2.10.[eiseres] vordert onder deze noemer vergoeding van een bedrag van € 5.200,00 aan immateriële schadevergoeding, waarop het na het vonnis van de politierechter reeds ter zake betaalde bedrag van € 1.200,00 in mindering kan strekken.
2.10.1.[eiseres] voert hiertoe het volgende aan. Als gevolg van het incident heeft zij fysiek letsel en geestelijke schade opgelopen. Zij heeft last van nachtmerries, is niet in staat geweest om naar school te gaan, ervaart concentratieproblemen en ondervindt lichamelijke klachten als hartkloppingen, trillen en zweten. Het slapen gaat moeizaam en [eiseres] durft weinig te ondernemen. Er is sprake van terugtrekgedrag en depressieve klachten en een post-traumatische stressstoornis. Vanwege haar geestelijke klachten staat [eiseres] onder behandeling van een psycholoog. Een eindtoestand is nog niet bereikt. Verder dient te worden bedacht dat [eiseres] als gevolg van het incident studievertraging heeft opgelopen. Al deze omstandigheden rechtvaardigen volgens [eiseres] toekenning van een fors bedrag aan smartengeld. Rekening houdend met haar leeftijd en de bedragen die door rechters in Nederland in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegewezen, is [eiseres] van mening dat aan haar in elk geval een bedrag aan smartengeld van € 4.000,00 moet worden toegekend. Omdat [eiseres] een operatie moet ondergaan om het litteken in haar nek/hals minder zichtbaar te maken, wat een extra belasting voor [eiseres] oplevert, is een extra bedrag aan smartengeld geïndiceerd. In totaal dient daarom een bedrag van € 5.200,00 aan smartengeld aan haar te worden toegekend.
2.10.2.[gedaagde] betwist de vordering. Deze vordering is niet-ontvankelijk omdat eerder al de strafrechter, op basis van alle toen al voorhanden zijnde medische informatie, een bedrag aan smartengeld aan [eiseres] heeft toegekend. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Smartengeldgids van de ANWB. Daarom is er nu geen ruimte meer om nog een aanvullend bedrag aan smartengeld toe te kennen. De hoogte van het gevorderde bedrag is, gelet op alle omstandigheden, ook veel te hoog, aldus [gedaagde] .
2.10.3.De rechtbank verwijst in de eerste plaats naar wat zij in het tussenvonnis heeft overwogen over de ontvankelijkheid van de vordering van [eiseres] . Om de daar genoemde redenen kan [eiseres] (ook) in haar smartengeldvordering worden ontvangen. Bovendien heeft zij in het schadeformulier een expliciet voorbehoud gemaakt. De rechtbank zal die vordering dus ook inhoudelijk beoordelen.
2.10.4.Op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW heeft [eiseres] recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien vast staat dat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Onder die laatste categorie valt in elk geval geestelijk letsel. Bij de bepaling van de omvang van de immateriële schadevergoeding moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Bij de bepaling van de hoogte van dit bedrag neemt de rechtbank mede in aanmerking bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend alsmede de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding.
2.10.5.De partij die zich op aantasting van de persoon in de vorm van geestelijk letsel beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat
in verband met de omstandigheden van het gevaleen psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Soms kunnen de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.Om van geestelijk letsel te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
2.10.6.Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
2.10.7.Uit het vonnis van de politierechter volgt dat [gedaagde] zich jegens [eiseres] opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf. Nu [gedaagde] in deze civiele zaak geen aanwijzingen voor het tegendeel heeft gegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake was van een willekeurige mishandeling, die [gedaagde] zwaar moet worden aangerekend. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] redelijkerwijs had kunnen voorzien dat een bierglas in het gezicht van een ander drukken tot letsel zou kunnen leiden. Bovendien staat vast dat de mishandeling (fysieke) pijn heeft veroorzaakt en voor een ontsierend litteken in de nek/hals van [eiseres] heeft gezorgd. Indien [eiseres] dit wil laten verhelpen, dient zij een operatie te ondergaan, hetgeen - naar zij onweersproken heeft gesteld - bezwarend voor haar is. Dat er sprake is van lichamelijk letsel, staat gelet op het voorgaande vast.
2.10.8.Verder wil de rechtbank zonder meer met [eiseres] aannemen dat het incident een flinke psychische impact op haar heeft gehad. Het behoeft geen betoog dat slachtoffer worden van een mishandeling, met zichtbaar letsel tot gevolg, een bijzonder nare ervaring is. Daarmee is echter de drempel voor toekenning van immateriële schadevergoeding wegens "aantasting in de persoon" nog niet gehaald. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, moet dan sprake zijn van (mede)
door het incidentontstaan geestelijk letsel, waartoe de benadeelde voldoende objectiveerbare concrete en specifieke gegevens moet aanvoeren.
2.10.9.[eiseres] heeft in het voorliggende geval echter in onvoldoende mate, aan de hand van concrete, objectieve gegevens onderbouwd dat het incident bij haar geestelijk letsel heeft veroorzaakt. Op basis van de door [eiseres] in het geding gebrachte (medische) gegevens kan niet worden vastgesteld of, zoals [eiseres] stelt, het incident de ontstaansbron voor haar latere psychische problematiek is geweest. De verklaring van de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts van [eiseres] hierover van 20 mei 2015 acht de rechtbank onvoldoende. Deze verklaring wijst bovendien ook uitdrukkelijk op andere gebeurtenissen in het verleden van [eiseres] die invloed hebben gehad op haar psychische gezondheid. Hierin wordt geen concreet onderscheid gemaakt. Ook de latere verklaring van deze praktijkondersteuner GGZ acht de rechtbank in dit kader onvoldoende. De verklaring van Lentis GGZ van 10 december 2019 kan ook onvoldoende bijdragen tot het bewijs van aard en ernst van de psychische klachten als gevolg van het incident. In deze verklaring wordt weliswaar vermeld dat tijdens de intake depressieve klachten en een posttraumatische stressstoornis zijn geconstateerd en dat [eiseres] in het verleden ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt, maar een verdere toelichting hierop ontbreekt. Er zijn ook geen behandelverslagen van Lentis GGZ van latere datum overgelegd.
2.10.10.Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waarbij de rechtbank bijzonder gewicht toekent aan de aard van de aan [gedaagde] verweten gedraging en het lichamelijk letsel van [eiseres] , alsmede gelet op andere uitspraken in min of meer vergelijkbare gevallenen de sindsdien opgetreden geldontwaarding, acht de rechtbank in dit geval toekenning van een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 2.000,00 billijk. De rechtbank acht, anders dan [eiseres] , de door haar aangehaalde uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, onvoldoende vergelijkbaar met deze zaak, omdat in die zaak, náást mishandeling ook de persoonlijke predispositie van de benadeelde (vaststaande eerdere stotterklachten, een pestverleden, terugtrekgedrag) een belangrijke rol speelde en de mishandeling leidde tot een terugval in stotteren, toenemend terugtrekgedrag en bijbehorende psychische klachten.
2.10.11.Op dit bedrag strekt in mindering het reeds betaalde bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 1.200,00, zodat ter zake per saldo een bedrag van € 800,00 toewijsbaar is.