ECLI:NL:RBNNE:2023:1299

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
18/034292-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag, veroordeling voor zware mishandeling en openlijke geweldpleging met toewijzing van schadevergoeding

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 29 juli 2018 in Zuidlaren, waar de verdachte tijdens een vechtpartij met een glas het slachtoffer in het gezicht sloeg, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel en een ontsierend litteken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en dat de geweldshandelingen in vereniging plaatsvonden. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure en de positieve afloop van de behandeling van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/034292-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) althans eenmaal met een glas en/of glasscherven, althans een scherp voorwerp, in het gezicht en/of op het hoofd heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ontsierend litteken in het aangezicht, heeft toegebracht door (meermalen) althans eenmaal met een glas en/of glasscherven, althans een scherp voorwerp, in het gezicht en/of op het hoofd te slaan/steken,;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (meermalen) althans eenmaal met een glas en/of glasscherven, althans een scherp voorwerp, in het gezicht en/of op het hoofd heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 29 juli 2018 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo openlijk, te weten, aan [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en) te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] door:
  • bovengenoemde [slachtoffer 1] (meermalen) in het het gezicht, althans tegen het hoofd te slaanen/of tegen het lichaam te schoppen en/of
  • bovengenoemde [slachtoffer 2] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of
  • bovengenoemde [slachtoffer 3] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of tegen hetlichaam te slaan/stompen en/of aan het lichaam van die [slachtoffer 3] te trekken/duwen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat onvoldoende duidelijk is of verdachte meermalen met een bierglas in het gezicht van aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, primair en subsidiair en van feit 2. Zij heeft met betrekking tot de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag aangevoerd dat verdachte geen opzet (ook niet in voorwaardelijke vorm) heeft gehad om aangever [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het letsel van aangever [slachtoffer 1] niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel nu de medische stukken zich niet uitlaten over de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel en het letsel beperkt is gebleven tot een aantal hechtwonden. Wel kan een bewezenverklaring volgen voor de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Met betrekking tot de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsvrouw bepleit dat het bestanddeel ‘in vereniging’ niet kan worden bewezen, nu het gaat om twee incidenten die los van elkaar staan. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wisten van elkaar niet dat ze in gevecht waren en daarom is er geen sprake van een samenwerking of van opzet op die samenwerking. Tevens bevindt zich in het procesdossier geen bewijs dat verdachte andere personen heeft mishandeld.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken. Op grond van de inhoud van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, alsmede de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte ter terechtzitting van 21 maart 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

U vraagt mij wat ik kan vertellen over hetgeen zich op 29 juli 2018 heeft afgespeeld. Ik zag dat [medeverdachte] buiten het café tegenover vier mensen stond en ik ben daar vervolgens rustig heen gelopen om ze uit elkaar te halen. Toen ik aan mijn shirt werd getrokken heb ik iemand met een glas in mijn handen op zijn hoofd geslagen. In totaal heb ik twee of drie keer geslagen op het hoofd van die persoon.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 juli 2018,opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002018235809 d.d. 6 september 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 29 juli 2018 was ik met een zestal vrienden naar café [naam café] te Zuidlaren gegaan. Ik zag dat [slachtoffer 2] op een gegeven moment naar buiten liep. Ik zag toen dat [slachtoffer 2] door de jongen geslagen werd. Ik zag dat die jongen met zijn tot vuist gebalde hand uithaalde en [slachtoffer 2] vol tegen de zijkant van zijn hoofd raakte. Ik voelde dat iemand mij van achter klappen gaf. Ik voelde een felle pijn tegen mijn hoofd. Ik heb mij omgedraaid. Ik voelde dat ik van meerdere kanten klappen kreeg. Ik kreeg onder anderen een klap tegen mijn voorhoofd, net boven mijn linkeroog. Ik kon niets meer zien want het bloedde hevig. Toen voelde ik dat ik nog klappen of schoppen kreeg. Ik voelde pijn.
Ik ben door een ambulance naar het Martiniziekenhuis vervoerd. Daar bleek dat ik drie steekwonden op mijn hoofd had. Een boven mijn linkeroog, een op mijn achterhoofd en een bovenop de rechterzijkant van mijn hoofd.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 augustus 2018,opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
In de nacht van 29 juli 2018 was ik naar het café [naam café] gegaan. Ik ben naar buiten gelopen om een sigaretje te gaan roken. Vlak hierna zie ik dat [slachtoffer 2] ook het café uitkwam lopen en direct hierna zag ik dat hij een klap in zijn gezicht kreeg. Ik zag dat hij geslagen werd door [medeverdachte] . Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond viel en dat [medeverdachte] boven op hem zat. Toen ik halverwege de straat was, kreeg ik opeens meerdere klappen in mijn gezicht ter hoogte van mijn linkeroog. Toen ik bij [slachtoffer 1] stond werd ik opeens bij hem weggetrokken.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 augustus 2018,opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 29 juli 2018 bevond ik mij in café " [naam café] " te Zuidlaren. Ik liep vervolgens naar buiten. Plotseling voelde ik dat ik een harde klap tegen de linkerkant van mijn gezicht kreeg. Ik voelde daardoor hevige pijn.
5.
Een schriftelijk bescheid, te weten een medisch verslag van het Martini Ziekenhuis opgemaaktdoor S.G.J. Rodel, chirurg, op 5 september 2018, opgenomen op pagina 61 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Bovengenoemde patiënt zagen wij 29-07-2018 op de spoedeisende hulp van het Martini Ziekenhuis.
Anamnese
Was in de kroeg met vrienden, vechtpartij ontstond, patiënt sprong ertussen, toen op hoofd geslagen met een stuk glas, meerdere trappen en klappen afgeweerd tegen armen. Nu drie forse wonden op voorhoofd en behaarde hoofdhuid.
Lichamelijk onderzoek
Voorhoofd: wond 6 cm, spierlaag niet betrokken
Wond nabij kruin: barstwond 2x2 cm, imponeert als lapverwonding, ondiep
Wond achterhoofd: 1x2 cm, lapverwonding, ondiep
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 augustus2018, opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik weet nog dat [slachtoffer 1] in de richting van de Markt werd gedrukt door één van die jongens, en vervolgens kwam er schuin van achter [slachtoffer 1] een jongen met een bierglas aangerend. Deze jongen sloeg het bierglas kapot op het achterhoofd van [slachtoffer 1] . De rest van het groepje jongens liep ook naar [slachtoffer 1] toe. [slachtoffer 1] werd nog meerdere keren getrapt door alle 4 de jongens. [slachtoffer 1] bleef staan om de hoek bij de warme bakker . Daar kalmeerde de ruzie. Maar vervolgens laaide het weer op. Een van de jongens begon vervolgens weer tegen [slachtoffer 1] aan te trappen. Daarna kwam [slachtoffer 2] er ineens aangelopen. De jongens draaiden zich ineens om naar [slachtoffer 2] . De man die de eerste klappen uitdeelde zei vervolgens: "Om jou is het allemaal begonnen!" of woorden van gelijke strekking. De man gaf vervolgens [slachtoffer 3] een klap in het gezicht.
De rechtbank stelt gelet op het verhandelde ter terechtzitting alsmede de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 29 juli 2018 is er voor het café ‘ [naam café] ’ te Zuidlaren een vechtpartij geweest tussen twee groepen mannen. Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) is, nadat er in het café al irritaties zijn ontstaan tussen medeverdachte en aangever [slachtoffer 2] , naar buiten gelopen. Buiten het café is er een confrontatie ontstaan tussen medeverdachte en aangever [slachtoffer 2] , waarbij medeverdachte vrijwel uit het niets een vuistslag uitdeelde tegen de zijkant van het hoofd van aangever [slachtoffer 2] . Uit verschillende verklaringen van getuigen volgt dat meerdere personen zich bij de schermutseling hebben gevoegd, waarbij in ieder geval waren betrokken aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en aan de andere kant medeverdachte. Verdachte heeft zich op dat moment ook met de ruzie bemoeid en is aan zijn shirt getrokken door aangever [slachtoffer 1] . In reactie hierop heeft verdachte aangever [slachtoffer 1] in zijn gezicht geslagen, terwijl verdachte een glas in zijn handen had. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij twee of drie keer op het hoofd van aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen. Ook volgt uit de verklaring van meerdere getuigen dat de situatie na enige tijd is gekalmeerd, maar kort daarop weer is opgelaaid waarbij onder meer medeverdachte aangever [slachtoffer 3] op zijn hoofd heeft geslagen.

Feit 1

De rechtbank stelt op basis van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen vast dat verdachte met een glas in het gezicht van aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft
geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het letsel dat aan aangever [slachtoffer 1] is toegebracht wordt door de rechtbank gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Door de klap met het glas heeft aangever een forse snijwond van 6 centimeter op zijn voorhoofd opgelopen, waardoor een ontsierend litteken in het gelaat is ontstaan. Aangever is door een chirurg behandeld, waarbij een aantal hechtingen is geplaatst. Tevens is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat het letsel dat aangever heeft opgelopen, in de vorm van meerdere littekens op het voorhoofd, achterhoofd en zijkant van het hoofd, van blijvende aard is. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel, naar normaal spraakgebruik, als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken.
Opzet
Verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van 29 juli 2018 aan de bar zat en dat hij bier aan het drinken was uit een glas. Verdachte was zich er dus, gelet op zijn verklaring, op enig moment van bewust dat hij een glas in zijn hand had. Verdachte is vervolgens naar aanleiding van de confrontatie tussen medeverdachte en een andere groep mannen naar buiten gelopen. Volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting was de afstand tussen zijn plek aan de bar en de deur naar buiten ongeveer 5 à 10 meter en was hij rustig en kalm op het moment dat hij naar buiten liep. Vervolgens heeft verdachte buiten, nadat hij aan zijn shirt is getrokken, aangever [slachtoffer 1] met een glas in zijn gezicht geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de bewezen verklaarde gedragingen sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet zich - mede gelet op de manier waarop verdachte van de bar naar buiten is gelopen – op enig moment gerealiseerd hebben dat hij een glas in zijn hand had en dat door daarmee een ander te slaan in het gezicht dan wel op het hoofd de aanmerkelijke kans bestond dat het glas zou breken en dat die ander daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het kan niet anders dan dat verdachte, door met die wetenschap met het glas te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan de persoon die door hem geslagen werd.
Gelet hierop had verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2

De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is indien de betrokkenen een voldoende significante of wezenlijke bijdrage leveren aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Bepalend is of de door de betrokkenen geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een voortdurende opeenvolging van geweldshandelingen. Dat er een kort moment van kalmte is geweest, maakt dit niet anders. Deze geweldshandelingen zijn begonnen met de klap in het gezicht van aangever [slachtoffer 2] door medeverdachte, waarna verdachte zich vrijwel direct heeft aangesloten en vervolgens dat geweld heeft voortgezet door aangever [slachtoffer 1] met een glas in zijn gezicht te slaan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] 2 of 3 keer tegen zijn hoofd heeft geslagen. Uit de getuigenverklaring van [naam] volgt dat [slachtoffer 1] nog meerdere keren werd getrapt door alle vier de jongens. De rechtbank leidt hieruit af dat zowel verdachte als medeverdachte [slachtoffer 1] hebben getrapt. Medeverdachte heeft daarnaast ook aangever [slachtoffer 3] in zijn gezicht geslagen. Door de (gezamenlijke) aanwezigheid van verdachte en medeverdachte en hun gedragingen hebben zij ieder bijgedragen aan het ontstaan en voortduren van de geweldshandelingen. Zowel verdachte als medeverdachte hebben naar het oordeel van de rechtbank een voldoende significante of wezenlijke bijdrage geleverd aan het gepleegde geweld, zodat de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan worden bewezen.
Het verweer van de raadsvrouw dat de geweldshandelingen van verdachte en medeverdachte als losse incidenten moeten worden beschouwd wordt gelet op het vorenstaande verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 juli 2018 te Zuidlaren aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ontsierend litteken in het aangezicht, heeft toegebracht door met een glas in het gezicht en/of op het hoofd te slaan;
2.
hij op 29 juli 2018 te Zuidlaren, openlijk, te weten, aan de [adres] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door:
  • bovengenoemde [slachtoffer 1] meermalen in het gezicht te slaan en tegen het lichaam te schoppenen
  • bovengenoemde [slachtoffer 2] in het gezicht te slaan en
  • bovengenoemde [slachtoffer 3] in het gezicht te slaan/stompen en aan het lichaam van die[slachtoffer 3] te trekken/duwen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiair zware mishandeling;
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte medeverdachte heeft willen helpen. Vervolgens wordt verdachte tegengehouden en aan zijn shirt getrokken. Verdachtes shirt is hierbij gescheurd en als reactie daarop slaat hij met het glas in zijn handen op het hoofd van aangever [slachtoffer 1] . In de eerste plaats is er sprake geweest van een wederrechtelijke aanranding van medeverdachte en kort daarop ook van verdachte zelf. De verdediging door verdachte, door [slachtoffer 1] te slaan, waarbij hij zich niet bewust was van het glas in zijn hand, was noodzakelijk en geboden. Uit een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHAMS:2017:2233) volgt dat het slaan met de onderkant van een glas op het hoofd van een ander, onder uitzonderlijke omstandigheden, als noodzakelijke verdediging kan worden aangemerkt. In onderhavige zaak is er sprake geweest van een groep jongens die zich gewelddadig heeft opgesteld richting medeverdachte en deze groep laat - ondanks het ingrijpen van verdachte - medeverdachte niet met rust. Verdachte wist de groep niet uit elkaar te krijgen en vervolgens richtte het geweld zich tegen verdachte waarbij hard aan zijn shirt is getrokken. Op grond van deze omstandigheden kon van verdachte redelijkerwijs niet gevergd worden om een minder gevaarlijke wijze van verdediging te kiezen. De gekozen wijze van verdediging was daarmee noodzakelijk. De vraag is of de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden zijn en of dat verontschuldigbaar is. Verdachte bevond zich in een situatie die bij hem een hevige gemoedsbeweging deed ontstaan door de aanval van aangever [slachtoffer 1] op hemzelf. Het beroep op noodweer(exces) zal daarom moeten slagen en leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een noodweersituatie en dat wanneer de noodweersituatie wel wordt aangenomen, een beroep op noodweerexces niet kan slagen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces dubbele causaliteit vereist is. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging moet het onmiddellijke gevolg zijn van een hevige gemoedsbeweging die veroorzaakt is door de aanranding. Voor zover al sprake was van een noodweersituatie, heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging onbewust overschreden, omdat hij niet bewust met het glas heeft geslagen en daarom gaat een beroep op noodweerexces niet op.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake was van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. De verdediging moet daarbij noodzakelijk en proportioneel zijn.
Het verweer dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, slaagt niet. Zoals hierboven reeds is overwogen is het medeverdachte die als eerste schijnbaar uit het niets een vuistslag uitdeelt waarop de andere personen reageerden. In de situatie zoals de onderhavige was niet sprake van ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen andermans lijf waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Immers is er niet sprake van een wederrechtelijke aanranding wanneer een verdachte zich verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding zoals in onderhavige zaak. Daar komt nog eens bij dat het handelen van verdachte en de keuze van het verdedigingsmiddel (het slaan met het glas) in het geheel niet in redelijke verhouding staat tot de handelingen die op dat moment reeds hadden plaatsgevonden door de andere betrokken personen.
Conclusie
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat verdachte geen succesvol beroep op noodweer(exces) toekomt. De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde feit is dan ook strafbaar. Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 subsidiair en 2 wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld enkel de algemene voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 200 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke werkstraf, mede gelet op het tijdsverloop van bijna 5 jaren. Een detentie is niet meer op zijn plaats, omdat dit zal zorgen voor verlies van werk en inkomen en het de reeds ingezette behandeling zal doorkruizen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage van 23 april 2021, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 20 februari 2023 alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 29 juli 2018, terwijl er uitgaanspubliek aanwezig was, op straat schuldig gemaakt aan zware mishandeling en openlijke geweldpleging door met een glas slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: slachtoffer) in het gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft door de zware mishandeling een ontsierend litteken in zijn gezicht opgelopen. Door dit geweld te plegen, heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte nog altijd grote impact heeft op het slachtoffer. Naast de impact die verdachtes handelen op het slachtoffer zelf heeft, kan dergelijk uitgaansgeweld bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de aanwezige getuigen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Redelijke termijn
Verder houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tot een berechting moet komen. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 4 september 2018 met het eerste verhoor van verdachte. Vanaf die datum heeft verdachte in redelijkheid de verwachting kunnen hebben dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou gaan instellen. Bij uitspraak van dit vonnis is de redelijke termijn met meer dan twee jaren overschreden. De rechtbank zal dit meewegen in de aan verdachte op te leggen straf.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf voorts rekening gehouden met de rapportage van de reclassering van 23 april 2021. De reclassering constateert - kort samengevat - dat verdachte in 2019 is aangemeld voor ambulante behandeling bij de ambulante forensische psychiatrische hulp (AFPN) van GGZ Drenthe. De primaire diagnose die is gesteld door de AFPN is dat verdachte te maken heeft met een periodieke explosieve stoornis. Na de positieve afronding van de behandeling wordt de kans op recidive op geweldsincidenten als laag ingeschat. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden, nu verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben en hij de geïndiceerde behandeling bij de AFPN heeft afgerond. Het opleggen van een reclasseringstoezicht acht de reclassering niet langer van meerwaarde.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren, passend en geboden.
De rechtbank komt tot een lager onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf dan door de officier van justitie is geëist. Dit komt in belangrijke mate, omdat de rechtbank meer rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte de door de reclassering geïndiceerde behandeling bij de AFPN inmiddels positief heeft afgerond.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich, door tussenkomst van mr. N. Groeneveld, op 20 maart 2023 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank gaat ervan uit dat de vordering d.d. 20 maart 2023 in de plaats treedt van de eerder (te weten op 28 februari 2019) door de benadeelde partij ingediende vordering.
Gevorderd wordt een bedrag van € 26,- ter vergoeding van materiële schade en € 2.500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. In totaal wordt gevorderd een bedrag van
€ 1.526,-, hierbij is rekening gehouden met de door het Schadefonds Geweldsmisdrijven reeds vergoede schade van € 1000,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij integraal kan worden toegewezen nu de vordering niet wordt betwist. De vordering dient te worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat gelet op het door haar gevoerde verweer ten aanzien van de bewezenverklaring de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 juli 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2018 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.526,-(zegge: duizend vijfhonderdzesentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2018 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
25 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. R. Depping en mr.
H. Hanssen-Telman, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2023.
Mr. M.M. Spooren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.