ECLI:NL:RBNNE:2022:5216

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
LEE 22/1160
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de WAO-uitkering in verband met bijzondere omstandigheden en medische problematiek

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn WAO-uitkering beoordeeld. Eiser had verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij het Uwv de ingangsdatum op 11 december 2018 had vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het Uwv ten onrechte niet is teruggekomen op een eerdere beslissing van 19 oktober 1994, waarin een WAO-uitkering was geweigerd. De rechtbank concludeert dat eiser sinds 1994 volledig arbeidsongeschikt is en dat dit pas geleidelijk duidelijk is geworden. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv en stelt de ingangsdatum van de WAO-uitkering vast op 11 december 2014, met een terugwerkende kracht van vijf jaar, in overeenstemming met de door het beleid van het Uwv te dienen doelen. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 1.518,- en het Uwv moet het griffierecht van € 50,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.R. van der Veen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: J.A. Klaver).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het tweede beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft deze ingangsdatum bij het besluit van 9 april 2020 vastgesteld op 11 december 2018. In het tweede besluit op bezwaar van 23 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv beslist dat niet wordt teruggekomen van een beslissing van 19 oktober 1994, waarbij een WAO-uitkering was geweigerd, zodat de ingangsdatum 11 december 2018 blijft.
1.1.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: J. Akbas, de echtgenote van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

Feiten
2. Bij brief van 10 december 2019 heeft eiser verzocht om een herbeoordeling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Daarbij heeft hij vermeld dat zijn arbeidsgeschiktheid in 1994 is beoordeeld.
2.1.
Een verzekeringsarts heeft daarna onderzoek gedaan met als vraagstelling: wat is de belastbaarheid in het kader van de WAO per einde wachttijd (= 30-08-1994)? Daarbij heeft hij met name een rapport van de behandelend psychiater van 5 december 2019 betrokken. In zijn verslag van 6 april 2020 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat eiser bekend is met een ernstige bipolaire affectieve stoornis waarbij de manische periodes veelvuldig voorkomen en op de voorgrond staan (ondanks medicatie): er zijn opnames geweest in 1993, 1994, 1998, 2000, 2002, 2004, 2005, 2007, 2009, 2012, 2013, allen vanwege manische ontregeling. Er zijn jaarlijks twee tot drie (hypo)manische episodes. Het verrichten van duurzame reguliere arbeid is niet haalbaar. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser op grond van voortschrijdend inzicht per 30 augustus 1994 tot op heden als aaneengesloten volledig arbeidsongeschikt op medische gronden in het kader van de WAO dient te worden geacht.
2.2.
Met het besluit van 9 april 2020, na bezwaar gehandhaafd met het besluit op bezwaar van 16 oktober 2020, heeft het Uwv vervolgens met toepassing van artikel 35, tweede lid, van de WAO aan eiser een WAO-uitkering toegekend met als ingangsdatum 11 december 2018. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
2.3.
Deze rechtbank en zittingsplaats Assen heeft in haar uitspraak van 11 november 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:4817) geoordeeld dat het Uwv een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 35, tweede lid, van de WAO, door de ingangsdatum van de WAO-uitkering te bepalen op een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Er is geen sprake van een bijzonder geval als bedoeld in dat artikellid om de uitkering met meer dan een jaar terugwerkende kracht te laten ingaan.
De rechtbank heeft ook overwogen dat het Uwv de aanvraag mede heeft begrepen als een verzoek om terug te komen van een beslissing van 19 oktober 1994, waarbij is besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering in verband met ziekte. Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat eisers aanvraag van 19 december 2019 op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is beoordeeld. De rechtbank is daarom tot de conclusie gekomen dat het besluit op bezwaar van 16 oktober 2020, voor zover dat ziet op eisers aanvraag om terug te komen van het eerdere weigeringsbesluit, niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 16 oktober 2020, voor zover dat ziet op het terugkomen van het besluit van 19 oktober 1994, vernietigd, en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
2.4.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de onder 2.3 genoemde uitspraak op 23 februari 2022 een nieuw besluit op bezwaar genomen, zoals hiervoor weergegeven onder ‘Inleiding’. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar een advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 januari 2022. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die zien op de beslissing van
19 oktober 1994. Er heeft in 1994 een zorgvuldig en volledig onderzoek plaatsgevonden. Eiser was toen, na een (recidief) manische episode, waarvoor hij opgenomen is geweest, goed hersteld en stabiel. Er is wel sprake van nieuwe gezichtspunten in het kader van de duuraanspraak: op basis van het ziekteverloop na 1994 is het aannemelijk dat eiser op (of mogelijk enige tijd daarna) einde wachttijd volledig arbeidsongeschikt was/is geworden.

Beoordeling door de rechtbank

3. Deze uitspraak gaat over de vraag of het Uwv een rechtmatige uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 11 november 2021.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser slaagt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank ziet aanleiding eerst de besluitvorming van het Uwv nader te duiden. Uit het primaire besluit van 9 april 2020 leidt de rechtbank af dat het Uwv er vanuit gaat dat, gelet op de ontwikkelingen na 1994, het besluit van 19 oktober 1994 in zoverre onjuist was, dat nu vaststaat dat eiser in 1994 wél al volledig arbeidsongeschikt was (en bovendien daarna is gebleven). Het primaire besluit van 9 april 2020 tot toekenning van een WAO-uitkering per 11 december 2018 komt er op neer dat het Uwv het verzoek om terug te komen van de eerdere afwijzing van 19 oktober 1994 heeft toegewezen. Het Uwv heeft dit gedaan omdat er juist wél sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het Uwv heeft echter de mate van terugwerkende kracht aan het terugkomen op de eerdere afwijzing beperkt. Die beperking is zodanig, dat het Uwv bij het bepalen van de mate van terugwerkende kracht dezelfde benadering heeft gekozen als bij de toepassing van artikel 35, tweede lid, van de WAO (in geval van een eerste aanvraag die te laat is gedaan).
4.1.
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit daarom aldus, dat daarin het bezwaar tegen het niet verder verlenen van terugwerkende kracht aan het terugkomen op de afwijzing van 19 oktober 1994 ongegrond is verklaard.
5. Zoals de Centrale Raad van Beroep (Raad) in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2900, heeft geoordeeld, is het Uwv bevoegd een eerder besluit dat in rechte onaantastbaar is geworden in volle omvang te heroverwegen. Artikel 4:6 van de Awb, noch enig rechtsbeginsel brengt met zich dat het Uwv in het geval het aanleiding ziet terug te komen van het eerdere besluit gehouden is dit met volledig terugwerkende kracht te doen. Het Uwv heeft de mogelijkheid beleid vast te stellen om de uitoefening van die bevoegdheid te normeren.
5.1.
In de genoemde uitspraak van 23 augustus 2017 (onder 5) is het beleid van het Uwv als volgt beschreven. In het geval ten tijde van het nemen van het oorspronkelijk besluit de gegevens voor het nemen van een juiste beslissing bekend waren, wordt de eerdere beslissing herzien met volledige terugwerkende kracht. Dit is slechts anders als voldoende verifieerbare gegevens ontbreken. In dat geval wordt teruggegaan tot het moment waarop de vereiste duidelijkheid wel aanwezig was. Indien betrokkene nieuwe informatie verstrekt waaruit blijkt dat de eerdere beslissing onjuist was, wordt dezelfde benadering gekozen als bij het beleid voor de te late aanvraag op grond van artikel 35, tweede lid, van de WAO. De Raad heeft dit beleid in die uitspraak van 23 augustus 2017 niet onredelijk geacht.
6. Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat ten tijde van het oorspronkelijke besluit van 19 oktober 1994 de gegevens al bekend waren voor de vaststelling dat hij toen volledig arbeidsongeschikt was. In een aan dat besluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige rapportage van 15 augustus 1994 was onvoldoende onderkend dat al in mei/juni 1994 weer een recidieve decompensatie had plaatsgevonden met een psychose van ernstige aard.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 januari 2022 acht geslagen op het feit dat uit de stukken uit 1994 naar voren komt dat eiser is uitgevallen met een (recidief) manische episode, waarvoor hij in 1993 en 1994 opgenomen is geweest. Deze arts heeft in dit rapport echter ook het volgende vermeld. Uit de stukken uit 1994 komt ook naar voren dat eiser nadien goed is hersteld, stabiel was met medicatie en aangaf zich goed te voelen. Bij onderzoek waren er geen afwijkingen, eiser wilde weer graag aan het werk en de behandelend psychiater bevestigde de visie dat eiser in staat was passende werkzaamheden te verrichten. Het is bij iemand met het ziektebeeld van eiser niet duidelijk dat hij nooit meer zal kunnen werken. Het is mogelijk dat met behulp van medicatie en leefregels een stabiele situatie wordt bereikt, waarbij iemand geschikt kan zijn voor passend werk. Het hoefde in 1994 daarom niet duidelijk te zijn dat eiser nooit meer zou kunnen werken.
6.2.
Het Uwv heeft op basis van nieuwe informatie geconcludeerd dat het besluit van
19 oktober 1994 onjuist was. Het heeft met toepassing van artikel 35, tweede lid, van de WAO de mate van terugwerkende kracht van het terugkomen op het besluit van 19 oktober 1994 bepaald. In de uitspraak van 11 november 2021 heeft deze rechtbank al geoordeeld dat het Uwv een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 35, tweede lid, van de WAO. Er bestaat geen aanleiding daar nu anders over te oordelen.
6.3.
Uit 6.1 en 6.2 volgt dat het Uwv de ingangsdatum van de AOW-uitkering in overeenstemming met het beleid, zoals weergegeven in 5.1, heeft vastgesteld.
7. Eiser heeft aangevoerd dat het Uwv vanwege bijzondere omstandigheden en gelet op zijn medische problematiek met meer terugwerkende kracht dan per 11 december 2018 een WAO-uitkering had moeten toekennen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Onverkorte toepassing van het beleid heeft in het geval van eiser gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Vast staat nu dat eiser al sinds 1994 volledig arbeidsongeschikt is te achten en dat dit pas geleidelijk duidelijk is geworden. Verder is met name van belang dat eiser zich wel al op
6 juni 2014 schriftelijk tot het Uww heeft gewend. Daarbij heeft hij vermeld dat hij begin jaren ’90 is beoordeeld, en dat hij zich over deze periode, de toenmalige beslissing en alles wat daar verder mee te maken heeft, uitgebreid wil laten informeren. Hij had daarover al contact gehad met een arbeidsdeskundige van het Uwv. Eiser heeft gesteld dat toen tegen hem is gezegd dat hij een goed medisch onderbouwd verzoek kan indienen om terug te komen van eerdere beslissingen die zijn genomen. Eiser heeft dit verzoek na het ontvangen van zijn dossierstukken echter niet ingediend vanwege zijn instabiele gezondheid. Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding de mate van terugwerkende kracht uit te breiden.
7.2.
Voor het laten ingaan van de WAO-uitkering met volledig terugwerkende kracht bestaat geen aanleiding, gezien 6.1 en 6.2. Aansluiting zoekend bij de uitspraak van de Raad van 23 augustus 2017 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat een terugwerkende kracht van vijf jaar in overeenstemming is te achten met de door het beleid van het Uwv te dienen doelen.

Conclusie en gevolgen

8. Uit wat hierboven is overwogen volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het de ingangsdatum van de WAO-uitkering betreft. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de ingangsdatum van de WAO-uitkering wordt vastgesteld op 11 december 2014. Het is aan het Uwv om een berekening te maken van de hoogte van de WAO-uitkering. Het gaat daarbij om de periode van 11 december 2014 tot 11 december 2018.
9. Het beroep is gegrond en daarom krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij in beroep heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 1.518,-. Ook moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 februari 2022 voor zover het de ingangsdatum betreft:
- herroept het besluit van 9 april 2020 voor zover het de ingangsdatum betreft en stelt de ingangsdatum van de WAO-uitkering vast op 11 december 2014;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 23 februari 2022;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat het Uwv aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.