Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
“Waterschap Noorderzijlvest
Gemeente Groningen
Motivering
Uitspraak
Voor de watersysteemheffing gebouwd geldt de peildatum 1 januari 2019. Volgens het kadaster was u op 1 januari van dit jaar eigenaar van het hierboven vermeld perceel. De watersysteemheffing gebouwd is daarom juist.
Uw bezwaarschrift is niet ingediend binnen de wettelijke termijn van zes weken na dagtekening van het aanslagbiljet. U bent daarom niet-ontvankelijk in uw bezwaar. Wij hebben uw bezwaar wel ambtshalve in behandeling genomen.
“Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
2. De heffing wordt geheven van hen die:
3. Heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is degene die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is;
“Artikel 1 Belastingplicht
1. Onder de naam ‘onroerende-zaakbelastingen’ worden terzake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
“Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Verordening onroerende-zaakbelastingen,(…)
, artikel 3 van de Verordening rioolheffing(…)
;(…)
Gelet op het bepaalde in de verordeningen Watersysteemheffing(…)
van de waterschappen Noorderzijlvest(…).
HEEFT BESLOTEN:
de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie vast te stellen;
Als het bestuursorgaan ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt toch een inhoudelijk besluit neemt en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, dan vergt zijn rechtszekerheid dat hem niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. Belanghebbende derden kunnen (wel) in beroep aanvoeren dat het bestuursorgaan het bezwaar in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen ontvankelijk heeft geacht en dus ten onrechte een inhoudelijk besluit heeft genomen. Op die manier kan ook hun rechtszekerheid worden gewaarborgd.”
4.3.4. Gelet op hetgeen in 4.3.2 en 4.3.3 is overwogen, zal de Hoge Raad voortaan het uitgangspunt hanteren dat de rechter de tijdigheid van een bezwaar of beroep in een vorige instantie niet ambtshalve behoort te beoordelen. In zoverre komt de Hoge Raad terug van de hiervoor in 4.3.3 bedoelde rechtspraak. Dit betekent dat de rechtbank het bij het bestuursorgaan gemaakte bezwaar niet ambtshalve wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk mag verklaren, en dat het hof het bij de rechtbank ingestelde beroep of het bij het bestuursorgaan gemaakte bezwaar niet ambtshalve wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk mag verklaren.
5. In navolging van de Centrale Raad van Beroep - zie zijn uitspraak van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500 - zal de Afdeling voortaan het uitgangspunt hanteren dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar niet ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan behoort te beoordelen. Dat betekent dat als het bestuursorgaan een inhoudelijk besluit heeft genomen en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, belanghebbende niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. De Afdeling past dit uitgangspunt ook toe in lopende zaken tegen uitspraken van de rechtbank. In het voorliggende geval heeft de rechtbank naar aanleiding van het alsnog door de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift bij de rechtbank ingenomen standpunt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend, de tijdigheid van het bezwaar beoordeeld. De rechtbank is daarmee, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), buiten de omvang van het geding getreden en zij heeft het bezwaar reeds daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.”