ECLI:NL:RBNNE:2022:5452

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
C/18/217627 / FT RK 22/587
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van schuldsanering met de Gemeente Westerwolde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 december 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord. Verzoekster, geboren in 1986 en wonende in Groningen, had een verzoekschrift ingediend via de Gemeentelijke Kredietbank te Assen. De Gemeente Westerwolde, als verweerster, weigerde aanvankelijk in te stemmen met het dwangakkoord op basis van haar interne beleidsregels, die vereisen dat een schuldenregeling alleen kan worden goedgekeurd als de vordering ouder is dan 10 jaar en voor minstens 75% is afgelost. De rechtbank heeft echter overwogen dat er geen sprake was van langdurige of herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht door verzoekster en dat haar situatie eerder voortkwam uit onwetendheid dan uit bewuste fraude.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden schuldregeling goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en dat de belangen van de overige schuldeisers, die samen 69,79% van de totale schuldenlast vertegenwoordigden, ook in het geding waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Gemeente Westerwolde in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, gezien de omstandigheden van de zaak en de belangenafweging tussen verzoekster en de schuldeisers. De rechtbank heeft daarom besloten om de Gemeente Westerwolde te bevelen in te stemmen met de schuldregeling, waarbij het subsidiaire verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet meer aan de orde was.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging en de noodzaak voor schuldeisers om hun weigering tot instemming met een schuldregeling goed te onderbouwen. De rechtbank heeft de verwerping van de schuldregeling door de Gemeente Westerwolde als onvoldoende onderbouwd beschouwd, waardoor de rechtbank de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers heeft laten prevaleren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknummer: C/18/217627 / FT RK 22/587

vonnis van 7 december 2022

in de zaak van:
[verzoeker], geboren op [datum] 1986 te [plaatsnaam] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen verzoekster,
tegen
Gemeente Westerwolde, correspondentieadres: Postbus 14, 9550 AA Selllingen,
hierna te noemen verweerster.

PROCESGANG

Op 17 oktober 2022 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw). Beide verzoeken zijn ingediend door de Gemeentelijke Kredietbank te Assen (hierna te noemen: GKB)
Het verzoekschrift tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter zitting van 14 november 2022. Hierbij zijn verschenen verzoekster bijgestaan door de heer [naam A] , werkzaam bij de GKB. Namens verweerster is verschenen mr. N.A.M.G. van Rhijn.
De rechtbank heeft ter zitting haar beslissing aangehouden. De heer [naam A] is verzocht om een (medische) verklaring te overleggen over de mogelijkheden van verzoekster om de komende drie jaar arbeid te verrichten.
Op 18 november 2022 heeft de heer [naam A] een verklaring overgelegd van een gezondheidszorgpsycholoog en een verpleegkundige van het FACT-team Stadkanaal, beiden werkzaam bij Lentis.
Verweerster heeft op 28 november 2022 in reactie hierop de rechtbank verzocht vonnis te wijzen omdat het college graag een oordeel van de rechtbank wil over haar interne beleidsregels en over het feit dat verweerster een schuldeiser is met een vordering van 31 % van het totale schuldenbedrag.

RECHTSOVERWEGINGEN

Verzoekster heeft in 29 maart 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. Dit akkoord houdt – samengevat – in: betaling ineens van 16,58 % op de preferente vordering en 8,29 % op de concurrente vorderingen tegen finale kwijting voor het restant. Hiertoe wordt een saneringskrediet verstrekt van € 1.386,00 (€ 1.200.77 netto na aftrek kosten).
De schuldregeling is door alle schuldeisers behalve verweerster aanvaard.
Verweerster heeft als reden voor het onthouden van haar instemming opgegeven dat verzoekster twee fraudevorderingen en een boete bij verweerster open heeft staan. Verweerster kan alleen instemmen met een schuldenregeling indien de vordering ouder is dan 10 jaar en minstens 75 % van de vordering is afgelost hetgeen niet het geval is.
In dit geval heeft verzoekster volgens verweerster de informatieplicht geschonden. Er is ook geen bezwaar aangetekend tegen de genomen besluiten. De gemeente wil niet dat fraude loont.
Ter zitting heeft verweerster voorts het standpunt ingenomen dat onvoldoende is vast komen te staan dat verzoekster de komende drie jaar niet zou kunnen werken en daarmee meer inkomsten zou kunnen verwerven te behoeve van de schuldeisers dan waarvan bij het huidige aanbod is uitgegaan.
De heer [naam A] heeft ter zitting verklaard dat verzoekster gelet op haar psychische problematiek niet in staat is om binnenkort reguliere arbeid te verrichten. Daartoe verwijst hij naar het bij het verzoekschrift overgelegde behandelplan uit 2021, het intakeverslag opgesteld door een verpleegkundig specialist van Lentis uit 2015 en de afsluitende rapportages van Lentis uit 2016. Verweerster verwacht volgens de heer [naam A] ook niet dat verzoekster binnenkort deel kan nemen aan het arbeidsproces.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij een behandelplan heeft en dat zij niet verwacht dat zij het aankomend jaar arbeid kan verrichten. Volgens verzoekster is zij full time bezig met haar behandeling bestaande uit wekelijks videobellen met een psycholoog, één keer per twee weken een huisbezoek door de specialistisch ondersteuner van de huisarts en het online volgen van een behandelprogramma. Verder heeft verzoekster aangegeven dat zij vanaf begin 2022 niet meer verslaafd is.
Ten aanzien van de vorderingen van verweerster heeft verzoekster verklaard dat zij gedurende twee periodes een aantal weken in Brabant bij haar vriend verbleef, eerst omdat zij niet kon reizen vanwege corona en daarna omdat zij haar sleutelbeen had gebroken en dat zij aanvankelijk niet wist dat zij dit had moeten doorgeven aan verweerster.
De rechtbank overweegt als volgt
De rechtbank stelt voorop dat het een schuldeiser in beginsel vrijstaat zijn medewerking aan een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling – waarbij hij slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand moet doen van zijn recht op voldoening – te weigeren en dat bij toewijzing van een bevel tot instemming terughoudendheid geboden is. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan er plaats zijn voor een bevel tot instemming waarbij het in beginsel op de weg van de schuldenaar ligt de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen. Daarbij zal mede in aanmerking worden genomen de (on)evenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT Kamerstukken II 2004/05, 29 942, nr. 3 p. 18) bij de totstandkoming van art. 287a Fw kan een groot aantal toetsingscriteria van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of de desbetreffende weigerende schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen.
Zo is onder meer van belang:
of het voorstel is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij (bijvoorbeeld een gemeentelijke kredietbank);
of het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd;
of voldoende duidelijk is dat het bod dat is gedaan het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat moet worden geacht;
of het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht biedt voor de schuldeisers en hoe groot de kans is dat zij in dat geval dan evenveel of meer zullen ontvangen;
of een (dwang)akkoord geen concurrentievervalsing oplevert;
hoe groot het aandeel van de weigerachtige schuldeiser(s) in de totale schuldenlast is.
De rechtbank stelt vast dat het voorstel is ingediend en getoetst door de GKB, waarbij met name de positie van de crediteuren is onderzocht in het geval er geen dwangakkoord tot stand zou komen maar een schuldsaneringsregeling zou worden uitgesproken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eis dat het voorstel is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij.
De door verzoekster aangeboden schuldregeling is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en betrouwbaar gedocumenteerd, en, uiteindelijk, voldoende onderbouwd. Uit de berekening van het vrij te laten bedrag blijkt de hoogte van de afloscapaciteit. Ook zijn de schuldeisers over de persoonlijke situatie van verzoekster geïnformeerd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat indien verzoekster zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, haar schuldeisers aan het einde van de schuldsaneringsregeling geen hogere uitkering tegemoet kunnen zien dan in het kader van de aangeboden schuldregeling. Verzoekster is samenwonend. De partner van verzoekster ontvangt een Ziektewetuitkering en verzoekster ontvangt een aanvullende uitkering op grond van de Participatiewet. Op basis van de huidige gegevens kan er aan het einde van de wettelijke schuldsaneringsregeling na aftrek van de bewindvoerderkosten aan de schuldeisers geen enkele uitkering worden gedaan. Indien verzoekster op enig moment wel in staat zal zijn om af te kunnen dragen zal daar allereerst een bedrag van circa
€ 3.536,00 (salaris van de bewindvoerder gebaseerd op de huidige bedragen, het bewindvoerderssalaris zal echter elk jaar stijgen) aan kosten van dienen te worden betaald. Uit de op 18 november 2022 overgelegde verklaring van een gezondheidszorgpsycholoog en verpleegkundige van FACT Stadskanaal blijkt dat verzoekster al geruime tijd kampt met angstklachten en dat niet de verwachting is dat deze klachten op korte termijn door een behandeling zullen verdwijnen. De kans dat verzoekster in staat zal zijn om op korte termijn met werkzaamheden een inkomen te verwerven waarmee meer kan worden afbetaald dan thans wordt aangeboden, wordt door de GKB derhalve op goede gronden als gering beschouwd.
Verweerster heeft geen ander verweer gevoerd dat zij op grond van haar eigen beleidsregels niet wil meewerken aan een minnelijke schuldregeling als sprake is van een fraudevordering. De terugvordering van de uitkering is volgens verweerster het gevolg van verwijtbaar gedrag. Er kan alleen worden ingestemd indien de vordering ouder is dan 10 jaar en minstens 75 % van de vordering is afgelost. Ten aanzien van dit de toepassing van dit beleid in de situatie van verzoekster overweegt de rechtbank als volgt.
In de eerste plaats volgt uit jurisprudentie dat de beleidsregels onverlet laten dat de gemeente kan worden bevolen in te stemmen met het aanbod indien zij in redelijkheid niet kon weigeren met instemming, in aanmerking genomen de belangenafweging tussen verzoekster, de weigerende schuldeiser en de overige schuldeisers.
De rechtbank verwijst hiervoor naar onder andere Hoge Raad 9 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010: BM3975) en naar Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 september 2016, (ECLI:NL:GHARL:2016:7268).
In de tweede plaats kan, gelet op de uitleg van verzoekster, de vraag gesteld worden of er niet eerder sprake is geweest van handelen vanuit onwetendheid in een ongelukkige en ook bijzondere samenloop van omstandigheden dan van bewuste uitkeringsfraude. De rechtbank stelt verder vast dat de gemeente slechts een aantal maanden teveel ontvangen uitkering heeft teruggevorderd van verzoekster en dat deze terugvordering ruim twee jaar geleden is ontstaan. Er lijkt geen sprake te zijn van een langdurig of herhaaldelijk bewust schenden van de inlichtingenplicht aan de zijde van verzoekster.
In de derde plaats heeft verweerster geen uitleg kunnen geven over de toepassing van dit strikte beleid in het licht van de taak die de gemeente in algemene zin, maar ook ten aanzien van verzoekster, heeft ten aanzien van hulp bij problematische schuldenproblematiek. Er lijkt in die zin geen sprake te zijn van één integrale aanpak door de gemeente, maar van verschillende aanpakken afhankelijk van de verschillende loketten.
Nu de aangeboden schuldregeling goed en betrouwbaar is gedocumenteerd, voldoende is onderbouwd, terwijl het alternatief van de schuldsaneringsregeling verweerster als schuldeiser geen gunstiger vooruitzicht biedt dan de aangeboden schuldregeling, is de rechtbank van oordeel dat verweerster in redelijkheid niet tot weigering van de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen. Verweerster heeft haar belang bij de weigering van de aangeboden schuldregeling niet voldoende onderbouwd, terwijl verzoekster en de overige schuldeisers wel belang hebben bij de aanvaarding daarvan.
Het belang van de overige schuldeisers (samen 69,79 % van het gehele schuldenbedrag vertegenwoordigend) is, evenals het belang van verweerster, gelegen in de betere vooruitzichten bij de aanvaarding van de aangeboden schuldregeling dan bij verwerping daarvan en het belang van verzoekster is gelegen in het feit dat zij buiten het wettelijk traject haar schulden kan regelen.
Gelet op het bovenstaande, dient naar het oordeel van de rechtbank de belangen van de instemmende schuldeisers alsmede het belang van verzoekster om te werken aan een schuldenvrije toekomst in dit geval te prevaleren.
Op grond van het vorenstaande zal het verzoek dan ook worden toegewezen. Aangezien het primaire verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord zal worden toegewezen, kan behandeling van het subsidiaire verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling achterwege blijven.

BESLISSING

De rechtbank
- beveelt verweerster in te stemmen met de hierboven genoemde schuldregeling;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Klijn, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.