ECLI:NL:RBNNE:2023:1586

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
18-132795-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor hennepteelt en witwassen in de woonboerderij

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die betrokken was bij de hennepteelt en het witwassen van illegaal verkregen inkomsten. De verdachte, geboren in 1964 en woonachtig in Doezum, was niet direct betrokken bij de hennepkwekerij die haar echtgenoot had opgezet in hun gezamenlijke woonboerderij. Desondanks werd zij veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 480 hennepplanten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij en deze gedoogde, wat leidde tot haar veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten, in strijd met de Opiumwet.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal van elektriciteit en witwassen van illegaal verkregen geld. De rechtbank sprak haar vrij van de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid. Echter, de rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met haar echtgenoot contante geldbedragen had gewitwashed, die waren gebruikt voor verbouwingswerkzaamheden aan hun woning. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uren op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor de vervolging en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels in de zorg werkt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.132795.22

Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 9 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.H. Titahena, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij op of omstreeks 15 februari 2017, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 februari 2017 te Doezum, gemeente Grootegast, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) ongeveer 480, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; 2.
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 15 februari 2017 te Doezum, gemeente Grootegast, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telkens een hoeveelheid electriciteit in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking; 3. zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 15 februari 2017, te Doezum, gemeente Grootegast, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een of meer voorwerpen te weten
-(contante) geldbedragen (in totaal ongeveer 204.881,- euro )en/of
_(girale) geldbedragen (in totaal ongeveer 84.024,- euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van die geldbedrag(e)n gebruik heeft gemaakt en/of van die/dat geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verhuld,
bestaande hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader die/dat geldbedrag(en) telkens hebben gebruikt voor de betaling van rekeningen van de verbouwingswerkzaamheden en/of schilderwerkzaamheden en/of tuinwerkzaamheden die zijn uitgevoerd in een aan de [adres] te Doezum gelegen woonboerderij en/of (ondermeer) ten behoeve van die verbouwing geleverde goederen en/of bouwmaterialen, terwijl zij, verdachte en/of verdachtes mededader, (telkens) wist (en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte en/of verdachtes mededader van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
De door de raadsman daarvoor aangevoerde argumenten bespreekt de rechtbank hieronder.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank overweegt het volgende.
Feit 1. de hennepkwekerij in de woning van verdachte
De raadsman heeft, onder verwijzing naar onder andere de uitspraak van de Hoge Raad van 25 januari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:72) en van 19 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3202), betoogd dat de betrokkenheid van verdachte bij de door haar echtgenoot opgezette hennepkwekerij onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat zij dusdanig nauw en bewust heeft samengewerkt met haar echtgenoot dat er sprake is van het medeplegen van telen van hennepplanten.
De rechtbank kan hierin, gezien de inhoud van beide genoemde arresten, meegaan. De rechtbank ziet onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van verdachte als medepleger bij het ten laste gelegde telen, bereiden, bewerken, en/of verwerken van de in de tenlastelegging genoemde hennepplanten. In de tenlastelegging is vervolgens als alternatief ten laste gelegd het opzettelijk aanwezig hebben gehad in een pand aan de [adres] van ongeveer 480, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan. De rechtbank ziet hiervoor voldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte wist dat haar echtgenoot een hennepplantage had aangelegd in hun gezamenlijke woning en dat daar hennepplanten werden geteeld. Verdachte heeft dat gedoogd, zo heeft zij ter terechtzitting verklaard. Omdat deze hennepplanten zich in een inpandige ruimte bevonden in de door verdachte en haar echtgenoot bewoonde woonboerderij, heeft verdachte de op 15 februari 2017 aangetroffen hennepplanten, in nauwe en bewuste samenwerking met haar echtgenoot, die dag opzettelijk aanwezig gehad.
Feit 2. De diefstal van elektriciteit
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken moet worden van dit feit, omdat zij geen wetenschap had van de diefstal van elektriciteit.
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte, nu zij daar woonde en wist van de hennepkwekerij, zij ook moet hebben geweten dat er stroom werd gestolen.
De rechtbank ziet in het enkele wonen in het betreffende pand en het weten van en opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten, onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte ten aanzien van het wegnemen van elektriciteit. De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit feit en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 3. witwassen
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 15 februari 2017 zijn facturen voor verbouwingswerkzaamheden c.a. aangetroffen en in beslag genomen. Op een groot deel van de aangetroffen facturen stond geschreven dat zij contant of per kas waren voldaan. Verbalisanten hebben in het financieel onderzoek in kaart gebracht welke bedragen in rekening zijn gebracht aan verdachte en haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , en op welke wijze deze zijn betaald. Het betreft facturen vanaf juli 2011. In de periode vanaf juli 2011 tot en met 15 februari 2017 is een bedrag van € 288.905,00 betaald; daarvan werd een bedrag van € 84.024,38 per bank voldaan en een bedrag van € 204.880,51 werd contant voldaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich nooit heeft bemoeid met de financiering van de verbouwing van de door haar en haar echtgenoot bewoonde boerderij.
De rechtbank acht desondanks bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , heeft gepleegd. Zij vormden een economische eenheid en woonden samen in de betreffende woning die zij gekocht hadden en die jarenlang voor een geldbedrag van in totaal ruim € 288.000,00 werd verbouwd. Het kan niet anders dan dat verdachte moet hebben geweten dat een groot deel van het benodigde geldbedrag niet op legale wijze was verkregen. Er werd immers maar een bedrag van ruim € 84.000,00 per bank betaald; de rest ging contant. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte dit feit, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , heeft gepleegd.
In de tenlastelegging staat als pleegperiode genoemd de periode van 1 februari 2013 tot en met 15 februari 2017. Het financieel onderzoek heeft zich gericht op de periode na juli 2011. De rechtbank zal daarom niet het genoemde geldbedrag van ongeveer € 204.881,00 bewezen verklaren, maar alleen 'contante geldbedragen'. De tenlastelegging richt zich ook op de girale betalingen tot een geldbedrag van ongeveer € 84.024,00. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet tot het oordeel komen dat ook dit geldbedrag is verkregen uit enig misdrijf.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1. en 3. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 15 februari 2017 te Doezum, gemeente Grootegast, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres] ongeveer 480 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
zij in de periode van 1 februari 2013 tot en met 15 februari 2017, te Doezum, gemeente Grootegast, tezamen en in vereniging met een ander, een of meer voorwerpen te weten contante geldbedragen heeft omgezet, bestaande hierin dat verdachte en verdachtes mededader die geldbedragen telkens hebben gebruikt voor de betaling van rekeningen van de verbouwingswerkzaamheden en/of schilderwerkzaamheden en/of tuinwerkzaamheden die zijn uitgevoerd in een aan de [adres] te Doezum gelegen woonboerderij en/of (ondermeer) ten behoeve van die verbouwing geleverde goederen en/of bouwmaterialen, terwijl zij, verdachte en verdachtes mededader, telkens wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte en verdachtes mededader van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.
3. Medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
De officier van justitie heeft aangegeven hierbij rekening te hebben gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor vervolging van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft -voor het geval de rechtbank zou komen tot oplegging van een straf- oplegging van een taakstraf bepleit. De ondergane vier dagen inverzekeringstelling zouden eventueel als onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd kunnen worden naast een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met haar echtgenoot, schuldig gemaakt aan het plegen van twee misdrijven. In de echtelijke woning was een hennepkwekerij ingericht en verdachte heeft daarmee die hennepplanten aanwezig gehad. Daarnaast is er een groot bedrag aan contant geld witgewassen door met dat geld verbouwingswerkzaamheden aan de echtelijke woning te betalen. De rechtbank acht oplegging van een taakstraf voor deze feiten aangewezen.
Verdachte is op 15 februari 2017 aangehouden en aansluitend in verzekering gesteld. Sindsdien zijn er zes jaren verstreken en is er veel veranderd voor verdachte en haar echtgenoot. De woonboerderij moest worden verkocht en de echtgenoot van verdachte moest zijn growshop sluiten. Ook verdachte raakte daardoor haar baan en inkomen kwijt. Zij heeft inmiddels een opleiding tot helpende in de zorg gevolgd en werkt nu in de zorg voor dementerenden.
De rechtbank zal sterk rekening houden met het feit dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met vier jaren, ook al is dat deels aan de covid-pandemie te wijten.
De rechtbank zal daarom een taakstraf van 60 uren opleggen aan verdachte.

Benadeelde partij

Mr. Takkenberg, raadsman van de benadeelde Enexis B.V., heeft ter terechtzitting verklaard dat de door Enexis B.V. ingediende vordering als benadeelde partij alleen gericht is tegen medeverdachte [medeverdachte] en niet tevens tegen verdachte [verdachte] .
De rechtbank constateert op grond daarvan dat er in deze zaak geen beslissing hoeft te worden genomen met betrekking tot de benadeelde partij.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22b, 22c, 47, 57, 420 bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. J. Faber, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2023.
Mr. Faber is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.