ECLI:NL:RBNNE:2023:1196

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
18.188251.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht gepleegd door een hulpverlener met een cliënt in de maatschappelijke zorg

Op 29 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werkzaam was in de maatschappelijke zorg. De verdachte, een sportleraar en coach, werd beschuldigd van ontucht met een cliënt die zich aan hem had toevertrouwd. De tenlastelegging betrof seksuele handelingen die plaatsvonden tussen 15 juni 2019 en 23 oktober 2019. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een hulpverleningsrelatie, waarbij de verdachte psychisch overwicht had op de kwetsbare jonge vrouw. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer consistent en gedetailleerd, en concludeerde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen zorgrelatie was en dat de seksuele handelingen vrijwillig waren. De verdachte werd veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 7.500 aan het slachtoffer betalen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel van de verdachte, die de kwetsbaarheid van het slachtoffer had uitgebuit.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.188251.20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juni 2019 tot en met 23 oktober 2019 te Roden, althans in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als sportleraar en/of vechtsportleraar en/of (mentale/fysieke) coach, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij (telkens)
  • zijn lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer] aangeduwd/aangedrukt en/of
  • die [slachtoffer] gezoend en/of de borsten en/of de billen van die [slachtoffer] betast en/of
  • de schaamstreek van die [slachtoffer] aangeraakt en/of gestreeld en/of die [slachtoffer] gevingerden/of
  • zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
  • de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/ofgebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Allereerst kan verdachte, gelet op de aard en inhoud van zijn functie als sportinstructeur bij - ten tijde van het ten laste gelegde - [organisatie 1] , niet worden aangemerkt als iemand die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg. Verdachte had geen inzicht in het medische dossier van aangeefster, er was geen behandelplan opgesteld en verdachte trad niet op als therapeut voor aangeefster. Verdachte was enkel op de hoogte van de situatie van aangeefster doordat zij dat met hem deelde op basis van de wederkerige vriendschappelijke band tussen verdachte en aangeefster. Zowel formeel als feitelijk kan er niet gesproken worden van een zorgrelatie nu er enkel sprake was van begeleiding bij het sporten en niet van (mentale) coaching. Indien de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van een zorgrelatie, voert de verdediging aan dat die zorgrelatie bij de seksuele handelingen geen rol heeft gespeeld. Dit omdat bij aangeefster met betrekking tot het seksuele contact sprake is geweest van vrijwilligheid waarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest. Aangeefster heeft namelijk voortdurend aangegeven dat de relatie vrijwillig was (althans zij heeft niet kenbaar gemaakt dat zij het niet wilde) en heeft ingestemd met de seksuele handelingen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat wanneer er al een bepaalde mate van afhankelijkheid binnen de relatie was, dit geen invloed heeft gehad op het ontstaan en voortduren van de seksuele relatie. Gelet op het vorenstaande dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De door verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2023 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudend:
Ik gaf bij [organisatie 1] weerbaarheidscursussen, begeleiding en coaching. Dit deed ik door middel van gesprekken en fysieke inspanningen. Ik werk niet meer bij [organisatie 1] maar doe momenteel hetzelfde werk bij [organisatie 2] , eveneens in Roden. Ik geef adviezen aan mensen met verschillende soorten problematiek. Ik begeleid ook mensen met een Persoonsgebonden Budget. Ik heb in mijn leven zelf ook dingen meegemaakt. Je mag me zien als ervaringsdeskundige. Ik heb met
[slachtoffer] eerst een gesprek gehad over wat het doel is van de trainingen. Het doel van [slachtoffer] was om zelfverzekerder te worden. We hebben ook gesprekken gehad over haar problemen en waar ze tegenaan zou lopen. We hebben onder andere gekeken naar hoe ze haar grenzen zou kunnen aangeven. Het klopt dat we in dat kader een oefening deden waarbij ik op haar af kwam lopen zodat zij dan haar grens aan kon geven. Ik was bekend met het feit dat [slachtoffer] kon dissociëren wanneer iets haar te veel werd en dat ze flashbacks kon krijgen. Dit gebeurde wel eens tijdens de lessen. Ik wist dat [slachtoffer] niet veel vertrouwen had in mannen vanwege eerdere trauma’s op seksueel gebied. Het klopt dat ik haar een berichtje heb gestuurd met het voorstel om haar te laten voelen hoe het kan zijn om geslachtsgemeenschap te hebben, om haar daar een positieve ervaring mee te geven. De seksuele handelingen zoals omschreven in de aangifte hebben plaatsgevonden en daartoe heb ik een aantal keren het initiatief genomen. [slachtoffer] heeft een paar keer aangegeven dat ze het niet oké vond, dan stopten we ook. Het klopt dat het seksuele contact begon in juni 2019. Later, op 23 oktober 2019, hebben we geslachtsgemeenschap gehad. Ik heb [slachtoffer] gevraagd onze appgesprekken van haar telefoon te verwijderen. Ik heb dat gedaan omdat ik wist van haar suïcidaliteit en ik het niet gepast vond dat wat in die gesprekken stond na een eventueel overlijden van [slachtoffer] gevonden zou worden. Ik heb dat ook tegen haar gezegd. Ik heb [slachtoffer] , nadat [naam 1] mij heeft geconfronteerd met mijn relatie met [slachtoffer] , nogmaals gevraagd om onze appgesprekken van haar telefoon te verwijderen.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 december 2019,opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019303180 d.d. 13 juli 2020 inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
In 2018 ben ik bij [organisatie 1] in Roden gekomen. Dat was naar aanleiding van mijn stagebegeleidster. Zij wist over mijn problematiek en trauma's. Ze benoemde dat het voor mij misschien iets was om bij [organisatie 1] te gaan sporten om aan mijn zelfvertrouwen te werken. Ik heb toen een individueel gesprek met [verdachte] gehad en gezegd dat ik wel tegen dingen op zou lopen. Ik had groepslessen en individuele lessen met [verdachte] . In die individuele lessen ging het meer om praten. Hij gaf ook vaak aan: “
Je mag alles bij me kwijt, ik wil er voor je zijn” en “
Je mag me bellen
.Dat deed ik ook en via de app schreef ik alles van me af. Op die manier ging hij steeds meer voor me betekenen. Ik had weinig sociaal contact, ik had geen werk en ik ging ook niet meer naar school. Sport was mijn enige contact en zodoende betekende hij steeds meer voor me. Ik volgde behandeling bij Accare en het was de bedoeling om daar te stoppen en een klinische behandeling te gaan volgen. Dat zou in Ermelo zijn. Daar had ik moeite mee omdat ik dan niet meer bij [organisatie 1] kon sporten en ik ook mijn gesprekken met [verdachte] zou missen. Uiteindelijk deed ik een suïcidepoging en kwam ik op de gesloten afdeling. Mijn contact met [verdachte] was nog steeds anders en dat vond ik moeilijk. Toen ik terug kwam van de gesloten afdeling ging ik weer sporten bij [organisatie 1] . Op een gegeven moment kwam [verdachte] met het nieuws dat er bij zijn vriendin [naam 2] kanker gediagnosticeerd was en dat dit onder andere de reden was dat ons contact minder was. Ook was zijn vader onlangs overleden. Dit had als reden dat ons contact was veranderd en dat begreep ik ook. Ik zei dat ik het zou snappen als hij minder contact wilde. Hij gaf aan dat hij er voor me zou willen zijn. Ik weet niet hoeveel tijd er tussen zat maar op een gegeven moment had ik weer een individuele training gepland. Na training bleef ik vaak wat praten, even bijpraten met [verdachte] . Toen die avond gaf hij me een knuffel en ging hij aan mijn kont zitten en begon met te tongzoenen. Ik durfde er niets van te zeggen en s' avonds appte hij me: “
Als ik te ontspannen ben dan wil ik teveel.” De volgende avond sms’te hij me: “
Ik zat aan iets geks te denken.” Hij schreef: “
Ik zou je wel eens willen laten voelen hoe het ook kan zijn om gemeenschap te hebben.” Dit kon hij zeggen, hij wist van mijn verleden. Hij wist dat ik daar negatieve ervaringen in had en hij gunde mij een positieve ervaring. Hij zei toen dat hij niet bedoelde dat we gelijk seks zouden hebben maar stapje voor stapje om te kijken wat goed voelt. Hij zei nog dat hij niet teleurgesteld zou zijn als ik niet wilde maar dat hij me gewoon wilde helpen. Ik durfde hem niet af te wijzen. Ik dacht: Misschien moet ik het toelaten zodat ik hem niet kwijt raak. Zo is het contact tussen ons begonnen. Als we dan een knuffel gaven, ging hij verder. Hij raakte me aan en er was seksueel contact tussen ons. Eind juni 2019 werd het echt lijfelijk. Dat seksuele contact heeft een aantal maanden gespeeld. Soms gebeurden er seksuele handelingen meerdere keren per week en soms gebeurde het meerdere keren per dag. Soms was het 3x op een dag, soms lx in de week. Het verschilde per week. Het initiatief lag eigenlijk altijd bij hem.
V: Waar begon het mee?
A: Toen een keer dat we een knuffel gaven, dichterbij dan anders. Met zijn penis tegen me aan. Weer aan mijn kont zitten en zo dicht tegen me aan blijven staan en heen en weer bewegen. Ik zou het kunnen omschrijven als met elkaar vrijen maar dan met kleren aan. Hij drukte zijn penis tegen mijn vagina. Op een gegeven moment vroeg hij: “
Wil je ook wat bij mij doen?” Ik reageerde heel twijfelachtig, maar ik wilde hem ook niet teleurstellen. Dan raakte ik zijn penis aan over zijn broek, en later deed hij zijn broek naar beneden en raakte ik zijn penis aan en nog weer later dat hij zijn penis uit zijn onderbroek haalde. Toen hij erom vroeg of ik dat wilde doen, toen blokkeerde ik en lukte het niet. Dan vroeg ik hem me te helpen. Dan pakte hij mijn hand en wreef over zijn penis, nou ja aftrekken.
V: Je vertelt ook dat hij aan je vagina zit. Hoe doet [verdachte] dit?
A: Eerst was het dus als ik gewoon een broek aan had dat hij daar met zijn handen overheen wreef. Dan maakte hij mijn broek open en wreef met zijn handen over mijn vagina over mijn onderbroek. Dan ging hij daarna met zijn hand in mijn ondergoed en wreef over mijn vagina en clitoris en ging met zijn vingers in mijn vagina.
V: Wat is er nog meer gebeurd tussen jullie op seksueel gebied?
A: Hij heeft met zijn mond en tong bij mijn vagina gezeten. Dat hij met zijn tong heen en weer beweegt over mijn vagina, dat hij likt. Hij heeft ook wel vaak aan mijn borsten gezeten. Dat hij er met zijn handen over heen bewoog en erin kneep en met zijn mond erover heen ging en er aan zoog. Ik heb één keer met mijn mond bij zijn penis gezeten. Pijpen zeg maar. Hij had er al twee keer eerder naar gevraagd en toen lukte het niet eens om er in mee te gaan. Nu dacht ik dat ik er in mee moest gaan omdat ik hem anders zou teleurstellen want hij bleef er naar vragen. Op 23 oktober 2019 hebben we geslachtsgemeenschap gehad. We hadden het er de weken ervoor wel over gehad, wat wel oké of niet oké zou zijn. Toen was er eerst nog een moment dat hij vroeg of hij over mijn grens ging. Ik heb hem gezegd dat hij over de grens ging. Hij vroeg toen: “
Als ik je had gevraagd om de laatste stap te zetten, had je dan nee gezegd?” Ik antwoordde dat ik waarschijnlijk niet gezegd zou hebben dat het niet oké was. De volgende keer had ik weer individueel en toen ging hij toch van knuffel weer verder. Toen hebben we uiteindelijk die 23e oktober seks gehad waarbij zijn penis in mijn vagina is geweest. Ik vond het niet fijn, maar ik had angst dat ik hem kwijt zou raken als ik aan zou geven dat het niet oké was. Hij heeft wel een paar keer gemerkt dat ik heel veel pijn had en hield zich dan wat in. En verder zat er voor mij heel veel spanning in heel mijn lichaam en ik verkrampte. Hij zei ook tegen me: “
Ontspan je.
V: Je vertelde de vorige keer dat je moeite hebt om je grenzen aan te geven. Wat weet [verdachte] daarvan?
A: Eigenlijk alles. Vooral nadat ik verteld heb over mijn trauma en de gebeurtenissen. We deden ook wel oefeningen dat hij op me afliep en dat ik moest aangeven wanneer het oké was en wanneer hij over mijn grens ging. Ik heb ook verteld over de flashbacks die ik kon krijgen.
V: Wat wist hij van jouw sociale leven?
A: Hij wist dat ik niet meer naar school ging en was gestopt met werken en dat ik moeite had met sociale contacten.
V: In hoeverre is [verdachte] op de hoogte van jouw verleden, heb je hem details verteld.
A: Ja best wel veel, ook over seksuele trauma’s.
V: Wat kun je aan jou zien als je dissocieert?
A: Dat is eigenlijk ook wel verschillend maar in die momenten is het dat ik afwezig ben. Ik ga trager reageren als je me wat vraagt of ik reageer niet. V: Kent [verdachte] dit van jou?
A: Ja. Soms stopte het omdat ik aangaf, dat ik mijn hand wegtrok en zei: “
Ik trek het niet meer.” Of dat hij me vroeg: “
Gaat het oké?”, en dat hij in de gaten had dat ik niet reageerde en dat het dan stopte. V: Wat weet [verdachte] over je please gedrag?
A: Hij weet dat ik bang was hem kwijt te raken en te kwetsen. Hij weet dat ik het lastig vind om mijn grens aan te geven, dat ik het wil maar dat dit meestal niet lukt.
V: [verdachte] zei ook dat hij niet wilde dat jij er met iemand over sprak. Wat zei hij dan precies tegen jou?
A: Vooral dat hij zei van: “
Dit is niet iets wat normaal is om te doen, dit doe ik vanuit onze speciale band”, en “
Dit is niet iets waar je open over moet praten.” En hetzelfde was met de appjes, dat hij vroeg of ik die wilde verwijderen. De appjes over ons seksueel contact dat hij het fijn vond. Hij wist van mijn suïcidaliteit en zei: “
Als je toch overlijdt dat ze dit dan niet gaan vinden.” Hij zei: “
Stel je gaat het wel doen en je wordt gevonden dan moeten die appjes niet meer op je telefoon staan.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De seksuele handelingen
Aangeefster heeft gedetailleerd en consistent verklaard over wat er met betrekking tot de seksuele handelingen tussen aangeefster en verdachte is gebeurd. Haar verklaring wordt door verdachte ook niet betwist. De rechtbank neemt die verklaring dan ook als uitgangspunt. Nu de rechtbank uitgaat van de verklaring van aangeefster stelt de rechtbank vast dat de ten laste gelegde seksuele handelingen op verschillende momenten hebben plaatsgevonden. Dat die seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte in de ten laste gelegde periode wordt ook door verdachte erkend.
Werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg
De vraag die vervolgens voorligt, is of de seksuele relatie tussen aangeefster en verdachte zich afspeelde tussen een persoon (verdachte) die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met iemand (aangeefster) die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en neemt daarbij allereerst in aanmerking dat bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de bescherming van afhankelijke personen tegen seksuele handelingen centraal staat. Aan de zinsnede ‘werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg’ geeft de Hoge Raad een ruime uitleg die ertoe strekt om in alle gevallen waarin sprake is van misbruik van psychisch overwicht door hulpverleners bescherming te bieden. Er hoeft daarbij geen sprake te zijn van een behandelingsovereenkomst noch van een erkende hulpverlener. Bepalend is of er een feitelijke hulpverleningsrelatie bestaat tussen de verdachte en het slachtoffer.
Gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangeefster, een zeer kwetsbare jonge vrouw, bij verdachte kwam sporten vanuit een hulpvraag. Verdachte was op de hoogte van deze hulpvraag. Verdachte heeft ook aangegeven dat hij als coach, door middel van een combinatie van gesprekken en fysieke inspanningen, mensen met verschillende soorten problematiek begeleidt en van adviezen voorziet. Verdachte noemt zichzelf een ervaringsdeskundige. Daarnaast heeft verdachte verklaard ook mensen te begeleiden met een Persoonsgebonden Budget en dat er soms mensen via verschillende zorgbehandelaren naar hem worden doorgestuurd. Aangeefster kwam bij verdachte omdat zij worstelde met haar onzekerheid en trauma’s op seksueel gebied. Verdachte heeft meerdere gesprekken met aangeefster gevoerd die gingen over haar problemen, de flashbacks die ze kon krijgen en het feit dat aangeefster kon dissociëren wanneer het haar allemaal te veel zou worden. Door middel van individuele
(weerbaarheids)trainingen werkte aangeefster met verdachte aan haar zelfvertrouwen en aan het aangeven van grenzen. Het contact tussen verdachte en aangeefster zag derhalve niet enkel op het geven en volgen van sportlessen, maar was er ook op gericht om aangeefster te helpen met verschillende persoonlijke problemen. In dat kader hadden verdachte en aangeefster intensief contact waarbij aangeefster verdachte volledig vertrouwde. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank anders dan de raadsvrouw van oordeel dat verdachte niet enkel de sportinstructeur was van aangeefster. Verdachte coachte aangeefster vanuit haar hulpvraag en hij had in dat kader zowel tijdens als buiten het sporten om intensief contact met aangeefster. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de feitelijke relatie tussen verdachte en aangeefster er een was van hulpverlener en cliënt zoals bedoeld in artikel 249 lid 2 sub 3 Sr.
Ontuchtig karakter van de seksuele handelingen
De vraag die tot slot voorligt, is of de seksuele relatie tussen aangeefster en verdachte een ontuchtig karakter draagt. Ook die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Zij overweegt daartoe als volgt. In artikel 249 lid 2 sub 3 Sr is ontucht dat plaatsvindt in de relatie hulpverlener-cliënt strafbaar gesteld. In een dergelijke functionele relatie bestaat namelijk een bepaalde mate van afhankelijkheid die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid bij het aangaan van een seksuele relatie. Van misbruik van gezag kan dan sprake zijn indien uit de feitelijke relatie blijkt dat er bij de betrokken persoon sprake is van een vorm van afhankelijkheid van de hulpverlener.
1
Als coach had verdachte psychisch overwicht op aangeefster en kan er worden gesproken van een afhankelijkheidsrelatie, temeer nu verdachte wist dat aangeefster zeer kwetsbaar was, zeer hechtte aan haar contact met verdachte, zij geen andere sociale contacten had en suïcidaal was. Voorts neemt de rechtbank het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen aangeefster (toen 21) en verdachte (toen 52) in aanmerking.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de zorgrelatie niet van invloed is geweest op de seksuele handelingen. Het is immers verdachte geweest die de seksuele relatie initieerde door aangeefster een whatsappbericht te sturen met het voorstel om aangeefster te laten voelen hoe het ook kan zijn om geslachtgemeenschap te hebben. Verdachte beoogde - volgens zijn verklaring aangeefster hiermee een positieve ervaring te geven met seks, hetgeen verdachte voorstelde gelet op eerdere trauma’s van aangeefster op seksueel gebied. Uit het vorenstaande blijkt niet alleen dat verdachte de seksuele relatie initieerde vanuit zijn positie als coach van aangeefster, maar ook dat de seksuele handelingen juist waren ingegeven door de problematiek van aangeefster waar verdachte haar naar zijn zeggen bij wilde helpen. Met andere woorden: de seksuele relatie ontstond vanuit en stond ten dienste van de zorgrelatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarbij niet gesproken worden van vrijwilligheid aan de zijde van aangeefster. Aangeefster heeft bovendien een aantal keren aangegeven dat ze het seksuele contact niet oké vond en dat verdachte over een grens ging. Desalniettemin bleef verdachte seksuele handelingen initiëren. Daarnaast tast de door de raadsvrouw van verdachte bepleite instemming van aangeefster met de seksuele handelingen, de afhankelijkheid tussen aangeefster en verdachte niet aan. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij uit angst verdachte kwijt te raken de schijn ophield en de seksuele handelingen toeliet. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de zorgrelatie een rol heeft gespeeld bij de seksuele handelingen en dat daarbij aangeefster afhankelijk is geweest van verdachte. Dat maakt dat er sprake is van ontuchtige handelingen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanuit zijn rol als hulpverlener ontucht heeft gepleegd met aangeefster, die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd zodat het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 15 juni 2019 tot en met 23 oktober 2019 te Roden, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, te weten als sportleraar en mentale/fysieke coach, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft hij telkens
  • zijn lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer] aangeduwd/aangedrukt en
  • die [slachtoffer] gezoend en de borsten en de billen van die [slachtoffer] betast en
  • de schaamstreek van die [slachtoffer] aangeraakt en gestreeld en die [slachtoffer] gevingerd en
  • zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
  • de vagina van die [slachtoffer] gelikt en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot 21 maanden gevangenisstraf, waarbij de officier van justitie rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in die zin dat hij 3 maanden gevangenisstraf in mindering heeft gebracht op de eis die hij anders bij de rechtbank zou hebben neergelegd (te weten: een gevangenisstraf van 24 maanden).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen ten aanzien van de op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 27 juni 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met misbruik van gezag. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om een ernstig strafbaar feit waarbij verdachte enkel en alleen de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens voor ogen had. Hij heeft daarmee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer was een jonge, kwetsbare vrouw met psychische problemen en trauma’s op seksueel gebied. Verdachte had als coach een bijzondere relatie opgebouwd met het slachtoffer waarbij het slachtoffer haar problemen aan verdachte had toevertrouwd. Van verdachte mocht worden verlangd dat hij daarbij de noodzakelijke professionele grenzen in acht zou nemen. Dat heeft hij niet gedaan. Door in het kader van zijn bijzondere relatie met het slachtoffer, dat aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd, seksuele handelingen te initiëren, heeft verdachte op doelbewuste wijze misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en het slachtoffer en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Verdachte is daarbij op een berekenende manier te werk gegaan door de verschillende seksuele handelingen stap voor stap te introduceren om uiteindelijk in oktober 2019 geslachtsgemeenschap met het slachtoffer te hebben. De rechtbank rekent het vorenstaande verdachte zwaar aan. De rechtbank rekent het verdachte voorts zwaar aan dat, hoewel het slachtoffer op een aantal momenten heeft aangegeven dat de seksuele handelingen niet oké waren, het hem er niet van heeft weerhouden om op een later moment opnieuw seksuele handelingen te initiëren. Het slachtoffer is door de seksuele relatie met verdachte uiteindelijk alleen nog maar meer beschadigd geraakt.
Als strafverzwarende omstandigheid neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het gedrag van verdachte en ook uit zijn houding ter terechtzitting een groot gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en normbesef blijkt. Verdachte toont enkel spijt voor de gevoelens die de seksuele relatie heeft opgeroepen bij het slachtoffer, maar lijkt de verwerpelijkheid van zijn eigen handelen niet in te zien. Daarnaast blijkt uit de whatsappberichten tussen verdachte en aangeefster dat verdachte zijn eigen belang om de seksuele relatie met het slachtoffer te verhullen, belangrijker vond dan een eventuele suïcidepoging van het slachtoffer.
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank enkel worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Voormeld feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden. De rechtbank stelt echter vast dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft deze overschrijding van de redelijke termijn in het voordeel van verdachte verdisconteerd in de op te leggen straf. Gelet op het feit dat ter terechtzitting is gebleken dat verdachte nog altijd werkzaam is als weerbaarheidstrainer, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw dergelijke feiten te begaan.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden, deze geleden schade is goed onderbouwd en deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 oktober 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 oktober 2019 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.500,00 euro, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 oktober 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 72 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Faber, voorzitter, mr. R. Depping en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2023.
Mr. J. Faber en mr. E.P. van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630 (NJ 2011/143) en HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3059.