt van de weg. [2]
Hieruit volgt dat verweerder terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd over de periode 15 augustus 2020 tot en met 14 augustus 2021.
Boete
7. Ten aanzien van de boete overweegt de rechtbank dat verweerder in dit soort gevallen in beginsel een verzuimboete kan opleggen van 100% van de nageheven belasting. [3] Bij het opleggen van deze verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Wel moet in gevallen waarin sprake is van avas de verzuimboete achterwege blijven. Van avas is in dit geval echter geen sprake, omdat niet aannemelijk is geworden dat eiser er alles aan gedaan heeft om te voorkomen dat met de auto gebruik zou worden gemaakt van de weg terwijl het kenteken was geschorst. [4] Verweerder heeft dus terecht een verzuimboete opgelegd. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verzuimboete tot de juiste hoogte is vastgesteld.
8. Met betrekking tot de hoogte van de verzuimboete overweegt de rechtbank dat deze tot doel heeft een prikkel te zijn tot nakoming van fiscale verplichtingen. Als uitgangspunt geldt dat in dit soort gevallen, naar de bedoeling van de wetgever, een verzuimboete van 100% wordt opgelegd. [5] Uit de wetgeschiedenis volgt dat het enige argument van de wetgever voor dit uitgangspunt was dat de verschuldigde belasting relatief gering is en dat van een procentueel lage boete daarom weinig preventieve werking zou uitgaan. De rechtbank vindt dit argument van de wetgever niet doorslaggevend om een boete van 100% passend en geboden te achten. Ook in het geval van eiser zal de verzuimboete namelijk wel degelijk relatief hoog zijn. Dan kan niet worden gezegd dat van een procentueel lagere verzuimboete geen preventieve werking uitgaat. Bovendien is de rechtbank in het kader van de individuele straftoemeting gehouden om, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden, te beoordelen of de opgelegde verzuimboete passend en geboden is. Ook de omstandigheid dat de hoogte van de nageheven belasting in dit geval is komen vast te staan met toepassing van een berekeningsvoorschrift moet daarbij worden meegewogen. [6] De omstandigheid dat gedurende een periode geen gebruik van de openbare weg is gemaakt met een motorrijtuig waarvan het kenteken is geschorst, kan eveneens een rechtvaardiging vormen om de boete te matigen.
9. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij de auto voor 1 juni 2021 niet heeft gebruikt op de openbare weg. In feite heeft eiser dus maar een maand de schorsingsvoorwaarden overtreden. Een verzuimboete die op de hele naheffingsperiode ziet, vindt de rechtbank daarom onevenredig. [7] Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat eiser al vaker gebruik heeft gemaakt van de schorsingsregeling en er nooit eerder onrechtmatigheden zijn geconstateerd. Deze omstandigheden in aanmerking nemend vindt de rechtbank een matiging van de verzuimboete op zijn plaats. Alles overwegende vindt de rechtbank een boete van € 200 passend en geboden.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen de verzuimboete gegrond verklaard.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard, heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
13. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 25 april 2023 gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (Wet mrb).
2.Dit staat in artikel 35, tweede lid, van de Wet mrb en volgt uit Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973.
3.Artikel 35 en 37 van de Wet mrb, in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
4.Zie Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
5.Kamerstukken II 1990/1991, 22 238, nr. 3, blz. 36-37 en Kamerstukken II 1996-1996, 24 800, nr. 3, blz. 3. Zie ook de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3389.
6.Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483, r.o. 5.10.2 en 5.10.3.
7.Zie ook gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10726, r.o. 4.5.