ECLI:NL:RBNNE:2022:688

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
9434171 CV EXPL 21-5511
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg conform de cao-norm van de bepalingen in een Sociaal Plan over de hoogte van de ontslagvergoeding

In deze zaak vorderen de eisers, bestaande uit acht voormalige werknemers van British American Tobacco International (Holdings) B.V. (BAT), een beëindigingsvergoeding op basis van het Sociaal Plan BAT Niemeyer 2020-2024. De eisers stellen dat hun jaarlijkse bonus, die zij ontvingen op basis van de Management Bonus Regeling, moet worden meegenomen in de berekening van de beëindigingsvergoeding. BAT betwist dit en beroept zich op een beding in de vaststellingsovereenkomsten met betrekking tot finale kwijting. De kantonrechter oordeelt dat de uitleg van het Sociaal Plan volgens de cao-norm moet plaatsvinden, waarbij de bewoordingen van de bepalingen van doorslaggevende betekenis zijn. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de jaarlijkse bonus niet moet worden meegenomen bij de berekening van de beëindigingsvergoeding, omdat dit niet expliciet in het Sociaal Plan is opgenomen. De eisers hebben ook aangevoerd dat BAT zich niet als goed werkgever heeft gedragen, maar de kantonrechter volgt hen hierin niet. De vordering van de eisers wordt afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 9434171 CV EXPL 21-5511
Vonnis d.d. 8 maart 2022
inzake

1.[eiser 1] , wonende te Assen,

2.
[eiser 2], wonende te Zuidhorn,
3.
[eiser 3], wonende te Groningen,
4.
[eiser 4], wonende te Leek,
5.
[eiser 5], wonende te Baflo,
6.
[eiser 6], wonende te Haren,
7.
[eiser 7], wonende te Roden,
8.
[eiser 8], wonende te Roden,
eisers, hierna afzonderlijk bij hun naam en gezamenlijk [eisers] te noemen,
gemachtigde mr. M.G. Spijker,
tegen
de besloten vennootschap British American Tobacco International (Holdings) B.V,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde, hierna BAT te noemen,
gemachtigden mrs. J.M. van Slooten en T.O. Boot.

1.De verdere procesgang

1.1.
De verdere procesgang blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 oktober 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de mondelinge behandeling op 13 januari 2022 in aanwezigheid van [eisers] (behalve eiser [eiser 1] ), BAT (vertegenwoordigd door [naam 1] , HR manager, en [naam 2] , directeur) en hun gemachtigden.
1.2.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2.
BAT richt zich met haar onderneming op het produceren van tabak. Eén van haar divisies is gevestigd te Groningen en wordt hierna BAT Niemeyer genoemd. BAT Niemeyer kent twee soorten medewerkers, namelijk werknemers waar de betreffende cao op van toepassing is (het cao-personeel) en werknemers met individuele contracten waar de cao niet op van toepassing is (het boven cao-personeel).
2.3.
[eisers] zijn allen krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van BAT geweest en waren werkzaam bij BAT Niemeyer. Zij waren bij hun uitdiensttreding allen boven cao-personeel. Onderdeel van de (laatste) arbeidsovereenkomsten is dat [eisers] jaarlijks een bonus ontvingen op grond van de Management Bonus Regeling. In hun arbeidsovereenkomsten is opgenomen dat de bonusregeling op geen enkele wijze deel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden van de werknemer en dat het een discretionaire bevoegdheid betreft die door de directie eenzijdig is vastgesteld, kan worden gewijzigd of kan worden ingetrokken.
2.4.
Als gevolg van teruglopende productievolumes heeft BAT Niemeyer de afgelopen jaren verschillende reorganisaties doorgevoerd. In 2017 heeft BAT Niemeyer het zogenaamde Project Martini doorgevoerd als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomsten van 40 werknemers zijn beëindigd. Voor Project Martini heeft BAT Niemeyer met de vakbonden een Sociaal Plan gesloten, genaamd Sociaal Plan Martini (BAT Niemeyer). Het Sociaal Plan Martini was alleen op het cao-personeel van toepassing en betrof uitsluitend de boventalligheid als gevolg van het Project Martini.
2.5.
Door de verder teruglopende productievolumes heeft BAT Niemeyer rond 2019/2020 besloten om een nieuwe reorganisatie door te voeren (het Project Gruno). Het voornemen was dat de arbeidsovereenkomsten met 55 werknemers zou worden beëindigd. Besprekingen met de vakbonden hebben destijds geleid tot een nieuw Sociaal Plan, het Sociaal Plan BAT Niemeyer 2020-2024 (ook wel Sociaal Plan 2020-2024 of Sociaal Plan Gruno genoemd). Dit Sociaal Plan geldt voor de periode 1 maart 2020 tot en met 29 februari 2024, waarbij is overeengekomen dat het ook van toepassing zal zijn bij een toekomstige sluiting van BAT Niemeyer. Het Sociaal Plan 2020-2024 heeft betrekking op zowel het cao-personeel als op het boven-cao personeel.
2.6.
In het Sociaal Plan 2020-2024 staan onder meer de volgende bepalingen:
Hoofdstuk 3 Definities
(…)
Basissalaris: Bruto salaris per maand van de werknemer, conform de salarisschalen van de cao voor BAT Niemeyer.
Bruto jaarinkomen: 12 maal het voor de werknemer geldende basissalaris, inclusief persoonlijke toeslag en ploegentoeslag (voor zover van toepassing) en vermeerderd met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering geldend per de beëindigingsdatum.
Bruto maandinkomen: 1/12 (één twaalfde deel) van het voor de werknemer geldende bruto jaarinkomen.
(…)
Hoofdstuk 12 Beëindigingsvergoeding
12.1
Beëindigingsvergoeding
De werknemer als bedoeld in hoofdstuk 9 komt bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst in aanmerking voor een beëindigingsvergoeding zoals hierna is omschreven. De wettelijke transitievergoeding als bedoeld in artikel 6:673 e.v. BW vormt de basis en daarmee de bodem van de beëindigingsvergoeding. De wettelijke transitievergoeding is gemaximeerd en bedraagt in 2020 maximaal € 83.000,- bruto of 1 bruto jaarsalaris indien dat hoger is dan € 83.000,-.
De wettelijke transitievergoeding wordt aangevuld tot de uitkomst van onderstaande berekening in artikel 12.2 welke is afgeleid van de zogeheten kantonrechtersformule (KRF) zoals die is vastgesteld door de landelijke Kring van Kantonrechters en gold op 1 januari 2009. De beëindigingsvergoeding vormt een adequate financiële schadeloosstelling en zal in de vorm van een éénmalige bruto uitkering worden meegenomen in de eindafrekening.
12.2
Berekening
De beëindigingsvergoeding is gelijk aan A x B x C, waarbij:
A.
staat voor de dienstjaren op de beëindigingsdatum, waarbij de dienstjaren
  • tot het 35e levensjaar voor 0,5 tellen;
  • van het 35e levensjaar tot 45e levensjaar voor 1 tellen;
  • van het 45e levensjaar tot 55e levensjaar voor 1,5 tellen;
  • vanaf het 55e levensjaar voor 2 tellen.
staat voor beloning, zijnde het bruto maandinkomen zoals bedoeld in hoofdstuk 3.
staat voor de correctiefactor die is gesteld op 1,35.
(…)
12.3
Tekenbonus
De werknemer als bedoeld in hoofdstuk 9 ontvangt bij wijzen van tekenbonus tevens een éénmalige bruto uitkering ter grootte van twee (2) bruto maandinkomens geldend op de beëindigingsdatum, op voorwaarde dat de werknemer de vaststellingsovereenkomst binnen 14 kalenderdagen na dagtekening van de vaststellingsovereenkomst ondertekend retourneert aan de werkgever én hij deze vaststellingsovereenkomst niet ontbindt binnen de wettelijke bedenktermijn als bedoeld in artikel 7:670b lid 2 BW. Uitbetaling vindt in dat geval plaats tegelijk met de beëindigingsvergoeding.”
2.7.
Met betrekking tot de uitvoering van het Sociaal Plan 2020-2024 is een Begeleidingscommissie ingesteld. Deze commissie bestaat uit twee door BAT aangewezen leden alsmede één lid namens de ondernemingsraad van BAT Niemeyer en één lid namens de vakbonden.
2.8.
Inmiddels is het besluit genomen om de fabriek in Groningen (BAT Niemeyer) te sluiten. Als gevolg hiervan komen alle arbeidsplaatsen (van zowel het cao-personeel als het boven cao-personeel) in Groningen te vervallen en dus ook die van [eisers] Niet in geschil is dat het Sociaal Plan 2020-2024 op deze sluiting van toepassing is.
2.9.
BAT heeft op 16 juni 2021 aan [eisers] vaststellingsovereenkomsten aangeboden ter beëindiging van hun dienstverband. De daarin opgenomen beëindigingsvergoedingen zijn berekend aan de hand van het loon van [eisers]
exclusief de bonusdie zij jaarlijks ontvangen op grond van de Management Bonus Regeling. [eisers] hebben die overeenkomsten, waarin onder meer een bepaling over finale kwijting is opgenomen, weliswaar getekend maar zij hebben kenbaar gemaakt dat zij van mening zijn dat de bonus in de berekening moet worden meegenomen.
2.10.
Voordat [eisers] de vaststellingsovereenkomsten tekenen, hebben zij de Begeleidingscommissie gevraagd wat, gezien het beding over de finale kwijting, hun rechtspositie is, omdat zij de kwestie over de bonus aan de kantonrechter wilden voorleggen. De Begeleidingscommissie berichtte [eisers] daarover onder meer:
“Omdat het onvoorwaardelijk tekenen van de VSO voordat een uitspraak van de rechter is gedaan t.a.v. het geschil een mogelijke breuk op de ‘finale kwijting’ zou kunnen betekenen vraagt u de begeleidingscommissie om uitstel te verlenen op de deadline voor het onvoorwaardelijk tekenen van de VSO, danwel de mogelijkheid geven tot voorwaardelijk tekenen.
De commissie ziet geen noodzaak tot uw verzoek tot uitstel of voorwaardelijk tekenen van de VSO.
Motivatie:
De medewerkers accepteren met ondertekening de methodiek van het Sociaal Plan, maar na ondertekening zou er nog wel ruimte moeten zijn voor behandeling van dit geschil.
De begeleidingscommissie stelt zich op het normerende (en niet oordelende) standpunt dat het voor een goede uitvoering van het Sociaal Plan wenselijk is dat de finale kwijting van een individuele VSO er niet aan in de weg staat dat een medewerker na het sluiten van die VSO een vordering instelt voor nakoming van de VSO conform het Sociaal Plan. De medewerkers vragen in dat geval nakoming van de VSO (en daar ziet de finale kwijting - uitdrukkelijk - niet op).”

3.De vordering

3.1.
[eisers] vorderen dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, BAT wordt veroordeeld om conform het Sociaal Plan BAT Niemeyer 2020-2024 aan [eisers] een beëindigingsvergoeding te voldoen, berekend op basis van de kantonrechtersformule aan de hand van het genoten loon van [eisers] inclusief de genoten bonussen en/of emolumenten, waaronder de gemiddelde consignatie, de gemiddelde overwerktoeslag, de gemiddelde RAU en de gemiddelde bonus € IND, althans een zodanige beëindigingsvergoeding toe te kennen als de kantonrechter in goede justitie meent te behoren, alsmede dat BAT wordt veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten.

4.Het geschil

4.1.
In deze zaak staat centraal of de jaarlijkse bonus die [eisers] ontvingen - op grond van (de uitleg van) het Sociaal Plan 2020-2024 dan wel op grond van goed werkgeverschap - moet worden meegenomen bij de berekening van hun beëindigingsvergoeding. [eisers] menen dat dit het geval is, BAT denkt daar anders over. Daarbij beroept BAT zich mede op het beding in de vaststellingsovereenkomsten met betrekking tot de finale kwijting. [eisers] zijn van mening dat zij ondanks dit beding het onderhavige geschil aan de kantonrechter kunnen voorleggen.
4.2.
Waar nodig zal hierna nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.

5.De beoordeling

De ontvankelijkheid van [eisers] in hun vordering

5.1.
Het meest verstrekkende verweer van BAT is dat [eisers] zich voor wat betreft het onderhavige geschil niet tot de kantonrechter kunnen wenden, omdat zij de vaststellingsovereenkomst hebben getekend (en dus gesloten) waarin een beding met betrekking tot finale kwijting is opgenomen.
5.2.
Van belang in dit verband acht de kantonrechter dat [eisers] alleen een tekenbonus van twee bruto maandsalarissen konden krijgen als zij de vaststellingsovereenkomst binnen 14 dagen na dagtekening ondertekend zouden hebben geretourneerd. Omdat [eisers] van mening waren (zijn) dat, anders dan is gebeurd, bij de berekening van de beëindigingsvergoeding de jaarlijkse bonus moest worden meegeteld, en zij de kans liepen dat zij de tekenbonus zouden mislopen als zij de vaststellingsovereenkomst niet binnen 14 dagen getekend zouden hebben geretourneerd, hebben zij dat aan de Begeleidingscommissie voorgelegd. De Begeleidingscommissie heeft vervolgens (samengevat) aangegeven dat in haar optiek ondanks het tekenen (en dus akkoord gaan met het beding over de finale kwijting), deze kwestie aan de kantonrechter kan worden voorgelegd.
5.3.
Over de taak van de Begeleidingscommissie staat in het Sociaal Plan 2020-2024 dat de commissie de werkgever adviseert in individuele gevallen met betrekking tot de uitvoering van dit Sociaal Plan. Uit de bepalingen blijkt ook dat zowel de werkgever als werknemers ter zake een verzoek aan de Begeleidingscommissie kunnen doen. Als de commissie tot een meerderheidsbesluit komt, zo is verder bepaald, zal de werkgever overeenkomstig besluiten. Dat laatste heeft BAT ook in randnummer 20 van haar conclusie van antwoord genoemd. In het onderhavige geval hebben [eisers] aan de Begeleidingscommissie de vraag over de finale kwijting voorgelegd. Gezien het antwoord van de Begeleidingscommissie, waarvan gesteld noch gebleken is dat dit niet het meerderheidsstandpunt is, mochten [eisers] er naar het oordeel van de kantonrechter gerechtvaardigd op vertrouwen dat BAT zich in een procedure bij de kantonrechter niet op de ‘finale kwijting’ zou beroepen. In ieder geval is het beroep van BAT op de ‘finale kwijting’ naar het oordeel van de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [eisers] kunnen daarom in hun vordering worden ontvangen.
De uitleg van het Sociaal Plan 2020-2024
5.4.
Zoals eerder is vastgesteld gaat het in deze zaak om het antwoord op de vraag of de jaarlijkse bonus die [eisers] ontvingen - op grond van (de uitleg van) het Sociaal Plan 2020-2024 dan wel op grond van goed werkgeverschap - moet worden meegenomen bij de berekening van hun beëindigingsvergoeding. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
5.5.
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een Sociaal Plan de zogenoemde cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een Sociaal Plan een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van het Sociaal Plan, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die Sociaal Plan tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het Sociaal Plan gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij het Sociaal Plan behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van het Sociaal Plan worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij het Sociaal Plan naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. Bij de toepassing van de cao-norm kan geen betekenis worden toegekend aan andere stukken dan de tekst van het Sociaal Plan en de eventueel daarbij behorende toelichting. Dat wordt niet anders indien dergelijke andere stukken algemeen kenbaar zijn, afkomstig zijn van de gezamenlijk bij het Sociaal Plan betrokken partijen en bedoeld zijn om werkgevers en werknemers voor te lichten over de gemaakte afspraken. Zij vormen ook dan immers geen deel van de uit te leggen rechtsbron (de tekst van het Sociaal Plan), en hebben evenmin de status van een bij die tekst behorende toelichting. Bij een andere opvatting zou voor degenen voor wie het Sociaal Plan geldt, onvoldoende duidelijk zijn welke bronnen wel en welke niet bij de uitleg mogen worden betrokken (zie HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678).
5.6.
Vast staat dat een toelichting op het Sociaal Plan ontbreekt. Gelet op genoemd toetsingskader zijn voor de uitleg van de bepalingen over de beëindigingsvergoeding daarom in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van het Sociaal Plan, van doorslaggevende betekenis.
5.7.
In artikel 12.2 van het Sociaal Plan 2020-2024 staat de wijze van berekening van de beëindigingsvergoeding. Bepaald is dat de beëindigingsvergoeding gelijk is aan A x B x C, waarbij B staat voor “beloning, zijnde het bruto maandinkomen zoals bedoeld in hoofdstuk 3”
.In hoofdstuk 3 zijn onder meer het basissalaris, het bruto jaarinkomen en het bruto maandinkomen gedefinieerd.
5.8.
Uit die definities volgt dat onder ‘basissalaris’ wordt verstaan het bruto salaris per maand van de werknemer,
conform de salarisschalen van de cao voor BAT Niemeyer. Gesteld noch gebleken is dat de door [eisers] genoemde vergoedingen (gemiddelde consignatie, de gemiddelde overwerktoeslag, de gemiddelde RAU en de gemiddelde bonus € IND) daar ook onder vallen. Onder ‘bruto jaarinkomen’ wordt blijkens de definitie verstaan 12 maal het voor de werknemer geldende basissalaris,
inclusief persoonlijke toeslag en ploegentoeslag(voor zover van toepassing) en vermeerderd met de
vakantietoeslag en de eindejaarsuitkeringgeldend per de beëindigingsdatum. De door [eisers] bedoelde vergoedingen (volgens [eisers] onderdeel van de onderhavige bonus, wat volgens BAT niet juist is) worden daar dus ook niet genoemd. Het bruto maandinkomen (factor B van de berekeningsformule) is gedefinieerd als één twaalfde deel van het voor de werknemer geldende bruto jaarinkomen.
5.9.
Uit de tekst van de hiervoor genoemde bepalingen blijkt naar het oordeel van de kantonrechter derhalve niet dat overeengekomen is dat de bonus bij de berekening van de beëindigingsvergoeding moet worden meegenomen (als onderdeel van factor B van de formule). De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of dat wel het geval is wanneer de bepalingen worden gelezen in het licht van de gehele tekst van het Sociaal Plan.
5.10.
Uit de tekst van artikel 12.1 van het Sociaal Plan 2020-2024 blijkt naar het oordeel van de kantonrechter onmiskenbaar dat overeengekomen is dat de werknemers bij beëindiging van het dienstverband recht hebben op een vergoeding op basis van de in artikel 12.2 genoemde formule met de transitievergoeding als minimum. Verder is in artikel 12.1 bepaald dat de wettelijke transitievergoeding zal worden aangevuld “tot de uitkomst van de berekening in artikel 12.2 welke is afgeleid van de zogeheten kantonrechtersformule”. Gesproken wordt derhalve van een berekening die
is afgeleidvan de kantonrechtersformule. Uit deze gekozen bewoording blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat BAT met de vakbonden enkel is overeengekomen dat voor wat betreft de berekening van de beëindigingsvergoeding een
soortgelijke formulezal worden gehanteerd als de kantonrechtersformule. Uit de tekst van het Sociaal Plan kan niet worden afgeleid dat BAT en vakbonden hebben bedoeld om het destijds geldende beleid van de kantonrechters onverkort toe te passen en dus ook niet wat de kantonrechters destijds onder loon hebben verstaan.
5.11.
Verder wordt voor wat betreft de beëindigingsvergoeding als basis verwezen naar de transitievergoeding. In artikel 3 lid 1 van Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding is bepaald dat voor wat betreft
de transitievergoedingook de overeengekomen variabele looncomponenten verschuldigd in de drie kalenderjaren voorafgaande aan het jaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, gedeeld door zesendertig, als loon moeten worden beschouwd. BAT was/is derhalve op grond van de wet verplicht (zoals zij ook heeft gedaan) om bij de berekening van de transitievergoeding de bonus mee te tellen. Daaruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet zonder meer dat de bonus voor de beëindigingsvergoeding meeteelt wanneer deze volgens de berekeningsmethodiek hoger is dan de transitievergoeding. Het stond de vakbonden en werkgevers namelijk vrij om in het Sociaal Plan 2020-2024 ter zake van de beëindigingsvergoeding andersluidende afspraken te maken. In dat licht bezien kan [eisers] de verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 augustus 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:7137) dan ook niet baten. Dat geldt temeer omdat het in dat arrest ging om betaling van de wettelijke vergoeding van de openstaande vakantie-uren aan het einde van het dienstverband.
5.12.
Dat BAT zich heeft verplicht om bij de berekening van de beëindigingsvergoeding, voor zover de transitievergoeding te boven gaand, de bonus ook mee te nemen, blijkt, zoals hiervoor is vastgesteld, niet uit de tekst van het Sociaal Plan. Dat is mede gezien voorgaande overwegingen naar het oordeel van de kantonrechter evenmin het geval als de betreffende bepalingen worden gelezen in het licht van de gehele tekst van het Sociaal Plan.
5.13.
Met eventuele bedoelingen van de bij de totstandkoming van bij het Sociaal Plan betrokken partijen (vakbonden en werkgever) kan gezien eerdergenoemde jurisprudentie (r.o. 5.5.) alleen rekening worden gehouden zover deze kenbaar zijn uit de bepalingen in het Sociaal Plan. Uit het Sociaal Plan 2020-2024 blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat het de bedoeling van BAT en de vakbonden is geweest om de bonus ook mee te nemen bij de berekening van de beëindigingsvergoeding die de transitievergoeding te boven gaat.
5.14.
Ook blijkt uit bedoelde jurisprudentie dat geen betekenis kan worden toegekend aan andere stukken dan de tekst van het Sociaal Plan en dat dit niet anders is als dergelijke andere stukken algemeen kenbaar zijn, afkomstig zijn van de gezamenlijk bij het Sociaal Plan betrokken partijen en bedoeld zijn om werkgevers en werknemers voor te lichten over de gemaakte afspraken. Waar in Sociaal Plan 2020-2024 niet wordt verwezen naar het Sociaal Plan Martini (de ‘voorganger van het Sociaal Plan 2020-2024), kan [eisers] hun verwijzing naar Sociaal Plan Martini voor wat betreft de beëindigingsvergoedingen daarom evenmin baten.
5.15.
Tot slot oordeelt de kantonrechter dat het voor wat betreft de uitleg van het Sociaal Plan niet van belang is dat [eisers] , zoals zij stellen, in 2016 een nieuwe individuele arbeidsovereenkomst met BAT hebben gesloten, waarbij de arbeidsomvang is vergroot van 36 naar 40 uur in ruil voor de bonus. Als daar rekening mee zou moeten worden gehouden, had dat uit het Sociaal Plan 2020-2024 moeten blijken, hetgeen niet het geval is. Daar komt bij dat blijkens de in het geding gebrachte arbeidsovereenkomsten [eiser 8] en [eiser 7] al sinds 1 april 2010 recht hebben op de onderhavige bonus, [eiser 1] vanaf 1 september 2020 en [eiser 2] vanaf 1 juni 2019. Voor hen geldt de door [eisers] genoemde wijziging in 2016 dus sowieso niet. Daar komt bij dat in de arbeidsovereenkomsten van [eisers] is opgenomen dat de bonusregeling op geen enkele wijze deel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden van de werknemer en dat het een discretionaire bevoegdheid betreft die door de directie eenzijdig is vastgesteld, kan worden gewijzigd of kan worden ingetrokken.
5.16.
Op grond van voorgaande overwegingen komt de kantonrechter tot het oordeel dat het Sociaal Plan 2020-2024 niet aldus kan worden uitgelegd dat de jaarlijkse bonus die [eisers] ontvingen moet worden meegenomen bij de berekening van hun beëindigingsvergoeding.
Strijd met goed werkgeverschap?
5.17.
[eisers] beroepen zich voorts op strijd met goed werkgeverschap. Volgens hen heeft BAT bij de uitvoering van het vorige Sociaal Plan (het Sociaal Plan Martini) aan werknemers die toen zijn vertrokken wel beëindigingsvergoedingen betaald op basis van het loon inclusief bonus. Verder heeft BAT volgens [eisers] tijdens de onderhandelingen met de vakbonden verzuimd om te melden dat in haar voorstel de relevante definities summier waren aangepast ten opzichte van die in het vorige Sociaal Plan (het Sociaal Plan Martini). [eisers] kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat BAT dit bewust heeft nagelaten, niet alleen zodat de beëindigingsvergoedingen lager zouden zijn, maar ook zodat de vakbonden dit verschil niet zou opvallen. De kantonrechter volgt [eisers] om de volgende redenen ook daarin niet.
5.18.
Allereerst geldt dat het Sociaal Plan 2020-2024 blijkens artikel 1.1 (inleiding) een standaardkarakter heeft, zodat afwijking ten voordele (of ten nadele) van de werknemer -behoudens afwijking op grond van de hardheidsclausule in het Sociaal Plan - niet aan de orde is. Over de hardheidsclausule staat in het Sociaal Plan dat afwijking (alleen) mogelijk is wanneer toepassing van het Sociaal Plan zou leiden tot een
kennelijk onredelijke situatie.Mede in het licht daarvan moet het beroep op strijd met goed werkgeverschap terughoudend worden beoordeeld.
5.19.
Verder is naar het oordeel van de kantonrechter van belang dat het Sociaal Plan Martini (het vorige Sociaal Plan) alleen op het vertrekkende cao-personeel van toepassing was. [eisers] stellen weliswaar dat BAT bij de uitvoering van dat Sociaal Plan aan werknemers die toen zijn vertrokken wel beëindigingsvergoedingen heeft betaald op basis van het loon inclusief bonus, maar BAT heeft betwist dat dit het geval is, althans voor wat het cao-personeel betreft. Wel zijn volgens BAT met een aantal boven cao-personeelsleden die destijds zijn vertrokken, individuele afspraken gemaakt. Daar kunnen [eisers] naar het oordeel van de kantonrechter geen rechten aan ontlenen, omdat het Sociaal Plan Martini geen betrekking had op het boven cao-personeel. In het licht van het verweer van BAT lag het op de weg van [eisers] om hun stelling dat ook vertrekkend cao-personeel beëindigingsvergoedingen hebben ontvangen op basis van het loon inclusief bonus nader te onderbouwen. Dat hebben [eisers] echter nagelaten. Aan die stelling zal daarom voorbij worden gegaan.
5.20.
Ook als het juist zou zijn dat BAT tijdens de onderhandelingen met de vakbonden heeft verzuimd om te melden dat in haar voorstel de relevante definities summier waren aangepast ten opzichte van die in het vorige Sociaal Plan, kan [eisers] dat naar het oordeel van de kantonrechter niet baten. In een geval als het onderhavige hebben de vakbonden namelijk een eigen onderzoeksplicht. Zij hadden zelf kunnen en moeten onderzoeken of de relevante begrippen in het Sociaal Plan 2020-2024 ten opzichte van het Sociaal Plan Martini anders waren gedefinieerd. Zoals het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in haar arrest van 11 februari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:981) heeft overwogen, hoefde BAT de vakbonden daar tijdens de onderhandelingen over het nieuwe Sociaal Plan niet op te wijzen.
5.21.
Op grond van voorgaande overwegingen gaat het beroep op strijd met goed werkgeverschap naar het oordeel van de kantonrechter evenmin op.
De conclusie en de proceskosten
5.22.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering van [eisers] dient te worden afgewezen.
5.23.
[eisers] zullen, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Aan nakosten zal het hierna te noemen, in kantonprocedures gebruikelijke forfaitaire bedrag worden toegekend. De over de proces- en nakosten gevorderde rente zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering van [eisers] af;
6.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, aan de zijde van BAT tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde, alsmede op een bedrag van € 100,00 aan nakosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis voor het geval de proceskosten alsdan niet zullen zijn betaald;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, kantonrechter, en op 8 maart 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
c688