In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 maart 2022 een beschikking gegeven inzake een geschil tussen een vader en de gecertificeerde instelling (GI) over de omgang met zijn minderjarige kind. De vader verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, omdat er sinds september 2020 geen duidelijke regeling meer was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgang tot de zomer van 2020 goed verliep, maar dat de GI van mening was dat de omgangsregeling zorgvuldig moest worden opgebouwd vanwege de ontwikkeling van de minderjarige, die in het verleden is gestagneerd door wisselende leefomgevingen.
De rechtbank heeft de feiten en de recente voorgeschiedenis van de omgang tussen de vader en de minderjarige in overweging genomen. De minderjarige is sinds 2014 onder toezicht gesteld en heeft in verschillende pleeggezinnen gewoond. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vader en de minderjarige een goede band hebben en dat het belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige om contact met zijn vader te hebben. De rechtbank heeft daarom een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige de eerste maanden eens per veertien dagen op zaterdag bij de vader verblijft, onder begeleiding.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de omgang moet worden gemonitord en dat de agenda van de minderjarige niet te vol moet worden, om oververmoeidheid te voorkomen. De GI heeft de regie over de praktische invulling van de omgang. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een pro forma behandeling op 10 oktober 2022, waarbij partijen hun actuele standpunten ten aanzien van het herstel in het gezag en de wijziging van de hoofdverblijfplaats moeten inbrengen.