ECLI:NL:RBNNE:2023:1754

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
LEE 23/1495
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake langer verblijf in het buitenland met behoud van bijstandsuitkering

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Verzoeker heeft een aanvraag ingediend om langer dan de toegestane tijd met behoud van zijn uitkering in Curaçao te verblijven, maar deze aanvraag is op 29 maart 2023 door het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 april 2023 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter overweegt dat het e-mailbericht van 29 maart 2023 moet worden aangemerkt als een bestuurlijk rechtsoordeel, dat op één lijn kan worden gesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn gezondheid en de zorg voor zijn moeder in Curaçao.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een dringende reden om verzoeker toestemming te geven voor een langer verblijf. Hij concludeert dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er een acute noodsituatie was die alleen met bijstandsverlening kon worden verholpen. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel wordt verworpen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat de wetgever bij het vaststellen van de PW de door hem gestelde omstandigheden niet heeft verdisconteerd.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoeker niet met behoud van zijn bijstandsuitkering in Curaçao kan verblijven. De uitspraak is gedaan op 20 april 2023 en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1495

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, (het college)
(gemachtigde: S. van der Meulen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om langer dan de toegestane tijd met behoud van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (de PW) in Curaçao te verblijven.
1.1.
Bij e-mailbericht van 29 maart 2023 is dit verzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker ontvangt sinds 6 augustus 2015 een bijstandsuitkering op grond van de PW naar de norm van een alleenstaande. Op 23 maart 2023 heeft verzoeker het college verzocht om voor een afwijkende periode met behoud van zijn uitkering op Curaçao te mogen verblijven.
3. Bij e-mailbericht van 29 maart 2023 heeft [medewerker] aan eiser medegedeeld dat het is uitgesloten dat verzoeker langer dan de toegestane tijd met behoud van een uitkering in Curaçao mag verblijven. Hierbij is aangegeven dat verzoeker de uitkering kan opzeggen en onderhoud kan aanvragen in Curaçao en dat verzoeker op het moment dat hij terugkomt in Nederland opnieuw bijstand kan aanvragen of dat verzoeker kan remigreren.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt bezien of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden.
Is het e-mailbericht van 29 maart 2023 een besluit?
6. De voorzieningenrechter dient allereerst de vraag te beantwoorden of het e-mailbericht van 29 maart 2023 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) dan wel dat sprake is van een bestuurlijk rechtsoordeel welke hiermee op één lijn kan worden gesteld. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en hiertoe overweegt hij als volgt.
6.1.
Als uitgangspunt geldt dat uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB), zie de uitspraak van 9 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2087), volgt dat een brief waarin een bijstandsgerechtigde wordt meegedeeld dat hij jaarlijks gedurende maximaal vier weken met behoud van uitkering in het buitenland mag verblijven en de bijstandsgerechtigde tevens wordt gewezen op de mogelijke gevolgen voor de bijstandsverlening indien hij langer dan deze periode in het buitenland verblijft, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Rechtsgevolgen die zich als gevolg van verblijf in het buitenland kunnen voordoen, zoals beëindiging of intrekking van de bijstand, kunnen pas intreden nadat het bestuursorgaan daarover een nadere afweging heeft gemaakt. Die afweging vindt pas plaats indien duidelijk is dat de bijstandsgerechtigde is vertrokken, hoe lang hij feitelijk in het buitenland heeft verbleven en of daarbij de maximaal geldende vakantieduur is overschreden of verplichtingen zijn geschonden. Wordt er echter zonder voorbehoud een oordeel gegeven over de toepassing van een wettelijk voorschrift in een concrete situatie, dan is dit wel aan te merken als een bestuurlijk rechtsoordeel. Een bestuurlijk rechtsoordeel dient op één lijn te worden gesteld met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb indien het voor betrokkene onevenredig bezwarend is om een geschil over de interpretatie van een rechtsregel via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen.
6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient in dit geval de mededeling in het e-mailbericht van 29 maart 2023 te worden aangemerkt als een bestuurlijk rechtsoordeel, aangezien zonder voorbehoud een oordeel wordt gegeven over de toepassing van een wettelijk voorschrift in de situatie van verzoeker. Dit bestuurlijk rechtsoordeel dient ook op één lijn gesteld te worden met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Bij deze beoordeling betrekt de voorzieningenrechter de leeftijd en de gezondheid van verzoeker, dat het college verzoeker bij besluit van 17 april 2019 ontheffing heeft verleend van de arbeidsverplichting en de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen, dat verzoeker niet aanwezig kon zijn bij het overlijden van zijn vader begin 2023 vanwege de regels omtrent verblijf in het buitenland met behoud van een uitkering en dat zijn op Curaçao wonende moeder oud en ziek is. Onder deze omstandigheden kan niet op voorhand worden gezegd dat het voor verzoeker niet onredelijk bezwarend is om zonder toestemming langer dan vier weken in het buitenland te verblijven en vervolgens de consequenties hiervan af te wachten.
6.3.
Gelet op het bovenstaande is het e-mailbericht van 29 maart 2023 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op één lijn te stellen met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Dringende reden?
7. Vervolgens heeft verzoeker een beroep gedaan op artikel 16, eerste lid, van de PW. Hiertoe heeft verzoeker aangegeven dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan het college aan hem toestemming had moeten geven om, met behoud van uitkering, langer dan vier weken in Curaçao te verblijven.
7.1.
Uit artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW volgt dat degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland geen recht heeft op bijstand. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. In de memorie van toelichting bij de PW staat dat zeer dringende redenen zich voordoen als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 46-47). Verder is artikel 16, eerste lid, van de PW volgens vaste rechtspraak een uitzonderingsbepaling en is deze bepaling, aldus de memorie van toelichting, niet op te vatten als een ‘algemene ontsnappingsclausule ten aanzien van de toepassing van de uitsluitingsgronden’ (Kamerstukken II, 2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 46-47).
7.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het gelet op het uitzonderingskarakter van artikel 16, eerste lid, van de PW op de weg van verzoeker om aannemelijk te maken dat een acute noodsituatie bestond, die alleen met bijstandsverlening te verhelpen was. Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Zo’n situatie doet zich in het geval van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. Gelet hierop heeft het college geen dringende redenen hoeven aannemen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel?
8. Ten slotte heeft verzoeker betoogt dat het niet verlenen van toestemming om langer dan vier weken in Curaçao te verblijven in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Deze grond kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de PW een wet in formele zin is en dat artikel 13 van de PW een bepaling is van dwingend recht waarbij in geval van verzoeker (zoals overwogen onder 7.2) geen sprake is van zeer dringende redenen om daar van af te wijken.
8.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraken van 1 maart 2023 (waaronder de uitspraak ECLI:NL:RVS:2023:772) overwogen dat het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet bij de ‘huidige stand van de rechtsontwikkeling’ in de weg staat aan toetsing door de bestuursrechter van een formele wet die door de Tweede en Eerste kamer is goedgekeurd in het geval toepassing van de wet zeer onredelijk uitpakt. Hierbij heeft de Afdeling ook aangegeven dat de bestuursrechter wel kan beoordelen of toepassing van de wet in een individueel geval achterwege moet blijven omdat de toepassing anders in strijd komt met een algemeen rechtsbeginsel zoals het evenredigheidsbeginsel. Dit kan echter alleen indien er bijzondere omstandigheden zijn die de wetgever bij het vaststellen van de wet niet heeft verdisconteerd.
8.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat door verzoeker niet is aangevoerd, laat staan onderbouwd, dat de wetgever de door verzoeker gestelde omstandigheden bij het vaststellen van de wet niet heeft verdisconteerd. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter niet is gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van verzoeker nu uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekers moeder op dit moment goed wordt verzorgd en dat de gezondheidssituatie van zijn moeder niet dusdanig is dat dit vereist dat verzoeker per direct afreist naar Curaçao.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op al het bovenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter voorbijgaat aan verzoekers verzoek om het college te verplichten om hem verlof te verlenen om gedurende twee maanden met behoud van zijn bijstandsuitkering te verblijven op Curaçao. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.