ECLI:NL:RBNNE:2022:5510

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
9283627 EL EXPL 21-29
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en aansprakelijkheid van Dexia in relatie tot advisering door Finesse Adviesgroep

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde, hierna aangeduid als [gedaagde sub 1]. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij, na betaling van een bedrag van € 1.108,28 aan [gedaagde sub 1], aan al haar verplichtingen met betrekking tot een effectenleaseovereenkomst had voldaan en niets meer aan [gedaagde sub 1] verschuldigd was. De gedaagde voerde verweer en stelde dat er mogelijk nog een vordering op Dexia resteerde, onder andere vanwege de advisering door een tussenpersoon, Finesse Adviesgroep, en de schending van artikel 41 NR 1999.

De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomst aan te gaan met [gedaagde sub 1] via een tussenpersoon die geen vergunning had om financieel advies te geven. De rechter stelde vast dat Dexia wist of behoorde te weten dat Finesse Adviesgroep als cliëntenremisier zonder vergunning opereerde. Dit leidde tot de conclusie dat Dexia aansprakelijk was voor de schade die [gedaagde sub 1] had geleden door het aangaan van de effectenleaseovereenkomst.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vorderingen van Dexia af, omdat niet kon worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] nog enig bedrag aan Dexia verschuldigd was. De rechter veroordeelde Dexia in de proceskosten van [gedaagde sub 1].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 9283627 EL VERZ 21-29
Vonnis van de kantonrechter van 20 december 2022
inzake
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te (1082 LZ) Amsterdam, Parnassusweg 819,
eiseres, hierna Dexia te noemen,
gemachtigde USG Legal Professionals B.V. te Amsterdam (Parnassusweg 819, 1082 LZ),
tegen
[gedaagde sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna [gedaagde sub 1] te noemen,
gemachtigde mr. G. van Dijk, werkzaam bij Leaseproces te Amsterdam (postbus 22990, 1100 DL).

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlating van partijen d.d. 6 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.

2.De feiten

2.1.
Dexia is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over Dexia, wordt hieronder mede verstaan haar rechtsvoorgangsters.
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft op 19 februari 1999 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: Capital Effect), onder [contractnummer] , met een leasesom van € 32.767,38 en een looptijd van 180 maanden (verder te noemen: de overeenkomst).
2.3.
De overeenkomst is tussentijds geëindigd en daarbij is een restschuld ontstaan van € 3.324,84. Deze restschuld heeft [gedaagde sub 1] betaald.
2.4.
Nadien zijn namens [gedaagde sub 1] meerdere stuitingsbrieven aan Dexia verzonden.
2.5.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [gedaagde sub 1] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.
2.6.
Dexia heeft vervolgens [gedaagde sub 1] uitgenodigd om te onderzoeken of tot een gezamenlijke oplossing voor de afwikkeling van de overeenkomst gekomen kon worden. [gedaagde sub 1] heeft hierop niet gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
zal verklaren voor recht dat Dexia, na betaling aan [gedaagde sub 1] van een bedrag van € 1.108,28 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde sub 1] verschuldigd is;
[gedaagde sub 1] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij, na betaling van een bedrag van € 1.108,28 vermeerderd met rente, niets meer aan [gedaagde sub 1] verschuldigd.
4.2.
[gedaagde sub 1] betwist dit en stelt dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. Hij wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval meent hij nog een vordering op Dexia te hebben vanwege:
- de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999;
- een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
4.3.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] het gevorderde, althans enig bedrag, aan Dexia dient te betalen en Dexia niets meer aan [gedaagde sub 1] verschuldigd. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering(en) zal volgen of een voorwaardelijke toewijzing.
verjaring
4.4.
Dexia heeft zich bij repliek beroepen op verjaring. Zij erkent dat namens
[gedaagde sub 1] meerdere brieven zijn verstuurd om de verjaring te stuiten, maar stelt zich op het standpunt dat daarbij in eerste instantie alleen een beroep is gedaan op de aantastbaarheid van de overeenkomst. De woorden “schade” of “schadevergoeding” werden pas veel later - en in de ogen van Dexia na het verstrijken van de toepasselijke verjaringstermijn - gebezigd.
4.5.
Het beroep op verjaring wordt verworpen. De vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Deze vordering verjaart vijf jaar na het moment waarop de benadeelde daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). Met de eerste stuitingsbrief waarin onder meer de onrechtmatige daad wordt genoemd en de daaropvolgende brieven heeft [gedaagde sub 1]
de verjaring van deze vordering op Dexia gestuit.
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.6.
[gedaagde sub 1] voert aan dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet toegewezen kan worden zolang nog geen beslissingen in hoogste instantie zijn gegeven. Dit verweer wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde sub 1] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde sub 1] . Met het recente arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) met antwoorden op de gestelde prejudiciële vragen, is er geen concrete aanleiding om spoedige nieuwe jurisprudentie te verwachten.
tussenpersoon
4.7.
[gedaagde sub 1] voert verder, verkort weergegeven, aan dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via Finesse Adviesgroep, terwijl het Finesse Adviesgroep als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) niet was toegestaan om [gedaagde sub 1] te adviseren om effectenleaseovereenkomsten met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft dit verweer betwist.
4.8.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 ( [naam] /Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Spaar Select mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Spaar Select over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arresten van 12 oktober 2018 ( [naam] /Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
4.9.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:
  • een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product aanbeveelt;
  • het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
  • het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
  • geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
  • uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
4.10.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
4.11.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.12.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat Finesse Adviesgroep is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals Finesse Adviesgroep waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
4.13.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of Finesse Adviesgroep haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat Finesse Adviesgroep niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
4.14.
[gedaagde sub 1] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
Begin 1998 begon de schoonmoeder van [gedaagde sub 1] met schenkingen. De schoonmoeder van [gedaagde sub 1] was ziek en deed al verschillende schenkingen. Uiteindelijk is de schoonmoeder in 1999 overleden.
en zijn partner wilden deze schenkingen/dit vermogen veilig wegzetten en om die reden heeft [gedaagde sub 1] contact opgenomen met een adviseur, de heer [naam] van Finesse Adviesgroep. Dit deed hij op advies van een collega, die goede ervaringen had met deze adviseur. Er hebben vele huisbezoeken plaatsgevonden in de loop der tijd. Tijdens deze gesprekken is de partner van [gedaagde sub 1] steeds aanwezig geweest. Tijdens het eerste huisbezoek heeft [gedaagde sub 1] duidelijk aangegeven wat zijn wens was, namelijk het veilig wegzetten van vermogen (de schenkingen van zijn schoonmoeder) ten behoeve van onder meer zijn pensioen. Tevens is er uitgebreid gesproken over de schenkingen die eraan zaten te komen. Dit was het begin van het adviestraject van de adviseur, waarbij verschillende financiële producten werden geadviseerd, waaronder het Capital Effect- en het Profit Effect-product (deze laatste staan op naam van de partner van [gedaagde sub 1] ). De adviseur had eerder het product “Vliegwielbeleggen” van Aegon geadviseerd. Al snel adviseerde de adviseur om dit product te beëindigen. [gedaagde sub 1] ondervond het goede resultaat van dit product en de adviseur voorspelde eenzelfde resultaat van nieuwe producten van dit type. De adviseur adviseerde om voor het Capital Effect-product maandelijks te betalen en voor het Profit Effect-product een vooruitbetaling te doen uit gelden die vrijkwamen uit de schenkingen. Door deze producten af te nemen werd het geld uit de schenkingen veilig weggezet en zou [gedaagde sub 1] vermogen opbouwen ter aanvulling op zijn pensioen. De adviseur vertelde dat er belegd zou worden in grote solide fondsen zoals ABN AMRO, Ahold, Fortis, Koninklijke Olie, Unilever en ING. Volgens de adviseur zou [gedaagde sub 1] na 15 jaar over een mooi kapitaal beschikken dat hij kon gebruiken voor zijn pensioen. De adviseur heeft [gedaagde sub 1] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s en de daadwerkelijke constructie van het Capital Effect-product. Zo heeft hij er niet op gewezen dat er belegd ging worden met geleend geld en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract. [gedaagde sub 1] had geen kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur in vol vertrouwen op diens deskundigheid ter zake opgevolgd. Het aanvraagformulier werd ingevuld en door [gedaagde sub 1] ondertekend. De adviseur heeft dit formulier verstuurd aan Bank Labouchere. De adviseur is nog een keer langs geweest om de overeenkomst te laten ondertekenen. Na ondertekening heeft de adviseur de overeenkomst naar de bank gestuurd.
4.15.
Op de door Dexia overgelegde overeenkomst is Finesse Adviesgroep als adviseur vermeld. Dexia heeft ook het aanvraagformulier overgelegd, dat voorzien is van de naam van Finesse Adviesgroep en de naam van [naam] . [gedaagde sub 1] heeft het gehele adviestraject door de adviseur in een verklaring uitgewerkt. Deze verklaring heeft hij in het geding gebracht.
4.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia voornoemde gang van zaken onvoldoende adequaat weersproken. Uit de gestelde gang van zaken blijkt, dat sprake is van een speciaal georganiseerde persoonlijke bijeenkomst met de tussenpersoon om
[gedaagde sub 1] te adviseren over een Capital Effect-product. Voor zover Dexia bedoeld heeft de door [gedaagde sub 1] gestelde inhoud van het gesprek met Finesse Adviesgroep te betwisten, heeft zij dit slechts in algemene zin gedaan. Gelet op de concrete toelichting van [gedaagde sub 1] inzake de advisering door Finesse Adviesgroep had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt de kantonrechter daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.
wetenschap Dexia
4.17.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat Finesse Adviesgroep beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
4.18.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Finesse Adviesgroep heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Weliswaar betreft het hier een andere adviseur, te weten Finesse Adviesgroep, maar de kantonrechter ziet gelet op de door [gedaagde sub 1] geschetste en door Dexia onvoldoende weersproken werkwijze van Finesse Adviesgroep geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.
aansprakelijkheid Dexia
4.19.
Omdat Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde sub 1] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde sub 1] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde sub 1] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie ook hierover Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] nog enig bedrag aan Dexia verschuldigd is. Voldoende aannemelijk is, dat Dexia nog een bedrag aan [gedaagde sub 1] verschuldigd zal zijn. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van dit bedrag en op basis van de in dit dossier beschikbare informatie kan de hoogte van dit bedrag niet worden vastgesteld. De vorderingen van Dexia zullen daarom worden afgewezen. De overige verweren van [gedaagde sub 1] behoeven daarom geen bespreking.
proceskosten
4.21.
Dexia, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden vastgesteld op € 622,50 aan salaris gemachtigde (2½ punten × € 249,00). De meegevorderde nakosten zijn eveneens toewijsbaar.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 622,50;
5.3.
veroordeelt Dexia in de nakosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] begroot op € 124,00;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna, kantonrechter, en op 20 december 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: 692