Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat sprake is van het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van moord door giften, beloften, misleiding en het verschaffen van middelen en inlichtingen. Daartoe hebben zij het volgende aangevoerd.
[verdachte] zocht een uitweg uit haar relatie met [slachtoffer] , voor wie zij zeer angstig was. [slachtoffer] ’s dood was de enige optie. [medeverdachte 3] was initiator en organisator van de moord op [slachtoffer] en ging op zoek naar een huurmoordenaar. Hij gebruikte zijn criminele contact [medeverdachte 5] om hem te voorzien van een wapen, dat later door [medeverdachte 4] is betaald, en van een schutter. [medeverdachte 5] bracht [medeverdachte 2] in contact met [medeverdachte 3] door hem de naam en het telefoonnummer van [medeverdachte 3] te geven, waardoor ook hij vol opzet heeft gehad op het uitlokken van de moord. Verder onderhield [medeverdachte 3] contact met [medeverdachte 2] , die de huurmoord had uitbesteed aan [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft er via [medeverdachte 3] voor gezorgd dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over cruciale informatie en foto’s konden beschikken. Ook zorgde [verdachte] voor de betaling van de moord door [medeverdachte 3] het geld, dat afkomstig was uit haar vriezer, te laten overhandigen aan
[medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] heeft er daarbij voor gezorgd dat het benodigde geld op de dag van de moord uit de woning van [verdachte] verdween. [verdachte] en [medeverdachte 3] onderhielden al dan niet via hun moeder [medeverdachte 4] contact met elkaar. [medeverdachte 4] hield [verdachte] op de hoogte van alle vorderingen en het veelvuldige overleg met [medeverdachte 3] . Ook zorgde [medeverdachte 4] ervoor dat [verdachte] vast bleef houden aan het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Een en ander volgt uit de verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en
[medeverdachte 1] , die elkaar ondersteunen en als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. De betrokkenheid van verdachte en de medeverdachten blijkt verder uit het sms- en belverkeer tussen de verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in 2012, het berichtenverkeer tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in 2016, de brieven die [medeverdachte 2] naar de exen van [medeverdachte 3] heeft gestuurd en de resultaten van de in 2021 ingezette ruisstrategie. Ook de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen het scenario dat verdachte en de medeverdachten betrokken zijn geweest bij de moord.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, nu de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] , zoals hierna wordt besproken, uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu de verklaringen van getuige [medeverdachte 2] , medeverdachte [medeverdachte 5] en getuige [medeverdachte 1] onvoldoende aanknopingspunten bieden voor betrokkenheid van verdachte bij de moord op [slachtoffer] .
Met betrekking tot [medeverdachte 2] heeft de raadsman aangevoerd dat zijn verklaring niet wordt ondersteund door overig bewijsmateriaal. Het door hem geschetste motief voor de moord, namelijk dat verdachte mishandeld zou worden door [slachtoffer] , vindt geen steun in het dossier. Ook vindt zijn verklaring voor wat betreft de ontmoeting die zou hebben plaatsgevonden tussen
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 24 juni 2012, waar verdachte bij zou zijn geweest, geen ondersteuning in het dossier. De verklaring is op dat punt tevens in strijd met het technisch bewijs. Bovendien geeft [medeverdachte 2] een signalement van de vrouw die meer overeenkomt met verdachtes moeder, [medeverdachte 4] , dan met verdachte. De verklaring van [medeverdachte 2] is verder inconsistent en vindt geen ondersteuning in het dossier voor zover hij heeft verklaard over de foto’s van en informatie over [slachtoffer] die verdachte zou hebben doorgegeven. Er is geen sprake van dusdanig specifieke informatie dat slechts verdachte deze informatie door kon spelen. Ook wordt de verklaring van [medeverdachte 2] niet ondersteund voor wat betreft het geldbedrag voor de moord dat verdachte zou hebben geregeld. Het is ondenkbaar dat [slachtoffer] het niet door zou hebben gehad als er ineens € 15.000,- contact geld miste. Tot slot is geen sprake geweest van een schijnaangifte door verdachte, zoals [medeverdachte 2] heeft verklaard. Verdachte heeft op aanraden van de politie, nadat haar ouders een melding hadden gedaan bij de politie, een melding gedaan. Er was indertijd veel contact tussen verdachtes ouders en haar broer [medeverdachte 3] . Verdachte was dus niet de enige die op de hoogte was van de melding. Ook is goed denkbaar dat
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van de melding op de hoogte waren door een krantenartikel dat reeds voor hun aanhouding is gepubliceerd en waaruit blijkt dat er een melding was gedaan.
Er mist dus steun voor de verklaringen van [medeverdachte 2] , die sowieso onbetrouwbaar zijn, bijvoorbeeld vanwege de door hem gepleegde meineed.
De raadsman heeft met betrekking tot de verklaringen van [medeverdachte 1] aangevoerd dat aan zijn verklaringen geen bewijswaarde kan worden toegekend, nu die verklaringen van horen zeggen zijn, niet kan worden vastgesteld wat er na de moord is besproken door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en of [medeverdachte 1] informatie heeft verkregen uit nieuwsberichten.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat aan de verklaringen van [medeverdachte 5] geen bewijswaarde kan worden toegekend, nu zijn verklaring voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte van horen zeggen is.
Met betrekking tot het frequente contact tussen verdachte en haar familieleden in het voorjaar van 2012 heeft de raadsman aangevoerd dat dit wordt verklaard door de verslechterde mentale gezondheid van verdachte. Uit de sms-conversaties tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en verdachte blijkt dat er een vakantie geregeld zou worden voor verdachte en haar moeder om verdachte tot rust te kunnen laten komen. Door omstandigheden ging de vakantie uiteindelijk niet door. Toen de bijwerkingen van de medicatie minder werden, is het contact tussen verdachte en haar familie verminderd.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat uit de resultaten van de in 2021 ingezette ruisstrategie blijkt dat verdachte geen enkele wetenschap had van de moord op [slachtoffer] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
8
Medeplegen moord
Op 10 juli 2012 wordt, na een melding dat er mogelijk iemand is neergeschoten, een levenloos lichaam aangetroffen aan de Langestraat in Marum. Dit blijkt het lichaam van [slachtoffer] te zijn.
9Bij de sectie op het lichaam wordt vastgesteld dat het intreden van de dood zonder meer verklaard wordt door verwikkelingen van uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij één doorschot door de borstkas.
10
[medeverdachte 1] bekent kort na zijn aanhouding dat hij [slachtoffer] op 10 juli 2012 heeft neergeschoten. [medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] [medeverdachte 2] ) hem ongeveer een maand voor de moord gevraagd heeft of hij een klus wilde doen in ruil voor een geldbedrag. De moord zou € 30.000,- opleveren en [medeverdachte 1] zou van dat geldbedrag aanvankelijk € 20.000,- krijgen. [medeverdachte 1] verklaart verder dat hij een aantal keer met [medeverdachte 2] naar Marum is geweest om op voorverkenning te gaan en dat [medeverdachte 2] hem de woning van [slachtoffer] , het zwembad waar [slachtoffer] ’s ochtends zwom en de plek van waaruit [medeverdachte 1] zou moeten schieten, heeft laten zien.
[medeverdachte 2] heeft hem een foto gegeven van het slachtoffer en een briefje met informatie over de kleding die het slachtoffer zou dragen op weg naar het zwembad. Op 10 juli 2012 heeft
[medeverdachte 1] [slachtoffer] opgewacht in de bosjes. Hij zag [slachtoffer] fietsen en herkende hem aan zijn kleding. [medeverdachte 1] verklaart dat hij daarop uit de bosjes is gestapt en meerdere malen schoot met een pistool, dat niet bleek te werken. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] met een revolver doodgeschoten. [medeverdachte 1] is daarna naar de vluchtauto gerend, terwijl
[medeverdachte 2] in de buurt stond te wachten. Daarop is hij achter [medeverdachte 2] aan gereden naar de parkeerplaats waar hij de (op aanwijzing van [medeverdachte 2] gestolen) vluchtauto in brand heeft gestoken. Vervolgens is [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] naar een carpoolplaats gereden, waar hij is overgestapt in een auto die zij daar eerder die ochtend hadden achtergelaten. Na de moord heeft [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] iets minder dan € 15.000,- gekregen, omdat [medeverdachte 2] een grotere rol had vervuld bij de moord dan eerder besproken was.
11
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank, in lijn met hetgeen is overwogen in het veroordelend arrest van [medeverdachte 1]
12en het veroordelend arrest van [medeverdachte 2]
13, dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] .
Betrokkenheid verdachte bij de moord?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is geweest bij voornoemde moord en, zo ja, wat haar betrokkenheid dan precies is geweest.
Betrouwbaarheid [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] , het scenario
De rechtbank constateert dat zich, naast de verklaring van [medeverdachte 1] , nog andere belastende verklaringen in het dossier bevinden, waaronder in het bijzonder de verklaring van kroongetuige [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 5] .
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] uitgesloten dienen te worden van het bewijs omdat deze onbetrouwbaar zijn. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat vast is komen te staan dat [medeverdachte 2] heeft gelogen over de smsconversatie tussen hem en het nummer bekend onder ‘ [medeverdachte 3] Veilig’ en dat [medeverdachte 5] veel inconsistente en warrige verklaringen heeft afgelegd.
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat de opdracht voor de moord op [slachtoffer] uit de hoek van zijn schoonfamilie kwam. [medeverdachte 1] heeft kort na zijn aanhouding in 2012 verklaard dat hij van [medeverdachte 2] had gehoord dat de huurmoord gepleegd moest worden in opdracht van de vrouw en zwager van [slachtoffer] .
14[medeverdachte 2] heeft op zijn beurt, nadat hij onherroepelijk was veroordeeld voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer] , de verklaring van [medeverdachte 1] meerdere malen bevestigd en aangegeven dat de opdracht voor de moord inderdaad uit de hoek van de schoonfamilie van [slachtoffer] kwam en dat hij als tussenpersoon fungeerde.
15
[medeverdachte 5] heeft eind 2012 en begin 2013 vertrouwelijke gesprekken gevoerd met de
Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE), zo blijkt uit zijn eigen verklaring
16en uit de door CI-officier van justitie mr. Schuurman samengevatte gespreksverslagen van [medeverdachte 5] met de CIE.
17In deze gesprekken heeft [medeverdachte 5] aangegeven dat hij de persoon was die door ‘de echtgenote van’ en haar familie was benaderd om de moord op [slachtoffer] te plegen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het scenario dat de opdracht voor de moord op [slachtoffer] uit de hoek van zijn schoonfamilie kwam al in 2012, kort na de moord, naar voren is gebracht en zijn basis vindt in meerdere verklaringen die onafhankelijk van elkaar zijn afgelegd. Dit scenario heeft dus een stevig fundament en – anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt – kan bezwaarlijk worden aangenomen dat [medeverdachte 2] dat heeft verzonnen, zodat de rechtbank dit scenario als uitgangspunt neemt bij de verdere beoordeling van de zaak. Dat de verklaringen van [medeverdachte 5] op sommige punten warrig en inconsistent zijn en dat
[medeverdachte 2] aantoonbaar niet op ieder punt de waarheid heeft verteld, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Ondersteuning scenario en concrete betrokkenheid verdachte
De rechtbank zal hieronder bespreken waarin zij verdere ondersteuning vindt voor het scenario dat de moord op [slachtoffer] is beraamd vanuit de hoek van diens schoonfamilie, en wat dat concreet betekent voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank zal daarbij ingaan op hetgeen uitdrukkelijk door het Openbaar Ministerie en de verdediging is aangevoerd. De feitelijke vaststelling van wat er naar het oordeel van de rechtbank gebeurd is, baseert zij telkens op de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen.
[medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met elkaar in contact gebracht
[medeverdachte 5] verklaart dat [medeverdachte 3] hem in het voorjaar van 2012 benadert met de vraag of [medeverdachte 5] hem een vuurwapen kan leveren. [medeverdachte 5] regelt vervolgens dat [medeverdachte 3] in het bezit komt van een vuurwapen. Korte tijd daarna vraagt
[medeverdachte 3] aan [medeverdachte 5] of hij zijn zwager [slachtoffer] in ruil voor een geldbedrag wil vermoorden. [medeverdachte 5] weigert dat. [medeverdachte 5] heeft er vervolgens met [medeverdachte 2] over gesproken dat hij benaderd is om de huurmoord te plegen.
18
[medeverdachte 2] verklaart dat hij op enig moment contact heeft met [medeverdachte 5] en dat
[medeverdachte 5] hem dan vertelt dat hij gevraagd is om een huurmoord te plegen. [medeverdachte
2] verklaart dat [medeverdachte 5] hem vervolgens gegevens verstrekt van [medeverdachte 3] en dat
[medeverdachte 2] daarna in contact komt met [medeverdachte 3] , waarop verschillende ontmoetingen tussen hen volgen.
19
Uit het dossier is niet gebleken dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] elkaar kenden en op enige andere wijze dan door tussenkomst van [medeverdachte 5] met elkaar in contact zijn gekomen.
Op dit punt gaat de rechtbank dan ook uit van de hiervoor aangehaalde verklaring van
[medeverdachte 2] dat hij het telefoonnummer van [medeverdachte 3] van [medeverdachte 5] heeft gekregen. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte 5] het contact tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] tot stand heeft gebracht in de wetenschap dat [medeverdachte 3] , terwijl hij al een vuurwapen had, op zoek was naar iemand die de moord wilde plegen op [slachtoffer] . Daarmee heeft [medeverdachte 5] op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 3] een moord zou gaan beramen en heeft hij daarop het opzet gehad.
[medeverdachte 5] heeft verder verklaard dat hij, voordat de moord is gepleegd en nadat tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] contact was ontstaan, contact heeft opgenomen met de CIE om de moord te voorkomen. Dat vindt echter geen enkele steun in het dossier en acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Dat [medeverdachte 5] op enig moment wel heeft getracht het wapen terug te krijgen vindt wel steun in het dossier, nu ook [medeverdachte 2] daarover heeft verklaard. Dat zou kunnen betekenen dat [medeverdachte 5] op enig moment niet meer wilde dat de moord zou worden gepleegd, maar kan ook om andere redenen zijn geweest. Die omstandigheid doet echter op geen enkele manier af aan het (aanvankelijke) opzet van [medeverdachte 5] . Het delict is voltooid en van vrijwillige terugtred kan bij een voltooid delict immers geen sprake zijn.
Ontmoetingen tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
[medeverdachte 2] verklaart dat [medeverdachte 3] tijdens een van de ontmoetingen heeft aangegeven dat hij met zijn zus besloten had om de moord op zijn zwager [slachtoffer] te laten plegen. [medeverdachte 3] biedt [medeverdachte 2] voor het (laten) plegen van die moord €
30.000,-.
20[medeverdachte 2] vindt [medeverdachte 1] bereid om [slachtoffer] dood te schieten in ruil voor een geldbedrag.
21Tijdens de ontmoetingen stemmen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het een en ander omtrent de aanstaande moord af. Ondertussen stelt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] op de hoogte van het plan dat wordt vormgegeven.
22
[medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] contact had met de zwager van het slachtoffer (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) en afspraken maakte met zijn familie
23en dat hij vervolgens door [medeverdachte 2] op de hoogte werd gebracht van het plan dat was bedacht en dat [medeverdachte 1] diende uit te voeren.
24
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet met zekerheid kan worden gezegd hoeveel ontmoetingen er precies tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn geweest en waar deze ontmoetingen hebben plaatsgevonden. Wel acht de rechtbank bewezen dát er ontmoetingen zijn geweest waarbij informatie is uitgewisseld over de aanstaande moord. De rechtbank volgt daartoe de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Betrokkenheid van [verdachte] – aanwezigheid bij een ontmoeting met [medeverdachte 2] en de “schijnaangifte”
[medeverdachte 2] verklaart dat bij een van de ontmoetingen, naast [medeverdachte 3] , een vrouw aanwezig is. Hij begrijpt dat zij de zus van [medeverdachte 3] en tevens partner van [slachtoffer] is.
Deze vrouw geeft volgens [medeverdachte 2] aan dat zij het geld voor de moord zal regelen en dat zij [medeverdachte 2] via [medeverdachte 3] van informatie over en foto’s van [slachtoffer] zal voorzien. Daarbij geeft zij aan dat de moord wel voor haar deur mag gebeuren als het niet anders kan. Tot slot meldt zij dat zij een melding heeft gedaan bij de politie over [slachtoffer] om de politie op een dwaalspoor te zetten. [medeverdachte 2] verklaart dat hij inmiddels weet dat deze vrouw [verdachte]
is.
25
Ook [medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] tegen hem zei dat die vrouw werd mishandeld door haar partner en dat zij had aangegeven dat de moord ook wel bij de voordeur plaats mocht vinden en dat zij een schijnaangifte had gedaan bij de politie om de politie op een dwaalspoor te zetten.
26
Naar het oordeel van de rechtbank is er, mede in het licht van het scenario dat door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] al in 2012 is geschetst en later door [medeverdachte 2] is bevestigd, geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 2] voor wat betreft de aanwezigheid van [verdachte] bij één van de ontmoetingen. Zijn verklaring wordt op dit onderdeel bovendien bevestigd, nu uit het dossier immers is gebleken dat [verdachte] daadwerkelijk een melding heeft gedaan bij de politie. Uit het dossier volgt immers dat [verdachte] zich op 4 april 2012 bij de politie heeft gemeld en daarbij onder andere aan de politie heeft medegedeeld dat [slachtoffer] in het criminele circuit zat.
27
Deze melding vindt plaats nog voordat de moord had plaatsgevonden, hetgeen overeenkomt met wat [medeverdachte 2] daarover heeft verklaard, en hetgeen [medeverdachte 1] al in 2012 heeft gezegd van [medeverdachte 2] te hebben vernomen. Dat de melding formeel geen aangifte is, en dat niet met zekerheid valt vast te stellen dat de melding gedaan is om de politie op het verkeerde been te zetten als het gaat om de moord, doet daaraan niet af. Het valt bovendien niet in te zien waarom [medeverdachte 2] , die [verdachte] niet kende en eveneens zichzelf heeft belast met zijn verklaringen, [verdachte] ten onrechte zou beschuldigen.
De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat niet alleen [medeverdachte 3] , maar ook [verdachte] betrokken is geweest bij het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Deze conclusie wordt verder gestaafd door het volgende.
Wapens
[medeverdachte 2] verklaart dat [medeverdachte 3] hem op enig moment een tas overhandigt met twee wapens en kogels erin, welke tas [medeverdachte 2] later aan [medeverdachte 1] geeft.
28
[medeverdachte 1] verklaart dat hij van [medeverdachte 2] op een gegeven moment twee wapens overhandigd krijgt, die [medeverdachte 2] via de zwager van het slachtoffer geregeld had.
29De wapens betroffen een revolver en een pistool van het merk Walter P met een demper.
30
Na zijn aanhouding heeft [medeverdachte 1] de politie aangewezen waar hij de wapens had weggegooid. De revolver waarmee hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten is daarbij gevonden.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [medeverdachte 3] op enig moment twee wapens heeft overhandigd aan [medeverdachte 2] , die op zijn beurt de wapens heeft doorgegeven aan [medeverdachte 1] .
Briefje met informatie
[medeverdachte 2] verklaart verder dat [medeverdachte 3] hem naast de tas met wapens en kogels eveneens en een los briefje met informatie over [slachtoffer] heeft overhandigd. Deze informatie betrof een beschrijving van de kleding (blauw bedrijfsvest met logo, kleur blauw, en slippers) die [slachtoffer] droeg als hij naar het zwembad ging.
31
[medeverdachte 1] verklaart dat hij van [medeverdachte 2] een briefje met informatie heeft ontvangen, waarop stond beschreven welke kleding het slachtoffer zou dragen als hij naar het zwembad ging: een werkjasje, kleur blauw met een bedrijfslogo, en slippers. [medeverdachte 1] begrijpt van [medeverdachte 2] dat de informatie afkomstig was van de vrouw en zwager van het slachtoffer.
32
Uit het sporenonderzoek blijkt dat [slachtoffer] op de dag van de moord badslippers en een blauwe softshell jas met logo’s droeg.
33
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen. [medeverdachte 1] kende [slachtoffer] immers niet en moet dus hebben beschikt over een min of meer gedetailleerde beschrijving van zijn doelwit. Deze informatie moet, gelet op de inhoud ervan, uit de directe omgeving van [slachtoffer] zijn gekomen. De informatie betrof immers een precieze omschrijving van de kleding die [slachtoffer] aan zou hebben naar het zwembad, welke omschrijving grotendeels overeen kwam met de kleding die het slachtoffer daadwerkelijk droeg op de dag van de moord, namelijk badslippers en een blauwe softshell jas. De rechtbank ziet hierin een verdere bevestiging van de betrokkenheid van [verdachte] bij het beramen van de moord, waarbij bovendien van belang is dat deze gang van zaken in lijn is met de door [medeverdachte 2] geschetste mededeling van [verdachte] tijdens een eerdere ontmoeting dat zij zou zorgen voor informatie over [slachtoffer] .
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [verdachte] de bron is geweest van de informatie, dat zij deze informatie aan [medeverdachte 3] heeft doorgegeven, dat [medeverdachte 3] die informatie op zijn beurt aan [medeverdachte 2] heeft gegeven en dat [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] uiteindelijk de informatie heeft ontvangen.
Foto’s
[medeverdachte 2] verklaart daarnaast dat [medeverdachte 3] hem naast de wapens en het briefje met informatie ook foto’s heeft overhandigd van [slachtoffer] .
34
[medeverdachte 1] verklaart dat hij van [medeverdachte 2] verschillende foto’s heeft ontvangen, waaronder een foto waarop het slachtoffer poseerde met een motor en waarop hij een groen motorpak droeg. Het betrof een foto die van dichtbij was genomen. Op een andere foto droeg [slachtoffer] een nette blouse. Ook de foto’s waren volgens [medeverdachte 2] afkomstig van de vrouw en zwager van het slachtoffer.
35
[verdachte] verklaart in haar eerste verhoor als verdachte dat zijzelf en [slachtoffer] nichtje [getuige
3] (de rechtbank begrijpt: [getuige 3] ) veel foto’s van [slachtoffer] maakten. De foto’s waarop
[slachtoffer] met zijn motor poseerde zijn volgens [verdachte] door haar of door [getuige 3] gemaakt. [slachtoffer] poseerde nooit voor anderen voor het maken van foto’s. Anderen maakten wel eens foto’s van [slachtoffer] als hij aan het crossen was. Ook de privéfoto’s werden door [verdachte] of [getuige 3] gemaakt.
36
[getuige 3] verklaart dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) zelf niet over foto’s beschikte, maar dat zij eens een fysiek fotoboek voor [slachtoffer] heeft samengesteld en aan hem en [verdachte] heeft gegeven. Een groot deel van deze foto’s verklaart [getuige 3] zelf te hebben gemaakt. Verder verklaart [getuige 3] dat de foto’s die bij de schutter terecht zijn gekomen hoogstwaarschijnlijk foto’s zijn die zij gemaakt heeft.
37
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de foto’s die bij de schutter terecht zijn gekomen eveneens bij [verdachte] vandaan moeten zijn gekomen. De verklaring van [medeverdachte 2] vindt op dat punt ondersteuning in het feit dat [medeverdachte 1] verklaard heeft over het soort foto’s dat hij van [medeverdachte 2] overhandigd kreeg. Op een van deze foto’s poseerde [slachtoffer] op een motor en droeg hij een groen motorpak. Op de andere foto droeg [slachtoffer] een nette blouse. [verdachte] en [getuige 3] hebben allebei verklaard dat zijzelf als enigen over dergelijke foto’s beschikten. Nu uit het dossier niet is gebleken dat andere personen dan voornoemde personen over dergelijke foto’s van [slachtoffer] beschikten en er geen enkele aanwijzing bestaat voor de betrokkenheid van getuige [getuige 3] bij de moord, trekt de rechtbank de conclusie dat de foto’s bij [verdachte] vandaan moeten zijn gekomen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat [medeverdachte 3] de foto’s heeft ontvangen van [verdachte] , dat [medeverdachte 2] de foto’s heeft ontvangen van [medeverdachte 3] en dat [medeverdachte 2] uiteindelijk de foto’s aan [medeverdachte 1] heeft gegeven.
Geld
Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] staat vast dat de moord op [slachtoffer] tegen betaling is uitgevoerd. De rechtbank heeft geen reden aan die verklaringen te twijfelen, nu geen enkel ander concreet motief voor de betrokkenheid van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij de dood van [slachtoffer] uit het uitgebreide politieonderzoek naar voren is gekomen, en bovendien uit het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] kort na de moord kon beschikken over een aanzienlijke hoeveelheid contant geld, nu hij een chalet heeft gekocht die hij met een forse hoeveelheid contant geld heeft betaald.
38
Over de betaling voor de moord heeft [medeverdachte 2] verklaard dat [medeverdachte 3] hem verschillende geldbedragen heeft overhandigd, eenmaal voor en eenmaal na de moord. Een deel van het totale geldbedrag overhandigde [medeverdachte 2] na de moord aan [medeverdachte 1] .
39
[medeverdachte 1] verklaart dat hij na de moord om en nabij € 15.000,- van [medeverdachte 2] heeft ontvangen, dat
– naar hij van [medeverdachte 2] had vernomen – daarvoor door de zwager van het slachtoffer aan [medeverdachte 2] was overhandigd.
40
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat [verdachte] de enige persoon was in de directe (familie)omgeving van [slachtoffer] die gemakkelijk en op korte termijn over grotere hoeveelheden contant geld kon beschikken. De rechtbank wijst daartoe op het volgende.
[verdachte] heeft zelf verklaard dat [slachtoffer] altijd stapeltjes contant handelsgeld bij zich had en dat er grote contante geldbedragen in huis werden bewaard.
41Het contante geld bestond onder andere uit biljetten van € 50,-, € 100,- en € 200,-. Dit geld was onder meer afkomstig uit de kapperspraktijk van [verdachte] en de handeltjes van [slachtoffer] . Ook heeft [verdachte] verklaard dat zij geld aan haar broer [medeverdachte 3] had uitgeleend.
42
[getuige 2] verklaart dat [slachtoffer] over grote (contante) geldbedragen kon beschikken en dat [slachtoffer] hem had verteld dat hij duizenden euro’s contant geld in en rondom zijn woning bewaarde. [slachtoffer] wilde wel € 10.000,- à € 20.000,- investeren in zijn onderneming.
43
Uit het dossier blijkt dus dat [verdachte] en [slachtoffer] beschikten over veel contant geld, wat onder meer afkomstig was uit de handel van [slachtoffer] en de kapperspraktijk van [verdachte] . Dit contante geld werd (onder meer) in huis bewaard, zoals [verdachte] zelf heeft verklaard en zoals ook blijkt uit het feit dat er door de ouders van [verdachte] geld is meegenomen uit haar woning, kort voor de doorzoeking van de woning op de dag van de moord. Daarentegen blijkt uit het dossier ook dat zowel [medeverdachte 3] als zijn ouders het niet breed hadden.
44Ook is gebleken dat zowel [medeverdachte 3] als zijn vader [getuige 5] grote (contante) geldbedragen hebben geleend van hun zus respectievelijk dochter [verdachte] .
45Dat het geld dat voor de moord is betaald via [verdachte] bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] terecht is gekomen past bovendien in de verklaring van [medeverdachte 2] dat [verdachte] had gezegd voor het geld te zullen zorgen.
Bel- en berichtenverkeer tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] van der Lee en [medeverdachte 5]
De rechtbank is verder van oordeel dat de inhoud van het hierna weergegeven berichtenverkeer belastend moet worden uitgelegd, nu, mede gelet op de hiervoor vastgestelde betrokkenheid van [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 5] , buiten redelijke twijfel vaststaat dat het berichtenverkeer gaat over het organiseren van de moord op [slachtoffer] .
De politie heeft onderzoek gedaan naar het onderlinge bel- en berichtenverkeer van [medeverdachte
3] en [verdachte] , hun moeder [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in de periode van 1 januari
2012 tot en met 10 juli 2012.
46Hieruit is onder meer gebleken dat vooral [verdachte] en
[medeverdachte 4] vanaf maart 2012 veel contact met elkaar hebben, terwijl het contact in de periode daarvoor minimaal is.
Uit voornoemd onderzoek blijkt dat [medeverdachte 4] en [verdachte] tot en met 10 maart 2012 eenmaal sms-contact hebben. In de periode daarna hebben zij onderling 103 keer sms-contact en 48 keer telefonisch contact of pogingen daartoe.
[medeverdachte 3] en [verdachte] hebben tot 2 maart 2012 geen enkel telefonisch contact. In de periode daarna hebben zij 86 keer contact via de sms en 20 keer bellen zij met elkaar of doen zij pogingen daartoe.
In de telefonische contacten tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] is in voornoemde periode geen significant verschil zichtbaar.
Tussen 5 mei en 1 juni 2012 heeft [verdachte] alleen sms-contact met [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] op 14 mei 2012. [medeverdachte 4] belt in die periode enkele keren naar de vaste telefoonlijn van [slachtoffer] en [verdachte] . Tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] is dan nog steeds regelmatig contact.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bel- en berichtenverkeer dat de toename van de contacten is gelegen in het feit dat er ‘iets’ geregeld moest worden. De rechtbank wijst daarbij onder meer op het volgende bel- en berichtenverkeer:
7 april 2012