Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
De door de raadsman daarvoor aangevoerde argumenten bespreekt de rechtbank hieronder.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank overweegt het volgende.
Feit 1. de hennepkwekerij in de woning van verdachte
De raadsman heeft, onder verwijzing naar onder andere de uitspraak van de Hoge Raad van 25 januari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:72) en van 19 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3202), betoogd dat de betrokkenheid van verdachte bij de door haar echtgenoot opgezette hennepkwekerij onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat zij dusdanig nauw en bewust heeft samengewerkt met haar echtgenoot dat er sprake is van het medeplegen van telen van hennepplanten. De rechtbank kan hierin, gezien de inhoud van beide genoemde arresten, meegaan. De rechtbank ziet onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van verdachte als medepleger bij het ten laste gelegde telen, bereiden, bewerken, en/of verwerken van de in de tenlastelegging genoemde hennepplanten. In de tenlastelegging is vervolgens als alternatief ten laste gelegd het opzettelijk aanwezig hebben gehad in een pand aan de [adres] van ongeveer 480, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan. De rechtbank ziet hiervoor voldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte wist dat haar echtgenoot een hennepplantage had aangelegd in hun gezamenlijke woning en dat daar hennepplanten werden geteeld. Verdachte heeft dat gedoogd, zo heeft zij ter terechtzitting verklaard. Omdat deze hennepplanten zich in een inpandige ruimte bevonden in de door verdachte en haar echtgenoot bewoonde woonboerderij, heeft verdachte de op 15 februari 2017 aangetroffen hennepplanten, in nauwe en bewuste samenwerking met haar echtgenoot, die dag opzettelijk aanwezig gehad.
Feit 2. De diefstal van elektriciteit
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken moet worden van dit feit, omdat zij geen wetenschap had van de diefstal van elektriciteit.
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte, nu zij daar woonde en wist van de hennepkwekerij, zij ook moet hebben geweten dat er stroom werd gestolen.
De rechtbank ziet in het enkele wonen in het betreffende pand en het weten van en opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten, onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte ten aanzien van het wegnemen van elektriciteit. De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit feit en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 3. witwassen
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 15 februari 2017 zijn facturen voor verbouwingswerkzaamheden c.a. aangetroffen en in beslag genomen. Op een groot deel van de aangetroffen facturen stond geschreven dat zij contant of per kas waren voldaan. Verbalisanten hebben in het financieel onderzoek in kaart gebracht welke bedragen in rekening zijn gebracht aan verdachte en haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , en op welke wijze deze zijn betaald. Het betreft facturen vanaf juli 2011. In de periode vanaf juli 2011 tot en met 15 februari 2017 is een bedrag van € 288.905,00 betaald; daarvan werd een bedrag van € 84.024,38 per bank voldaan en een bedrag van € 204.880,51 werd contant voldaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich nooit heeft bemoeid met de financiering van de verbouwing van de door haar en haar echtgenoot bewoonde boerderij.
De rechtbank acht desondanks bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , heeft gepleegd. Zij vormden een economische eenheid en woonden samen in de betreffende woning die zij gekocht hadden en die jarenlang voor een geldbedrag van in totaal ruim € 288.000,00 werd verbouwd. Het kan niet anders dan dat verdachte moet hebben geweten dat een groot deel van het benodigde geldbedrag niet op legale wijze was verkregen. Er werd immers maar een bedrag van ruim € 84.000,00 per bank betaald; de rest ging contant. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte dit feit, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , heeft gepleegd.
In de tenlastelegging staat als pleegperiode genoemd de periode van 1 februari 2013 tot en met 15 februari 2017. Het financieel onderzoek heeft zich gericht op de periode na juli 2011. De rechtbank zal daarom niet het genoemde geldbedrag van ongeveer € 204.881,00 bewezen verklaren, maar alleen 'contante geldbedragen'. De tenlastelegging richt zich ook op de girale betalingen tot een geldbedrag van ongeveer € 84.024,00. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet tot het oordeel komen dat ook dit geldbedrag is verkregen uit enig misdrijf.