ECLI:NL:RBNNE:2023:1411

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
9959477 EL EXPL 22-32
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en aansprakelijkheid van Dexia in relatie tot advisering door tussenpersoon

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde, die een effectenleaseovereenkomst had afgesloten. De gedaagde had op 27 maart 2000 een overeenkomst met Dexia gesloten, maar deze was tussentijds geëindigd, resulterend in een restschuld die door de gedaagde was voldaan. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij aan al haar verplichtingen had voldaan en niets meer aan de gedaagde verschuldigd was. De gedaagde voerde verweer en stelde dat er nog een vordering op Dexia resteerde, onder andere vanwege de advisering door een tussenpersoon, het Amsterdams Financieel Adviesbureau (AFAB), die zonder vergunning had geadviseerd.

De kantonrechter overwoog dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de gedaagde te accepteren als cliënt via AFAB, die als cliëntenremisier zonder vergunning niet bevoegd was om advies te geven. De rechter concludeerde dat Dexia wist of had moeten weten dat AFAB vergunningplichtige diensten verleende. De vorderingen van Dexia werden afgewezen, en de rechter oordeelde dat Dexia aansprakelijk was voor de schade van de gedaagde. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 528,00 werden vastgesteld, plus nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 9959477 EL EXPL 22-32
Vonnis van de kantonrechter van 14 maart 2023
inzake
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te (1082 LZ) Amsterdam, Parnassusweg 819,
eiseres, hierna Dexia te noemen,
gemachtigde USG Legal Professionals B.V. te Amsterdam (Parnassusweg 819, 1082 LZ),
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde mr. G. van Dijk, werkzaam bij Leaseproces te Amsterdam (postbus 22990, 1100 DL).

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlating producties van Dexia;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.

2.De feiten

2.1.
Dexia is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over Dexia, wordt hieronder mede verstaan haar rechtsvoorgangsters.
2.2.
[gedaagde] heeft op 27 maart 2000 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: Capital Effect), onder [contractnummer] , met een leasesom van € 21.614,40 en een looptijd van 240 maanden (verder te noemen: de overeenkomst).
2.3.
De overeenkomst is tussentijds geëindigd en daarbij is een restschuld ontstaan van € 1.720,42. Deze restschuld heeft [gedaagde] betaald. Dexia heeft op enig moment tweederde gedeelte, vermeerderd met wettelijke rente, aan [gedaagde] uitgekeerd.
2.4.
Nadien zijn namens [gedaagde] meerdere stuitingsbrieven aan Dexia verzonden.
2.5.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [gedaagde] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.
2.6.
Dexia heeft vervolgens [gedaagde] uitgenodigd om te onderzoeken of tot een gezamenlijke oplossing voor de afwikkeling van de overeenkomst gekomen kon worden. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is;
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.2.
[gedaagde] betwist dit en stelt dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. Hij wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval meent hij nog een vordering op Dexia te hebben vanwege:
- de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999;
- het door Dexia ten onrechte in rekening brengen van resterende termijnen;
- een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
4.3.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat [gedaagde] het gevorderde, althans enig bedrag, aan Dexia dient te betalen en Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering(en) zal volgen of een voorwaardelijke toewijzing.
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
[gedaagde] voert aan dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet toegewezen kan worden zolang nog geen beslissingen in hoogste instantie zijn gegeven. Dit verweer wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde] . Met het recente arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) met antwoorden op de gestelde prejudiciële vragen, is er geen concrete aanleiding om spoedige nieuwe jurisprudentie te verwachten.
tussenpersoon
4.5.
[gedaagde] voert verder, verkort weergegeven, aan dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via het Amsterdams Financieel Advies Bureau (hierna: AFAB), terwijl AFAB als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) niet was toegestaan om [gedaagde] te adviseren om effectenleaseovereenkomsten met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft dit verweer betwist.
4.6.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 ( [naam] /Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Spaar Select mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Spaar Select over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arresten van 12 oktober 2018 (Timmermans/Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
4.7.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:
  • een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product aanbeveelt;
  • het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
  • het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
  • geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
  • uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
4.8.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
4.9.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.10.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat AFAB is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals AFAB waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
4.11.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of AFAB haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat AFAB niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
4.12.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gedaagde] was een bestaande klant van AFAB. Hij had namelijk eerder een hypotheek via AFAB afgesloten. In 2000 kwam [gedaagde] in contact met de adviseur. Er werd een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en wensen van [gedaagde] . [gedaagde] heeft zijn loongegevens getoond aan de adviseur en er is gesproken over zijn lopende persoonlijke leningen bij onder meer Defam, Visa en Dinersclub. [gedaagde] maakte aan de adviseur kenbaar dat hij graag zijn lopende persoonlijke leningen wilde inlossen. Dit was volgens de adviseur mogelijk. De adviseur adviseerde [gedaagde] om een geldlening in combinatie met een Capital Effect-product van Bank Labouchere af te sluiten. Hiervoor adviseerde de adviseur [gedaagde] om een krediet van NLG 67.500,00 af te sluiten, waarmee [gedaagde] zijn bestaande persoonlijke leningen zou kunnen inlossen. Tevens adviseerde de adviseur [gedaagde] om een Capital Effect-overeenkomst af te sluiten, om het nieuwe krediet af te kunnen lossen. Dit was volgens de adviseur al na tien jaren mogelijk. Om dit voor [gedaagde] te visualiseren, toonde de adviseur een prognosevoorbeeld. Hiermee toonde de adviseur aan hoeveel vermogen het onderhavige product na enkele jaren zou opleveren. Er werd bij dit voorbeeld echter geen rekening gehouden met mogelijk tegenvallende koersresultaten. De adviseur adviseerde [gedaagde] om NLG 200,00 per maand te investeren in het Capital Effect-product. [gedaagde] heeft ingestemd met het bedrag aan inleg. Volgens de adviseur zou het Capital Effect-product een dividenduitkering opleveren. De adviseur stuurde per brief zijn advies aan [gedaagde] met als verzoek het aanvraagformulier te ondertekenen. De adviseur heeft [gedaagde] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s van het Capital Effect-product. Zo heeft hij er niet op gewezen dat er belegd ging worden met geleend geld, dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. [gedaagde] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd. [gedaagde] heeft met behulp van de adviseur een geldlening afgesloten. Nadien ontving [gedaagde] de overeenkomst per post.
4.13.
Op de door Dexia overgelegde overeenkomst is AFAB als adviseur vermeld. Dexia heeft ook het aanvraagformulier overgelegd, dat voorzien is van de naam van AFAB. [gedaagde] heeft onder meer de hiervoor genoemde brief van de adviseur in het geding gebracht.
4.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia voornoemde gang van zaken onvoldoende adequaat weersproken. Uit de gestelde gang van zaken blijkt, dat sprake is van een speciaal georganiseerde persoonlijke bijeenkomst met de tussenpersoon om [gedaagde] te adviseren over een Capital Effect-product. Voor zover Dexia bedoeld heeft de door [gedaagde] gestelde inhoud van het gesprek met AFAB te betwisten, heeft zij dit slechts in algemene zin gedaan. Gelet op de concrete toelichting van [gedaagde] inzake de advisering door AFAB had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt de kantonrechter daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.
wetenschap Dexia
4.15.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat AFAB beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
4.16.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer AFAB heeft geadviseerd. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Weliswaar betreft het hier een andere adviseur, te weten AFAB, maar de kantonrechter ziet gelet op de door [gedaagde] geschetste en door Dexia onvoldoende weersproken werkwijze van AFAB geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.
aansprakelijkheid Dexia
4.17.
Omdat Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie ook hierover Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] nog enig bedrag aan Dexia verschuldigd is. Voldoende aannemelijk is, dat Dexia nog een bedrag aan [gedaagde] verschuldigd zal zijn. De vorderingen van Dexia zullen daarom worden afgewezen. De overige verweren van [gedaagde] behoeven daarom geen bespreking.
proceskosten
4.19.
Dexia, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 528,00 aan salaris gemachtigde (2 punten × € 264,00). De meegevorderde nakosten zijn eveneens toewijsbaar.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 528,00;
5.3.
veroordeelt Dexia in de nakosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 132,00;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna, kantonrechter, en op 14 maart 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: 692