ECLI:NL:RBNNE:2022:4885

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
18-179793-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling inzake de moord op [slachtoffer] in Marum, betrokkenheid van meerdere verdachten en kroongetuigedeal

Op 23 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte, die betrokken was bij de moord op [slachtoffer] op 10 juli 2012 in Marum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De zaak kwam aan het licht na een uitgebreid onderzoek, waarbij meerdere verdachten zijn aangehouden en een kroongetuigedeal is gesloten met [medeverdachte 2]. De rechtbank heeft de verklaringen van de kroongetuige en andere medeverdachten als bewijs gebruikt, ondanks geconstateerde vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de kroongetuige, hoewel onrechtmatig verkregen, niet uitgesloten konden worden van het bewijs, omdat dit de waarheidsvinding zou schaden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar, waarbij de rechtbank de ernst van de zaak en de impact op de nabestaanden zwaar heeft meegewogen. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging en de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van uitlokking van moord.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/179793-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 december 2022 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10, 11, 12, 13, 24, 25 en 27 oktober 2022. Op 23 december 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door mr. W.G. ten Have, advocaat te Winschoten. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-de Boer en mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op of omstreeks 10 juli 2012, te Marum, in de provincie Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer] , van het leven hebben beroofd, door, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in de borstkas, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] begaan strafbaar feit, zij, verdachte, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 juli 2012, te Marum, in de provincie Groningen en/of te Drachten, Joure en/of Heerenveen, althans in de provincie Friesland en/of te Kampen, in de provincie Overijssel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
  • het plan op te vatten en/of te bespreken om een persoon, verdachte’s partner [slachtoffer] , om hetleven te (laten) brengen, en/of
  • die [medeverdachte 2] te (laten) benaderen en vervolgens aan die [medeverdachte 2] (zakelijkweergegeven) mee te (laten) delen dat [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en/of aan die [medeverdachte 2] te (laten) vragen die [slachtoffer] te doden en/of te (laten) vragen of hij een of meerdere personen wist die [slachtoffer] kon(den) doden, en/of
  • de (concrete) uitvoering van dat plan om [slachtoffer] om het leven te (laten) brengen te (laten) bedenken en/of te (laten) bespreken met die [medeverdachte 2] , en/of
  • aan die [medeverdachte 2] mee te (laten) delen dat die [slachtoffer] zijn partner, verdachte[verdachte] , mishandelde en/of dat zij, verdachte, een “schijn”aangifte/melding had gedaan bij de politie, om de politie na de moord op een dwaalspoor te zetten, en/of
  • die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] 30.000 euro, althans een aanzienlijke geldelijkebeloning, in het vooruitzicht te (laten) stellen, en/of (gedeeltelijk) uit te (laten) betalen, en/of
  • een of meerdere foto’s van die [slachtoffer] aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] te(laten) verstrekken, en/of
  • een of meerdere vuurwapens en/of munitie voor die vuurwapens op te (laten) halen en/of hiervooreen geldbedrag van 600 euro, althans een geldbedrag, te (laten) betalen en/of een of meerdere vuurwapens en/of munitie voor die vuurwapens te (laten) verstrekken aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , en/of
  • aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] informatie te (laten) verstrekken over hetuiterlijk, de kleding, de verblijfplaats, locatie en/of de gang naar het zwembad in Marum van die
[slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op of omstreeks 10 juli 2012, te Marum, in de provincie Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer] , van het leven hebben beroofd, door, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in de borstkas, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] begaan strafbaar feit, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] , op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 juli 2012, te Marum, in de provincie Groningen en/of te Drachten, Joure en/of Heerenveen, althans in de provincie Friesland en/of te Kampen, in de provincie Overijssel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
  • het plan op te vatten en/of te bespreken om een persoon, [slachtoffer] , om het leven te (laten) brengen, en/of
  • die [medeverdachte 2] te (laten) benaderen en vervolgens aan die [medeverdachte 2] (zakelijkweergegeven) mee te (laten) delen dat [slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en/of aan die [medeverdachte 2] te (laten) vragen die [slachtoffer] te doden en/of te (laten) vragen of hij een of meerdere personen wist die [slachtoffer] kon(den) doden, en/of
  • de (concrete) uitvoering van dat plan om [slachtoffer] om het leven te (laten) brengen te (laten) bedenken en/of te (laten) bespreken met die [medeverdachte 2] , en/of
  • aan die [medeverdachte 2] mee te (laten) delen dat die [slachtoffer] zijn partner, [verdachte] ,mishandelde en/of dat die [verdachte] een “schijn”aangifte/melding had gedaan bij de politie, om de politie na de moord op een dwaalspoor te zetten, en/of
  • die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] 30.000 euro, althans een aanzienlijke geldelijkebeloning, in het vooruitzicht te (laten) stellen, en/of (gedeeltelijk) uit te (laten) betalen, en/of
  • een of meerdere foto’s van die [slachtoffer] aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] te(laten) verstrekken, en/of
  • een of meerdere vuurwapens en/of munitie voor die vuurwapens op te (laten) halen en/of hiervooreen geldbedrag van 600 euro, althans een geldbedrag, te (laten) betalen en/of een of meerdere vuurwapens en/of munitie voor die vuurwapens te (laten) verstrekken aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , en/of
  • aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] informatie te (laten) verstrekken over hetuiterlijk, de kleding, de verblijfplaats, locatie en/of de gang naar het zwembad in Marum van die
[slachtoffer] ,
tot het plegen van welk door die [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] gepleegd misdrijf zij, verdachte, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 juli 2012, te Marum, in de provincie Groningen en/of te Drachten, Joure en/of Heerenveen, althans in de provincie Friesland en/of te Kampen, in de provincie Overijssel, althans in
Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk
  • het plan op te vatten en/of te bespreken om verdachte’s partner, [slachtoffer] , om het leven te(laten) brengen, en/of
  • voor de uitvoering van dat plan iemand te (laten) benaderen en/of de (concrete) uitvoering van datplan te (laten) bedenken en/of te (laten) bespreken met die [medeverdachte 2] , en/of
  • ( op 4 april 2012) een “schijn”aangifte/melding te doen bij de politie, om de politie na de moord opeen dwaalspoor te zetten, en/of
  • 30.000 euro, althans een aanzienlijke geldelijke beloning, ter beschikking te stellen, en/of in hetvooruitzicht te stellen en/of (gedeeltelijk) uit te (laten) betalen, en/of - een of meerdere foto’s van die [slachtoffer] ter beschikking te stellen, en/of
  • informatie te verstrekken over het uiterlijk, de kleding, de verblijfplaats, locatie en/of de gang naarhet zwembad in Marum van die [slachtoffer] .
Inleiding
Deze zaak is het resultaat van de onderzoeken die zijn verricht naar aanleiding van de moord op [slachtoffer] .
Op 10 juli 2012, rond 07.00 uur, wordt [slachtoffer] doodgeschoten vlakbij het zwembad aan de Langestraat in Marum. Daarop wordt het onderzoek Langestraat opgestart. Op grond van de resultaten van dit onderzoek worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als verdachte aangehouden. In zijn verhoren bekent [medeverdachte 1] tegen betaling de moord te hebben gepleegd op verzoek van [slachtoffer] [medeverdachte 2] . Volgens [medeverdachte 1] zou
[medeverdachte 2] de opdracht om de moord op [slachtoffer] te laten plegen hebben gekregen van de vrouw van [slachtoffer] , [verdachte] , en de zwager van [slachtoffer] , [medeverdachte 3] . [medeverdachte 2] ontkent in zijn verhoren en ook tijdens de behandeling van zijn strafzaak ter terechtzitting van 26 september 2013 en 10 oktober 2013 (bij de rechtbank) en 12 juni 2014 (bij het gerechtshof) iedere betrokkenheid bij de moord.
[medeverdachte 1] wordt naar aanleiding van onderzoek Langestraat als schutter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. [medeverdachte 2] wordt als opdrachtgever van de moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van (na cassatie) 19 jaar en 7 maanden. In de loop van het onderzoek Langestraat zijn ook [medeverdachte 3] en [verdachte] als verdachte aangehouden. Hun zaken worden eind 2012 bij gebrek aan bewijs geseponeerd.
In 2016 zoekt [medeverdachte 2] contact met politie en justitie en geeft hij aan dat hij bereid is om openheid van zaken te geven betreffende de moord op [slachtoffer] . [medeverdachte 2] legt in 2017, 2019 en 2020 verschillende zogenaamde kluisverklaringen af en in december 2020 sluit hij een overeenkomst met justitie (de zogenaamde ‘kroongetuigedeal’). In ruil voor een positief advies op een gratieverzoek (neerkomend op 30% strafkorting) mag justitie gebruik maken van zijn verklaringen.
Begin 2021 wordt naar aanleiding van de verklaringen van [medeverdachte 2] een nieuw onderzoek naar de moord op [slachtoffer] opgestart onder de naam Druppel. Dit onderzoek leidt in juli 2021 (opnieuw) tot de aanhouding van [medeverdachte 3] en [verdachte] en daarnaast ook tot de aanhouding van hun moeder [medeverdachte 4] en een vierde verdachte, [medeverdachte 5] .
In dit vonnis zal de rechtbank moeten beoordelen of deze beide onderzoeken voldoende wettig en overtuigend bewijs heeft opgeleverd voor de stelling van de officier van justitie dat alle vier de verdachten betrokken zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] . Aan die beoordeling gaat vooraf de vraag of de officier van justitie wel ontvankelijk is in de vervolging van de verdachten, met name in het licht van de vastgestelde onwaarheden in de verklaringen van [medeverdachte 2] , en, zo ja, of die verklaringen dan wel bruikbaar zijn voor het bewijs.
Op deze vraag gaat de rechtbank hieronder als eerste in.
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis [medeverdachte 3] hierna aanduiden als ‘ [medeverdachte 3] ’, [verdachte] als ‘ [verdachte] ’, [medeverdachte 4] als ‘
[medeverdachte 4] ’, [medeverdachte 5] als ‘ [medeverdachte 5] ’, [slachtoffer] [medeverdachte 2] als ‘ [medeverdachte 2] ’, [medeverdachte 1] als ‘ [medeverdachte 1] ’ en [slachtoffer] als ‘ [slachtoffer] ’.
Beoordeling verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en bewijsuitsluiting
Sms-conversatie [medeverdachte 2] met het nummer bekend onder de naam ‘ [medeverdachte 3] Veilig’
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte wegens onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, namelijk bij het verkrijgen van de verklaringen van getuige [medeverdachte 2] . Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat bewijsuitsluiting dient te volgen van al zijn verklaringen en van alle uit zijn verklaringen voortvloeiende onderzoeksresultaten. De rechtbank zal hierna de verweren op die punten bespreken.
Het wettelijk kader is als volgt.
Alvorens de officier van justitie een afspraak kan maken met een getuige die reeds veroordeeld is en bereid is om een getuigenverklaring af te leggen in ruil voor de toezegging van de officier van justitie om bij de indiening van een verzoekschrift om gratie een positief advies tot vermindering van de opgelegde straf met maximaal de helft uit te brengen, dient de officier van justitie de rechtercommissaris van deze voorgenomen afspraak op de hoogte te stellen. Deze voorgenomen afspraak moet op schrift worden gesteld, waarbij onder meer moet worden omschreven aan welke voorwaarden de veroordeelde die bereid is als getuige op te treden zal moeten voldoen en wat de inhoud van de toezegging is. Vervolgens dient de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie de rechtmatigheid van de voorgenomen afspraak met de ‘kroongetuige’ te toetsen. De officier van justitie verschaft de rechter-commissaris de gegevens die hij voor de beoordeling daarvan behoeft.
De rechter-commissaris dient de getuige te horen en toetst allereerst de rechtmatigheid van de voorgenomen afspraak met die getuige. Bij die toetsing dient de rechter-commissaris zowel te beoordelen of er sprake is van een geval waarin afspraken kunnen worden gemaakt als te beoordelen of de door de officier van justitie gedane toezeggingen binnen de grenzen van de wet en de
Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken
1blijven. De rechter-commissaris toetst daarnaast de betrouwbaarheid van de kroongetuige, waarbij hij in het bijzonder meeweegt in hoeverre het feit dat de getuige (pas) bereid is gebleken een verklaring af te leggen op het moment dat daar een toezegging tegenover staat aan die betrouwbaarheid afbreuk doet. Aangenomen mag worden dat de rechter-commissaris de voorgenomen afspraak onrechtmatig acht indien de kroongetuige door hem niet betrouwbaar wordt bevonden.
2
De rechtbank stelt op grond van de beschikking van de rechter-commissaris aangaande de toetsing van de voorgenomen afspraak met de kroongetuige d.d. 9 december 2020 vast dat de officier van justitie op 10 augustus 2020 de rechter-commissaris in kennis heeft gesteld van de voorgenomen afspraak met [medeverdachte 2] . Op 9 december 2020 heeft de rechter-commissaris [medeverdachte 2] gehoord over de voorgenomen afspraak. De rechter-commissaris heeft vervolgens de verklaringen van [medeverdachte 2] als betrouwbaar aangemerkt en de voorgenomen afspraak rechtmatig bevonden. Met betrekking tot de betrouwbaarheid heeft de rechter-commissaris het volgende overwogen:
‘Uit de informatie die is verstrekt, blijkt dat de officier van justitie zich nauwgezet heeft vergewist van de deugdelijkheid en betrouwbaarheid van de verklaringen die getuige [medeverdachte 2] heeft afgelegd. In opdracht van de officier van justitie heeft de politie de verklaringen van de getuige geverifieerd. Hieruit kwam naar voren dat de verklaringen van de getuige op veel punten worden bevestigd door andere onderzoeksbevindingen en geen aantoonbare onjuistheden bevatten.
In het bijzonder kan hierbij worden gewezen op ondersteunend bewijsmateriaal dat door getuige [medeverdachte 2] zelf is aangeleverd middels (de gegevens die zijn verkregen uit) twee mobiele telefoons en een Simkaart die hij aan de politie heeft overhandigd.Gelet hierop zijn de verklaringen van de getuige als betrouwbaar aan te merken.’
Uit het verhandelde ter terechtzitting is (uiteindelijk) gebleken dat een deel van het door
[medeverdachte 2] aangeleverde materiaal, te weten de sms-conversatie die [medeverdachte 2] zou hebben gevoerd met ‘ [medeverdachte 3] Veilig’ met daarin zeer belastende daderinformatie, door [medeverdachte 2] is gemanipuleerd, zoals hij zelf ter zitting ook heeft toegegeven.
Volgens de raadsman moet bij de politie bekend zijn geweest dat de bedoelde berichten waren gemanipuleerd en kan het niet anders dan dat betrokkenen daarvan wisten en dit doelbewust hebben achtergehouden. Een zodanig verstrekkende conclusie kan op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting echter niet worden getrokken.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 10 oktober 2022 in haar reactie op de gevoerde preliminaire verweren aangegeven dat de mogelijkheid dat het berichtenverkeer tussen
[medeverdachte 2] en het nummer bekend onder ‘ [medeverdachte 3] Veilig’ zou zijn gemanipuleerd van meet af aan door de opsporingsautoriteiten onder ogen is gezien.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie die twijfels omtrent de authenticiteit van dit berichtenverkeer noch bij de kennisgeving van de voorgenomen afspraak op 10 augustus 2020, noch ter gelegenheid van het verhoor van [medeverdachte 2] op 9 december 2020, noch op enig moment in de tussentijd kenbaar heeft gemaakt aan de rechter-commissaris. Evenmin heeft die twijfel ertoe geleid dat er nader onderzoek is verricht naar de authenticiteit van het berichtenverkeer, voordat de afspraak ter toetsing aan de rechter-commissaris werd voorgelegd. Dat betekent dat de voorgenomen afspraak ter goedkeuring is voorgelegd aan de rechter-commissaris terwijl er twijfels waren over het genoemde berichtenverkeer, zonder dat er onderzoek is verricht om die twijfels weg te nemen of te bevestigen, en zonder dat die twijfels op enig moment zijn benoemd.
Het voorgaande klemt in dit geval te meer, omdat het door [medeverdachte 2] aangeleverde berichtenverkeer aan de rechter-commissaris is gepresenteerd als een objectieve (en daarmee substantiële) ondersteuning van de betrouwbaarheid van zijn verklaringen omtrent de betrokkenheid van [medeverdachte 3] bij de dood van [slachtoffer] . Dat het berichtenverkeer een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het oordeel dat de rechter-commissaris heeft gegeven over de betrouwbaarheid van de kroongetuige, blijkt ook het vetgedrukte gedeelte van de hierboven weergegeven motivering van de beschikking. De conclusie moet dan ook zijn dat de rechter-commissaris als gevolg van het achterhouden van de gerezen twijfels zijn oordeel heeft gebaseerd op gebrekkige en onvolledige informatie.
De rechtbank is van oordeel dat dit achterhouden in strijd is met artikel 226g lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dat is een vormverzuim, dat naar het oordeel van de rechtbank heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, nu het ter beoordeling aan de rechter-commissaris voorleggen van de verklaringen van [medeverdachte 2] gericht was op het kunnen gebruiken van deze verklaringen, die op hun beurt de grondslag hebben gevormd van het opsporingsonderzoek dat tot de huidige tenlastelegging heeft geleid.
Eveneens een vormverzuim is het nalaten, voorafgaand aan het verdere onderzoek, van het doen van nader onderzoek naar het door [medeverdachte 2] overgelegde berichtenverkeer, gezien de twijfels die daar, zoals gezegd, van meet af aan over bestonden, nu dit nalaten naar het oordeel van de rechtbank een aanzienlijke schending vormt van het algemene rechtsbeginsel dat de opsporingsautoriteiten de noodzakelijke zorgvuldigheid betrachten bij hun handelen.
De rechtbank is van oordeel dat dit laatstgenoemde vormverzuim echter herstelbaar is en ook hersteld is. Naderhand is immers alsnog onderzoek verricht naar de sms-berichten en is de manipulatie daarvan gebleken.
Met betrekking tot het niet delen van de twijfels omtrent de authenticiteit van de sms-conversatie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een verzuim dat naar zijn aard niet meer kan worden hersteld. De rechter-commissaris heeft immers, zoals hierboven al overwogen, op basis van onvolledige informatie een positief oordeel gegeven over de betrouwbaarheid van de door
[medeverdachte 2] in het kader van de kroongetuigeovereenkomst afgelegde verklaringen, hetgeen ertoe geleid heeft dat die verklaringen konden worden – en ook zijn – gebruikt als basis voor een nieuw onderzoek naar de dood van [slachtoffer] . Dit kan niet met terugwerkende kracht worden hersteld. Het feit dat de rechtbank de afspraak met de kroongetuige achteraf opnieuw toetst is ook geen herstel van dat verzuim.
De rechtbank stelt dus vast dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek waarvan het rechtsgevolg niet uit de wet blijkt. De rechtbank dient daarom met inachtneming van het bepaalde in artikel 359a Sv te beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt.
Bij voornoemde beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Opmerking verdient ook dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat het voorschrift dat de rechter-commissaris volledig wordt geïnformeerd op grond van artikel 226g lid 3 Sv van wezenlijk belang is om de integriteit van het strafproces te verzekeren. Het sluiten van een overeenkomst waarbij aan een (mede)verdachte of veroordeelde een gunst wordt geboden in ruil voor het afleggen van een belastende verklaring brengt immers naar zijn aard mee dat er twijfels kunnen bestaan over de betrouwbaarheid van een dergelijke verklaring. De wetgever heeft er daarom niet voor niets voor gekozen om de eis te stellen dat een onafhankelijke rechter de rechtmatigheid van de overeenkomst en de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring toetst, alvorens die ten behoeve van een (verder) opsporingsonderzoek gebruikt kunnen worden. In dit geval is door toedoen van politie en justitie de rechter-commissaris belemmerd in het uitoefenen van deze cruciale toetsingsmogelijkheid. Deze schending van artikel 226g lid 3 Sv moet daarmee als een ernstig verzuim worden aangemerkt. Dit onrechtmatige handelen maakt dat de verklaringen die [medeverdachte 2] in het kader van de kroongetuigeovereenkomst heeft afgelegd, als onrechtmatig verkregen moeten worden beschouwd. Deze verklaringen zijn, zoals al eerder opgemerkt, het startpunt geweest voor onderzoek Druppel en hebben mede de aanleiding gevormd voor het inzetten van verschillende opsporingsbevoegdheden tegen de verdachte, waarmee bijvoorbeeld ook inbreuk is gemaakt op de privacy van verdachte. De uitkomsten van het onderzoek hebben weer geleid tot de aanhouding van verdachte en het ondergaan van voorlopige hechtenis. De rechtbank acht het nadeel voor verdachte daarmee evident.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of en, zo ja, welk rechtsgevolg aan het vormverzuim moet worden verbonden. In de kern berust de beantwoording van die vraag op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek. Er is sprake van een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek. Artikel 359a Sv biedt ook de mogelijkheid om te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan. Aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg. Daarbij staat in het strafproces centraal dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreekt in de concrete zaak.
3Op de strafrechter rust niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken. De strafrechter is daartoe ook niet in staat.
Volgens vaste rechtspraak kan van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake zijn in uitzonderlijke gevallen, namelijk als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “
the proceedings as a whole were not fair”.
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de hiervoor besproken maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
4
De rechtbank is van oordeel dat er door het onrechtmatige handelen van het Openbaar Ministerie weliswaar sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, maar dat er geen sprake is van een situatie waarin het vormverzuim ertoe heeft geleid dat de waarheidsvinding door de rechtbank fundamenteel is aangetast of blijvend onmogelijk is gemaakt. De rechtbank weegt bij dat oordeel mee dat inmiddels, na het verrichten van aanvullend onderzoek betreffende het berichtenverkeer en het opnieuw bevragen van [medeverdachte 2] daarover, duidelijk is geworden dat het berichtenverkeer is gefingeerd. Daarmee is er geen sprake van een situatie waarin het vormverzuim
the proceedings as a whole unfairheeft gemaakt in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Dat betekent dat geen grond is voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, ook niet in samenhang bezien met de overige vastgestelde vormverzuimen, waarop de rechtbank hieronder nog nader zal ingaan. De rechtbank zal het verweer van de raadsman op dit punt daarom verwerpen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaringen van [medeverdachte 2] en/of alle onderzoeksresultaten die naar aanleiding van deze verklaringen zijn verkregen, uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de bewijsuitsluitingsverweren rekening wordt gehouden met het juridische kader van artikel 359a Sv, zoals hiervoor geschetst.
Bewijsuitsluiting kan als rechtsgevolg aan een vormverzuim worden verbonden indien het gaat om gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik van het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen.
5Daarnaast kan bewijsuitsluiting volgen in de gevallen waarin het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. In die gevallen geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren en met inachtneming van het uitgangspunt van subsidiariteit.
6In het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten, en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
7
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel bewijsuitsluiting in de rede ligt, nu, zoals hiervoor is overwogen, de verklaringen van [medeverdachte 2] onrechtmatig zijn verkregen als gevolg van het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd met artikel 226g lid 3 Sv. De rechtbank heeft echter de eerder bedoelde en door de Hoge Raad voorgeschreven belangenafweging gemaakt en zal in deze zaak niet overgaan tot bewijsuitsluiting. Door de verklaringen van [medeverdachte 2] van het bewijs uit te sluiten en geen zelfstandig oordeel over de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van die verklaringen te geven, zou naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak immers geen recht worden gedaan aan de belangen van de waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van een zeer ernstig strafbaar feit en aan de rechten van de nabestaanden van [slachtoffer] . Voornoemde belangen dienen naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de zeer ernstige inbreuk op de rechtsorde vanwege de verdenking van het organiseren van een huurmoord, zwaarder te wegen dan de belangen die verband houden met de handhaving van de grondrechten van verdachte en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek. De rechtbank zal daarom het verweer van de raadsman ook op dit punt verwerpen.
De rechtbank ziet in deze zaak evenmin aanleiding om strafvermindering als rechtsgevolg aan voornoemd vormverzuim te verbinden, nu het nadeel dat verdachte door het vormverzuim geleden heeft niet geschikt is voor compensatie door strafvermindering.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank volstaan met de constatering van het vormverzuim en aan dat vormverzuim geen gevolgen verbinden.
Zoekgeraakte agenda’s [verdachte]
De raadsman heeft daarnaast betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, nu de agenda van verdachte uit 2012 is zoekgeraakt.
De rechtbank constateert dat verschillende agenda’s van verdachte, waaronder de agenda uit 2012, in het kader van het onderzoek Langestraat onder verdachte in beslag zijn genomen en vervolgens weer aan haar zijn teruggegeven. Verdachte heeft verklaard dat de betreffende agenda uit 2012 vervolgens is zoekgeraakt.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, nu het kennelijk zoekraken – hoe dat ook is gebeurd – niet aan politie of justitie te verwijten valt. De rechtbank zal het verweer van de raadsman op dat punt daarom verwerpen.
Gewiste audio-opname kluisverklaring getuige [medeverdachte 2]
De raadsman heeft verder betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, nu de audio-opname van de kluisverklaring van getuige [medeverdachte 2] in 2017 is gewist.
De rechtbank constateert dat er een audio-opname is gemaakt van de eerste verklaring die getuige [medeverdachte 2] op 3 oktober 2017 heeft afgelegd. Uit het dossier is gebleken dat dat deze opname op een later moment gewist is.
De rechtbank constateert dat de opname van de verklaring is gewist in strijd met de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten. Dit is een vormverzuim dat naar zijn aard onherstelbaar is. Nu het rechtsgevolg niet uit de wet blijkt, dient de rechtbank aan de hand van artikel 359a Sv te beoordelen of en, zo ja, welk rechtsgevolg aan dat vormverzuim verbonden dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat het uit het vormverzuim voortvloeiende nadeel in voldoende mate is gecompenseerd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verdediging in de gelegenheid is gesteld om getuige [medeverdachte 2] meerdere malen te bevragen tijdens zijn verhoren bij de rechtbank en dus voldoende in staat is geweest om de betrouwbaarheid van diens verklaringen te toetsen.
Gelet op het voorgaande volstaat de rechtbank met een constatering van een vormverzuim. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
Onjuistheden/ontbreken details in processen-verbaal en het pressieverbod
De raadsman heeft tot slot betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, nu er details ontbreken in en er onjuistheden zitten in het proces-verbaal van het verhoor van verdachte d.d. 7 juli 2021 en er tijdens datzelfde verhoor sprake zou zijn van het uitoefenen van ongeoorloofde druk op verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover zich onjuistheden bevinden in het proces-verbaal van verhoor van 7 juli 2021 die niet het gevolg zijn van het samenvattende karakter van dat verhoor, en voor zover deze onjuistheden al zouden moeten worden aangemerkt als een vormverzuim, dit vormverzuim voldoende hersteld is omdat het verhoor later woordelijk is uitgewerkt en deze uitwerking zich eveneens in het dossier bevindt. Dit verhoor is derhalve volledig toetsbaar voor de verdediging. Dat geldt ook voor zover is aangegeven dat het proces-verbaal van het verhoor onvoldoende details bevat. De rechtbank zal de verweren van de raadsman op deze punten verwerpen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat niet is gebleken dat de verhorende verbalisanten ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend op verdachte tijdens het verhoor van 7 juli 2021. Er is dus niet gehandeld in strijd met het pressieverbod. De rechtbank is van oordeel dat daarom geen sprake is van een vormverzuim en zal het verweer van de raadsman ook op dit punt verwerpen.
Resumé
In het voorbereidend onderzoek is sprake geweest van diverse vormverzuimen, deels hersteld maar deels ook onherstelbaar, waarvan het meest ernstige en verstrekkende onherstelbare verzuim de schending van artikel 226g lid 3 Sv is. Noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien kunnen de geconstateerde (onherstelbare) vormverzuimen tot het oordeel leiden dat de officier van justitie nietontvankelijk is in de vervolging. Na afweging van alle belangen volstaat de rechtbank met de vaststelling dat van vormverzuimen sprake is geweest.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat sprake is van het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van moord door giften, beloften, misleiding en het verschaffen van middelen en inlichtingen. Daartoe hebben zij het volgende aangevoerd.
[verdachte] zocht een uitweg uit haar relatie met [slachtoffer] , voor wie zij zeer angstig was. [slachtoffer] ’s dood was de enige optie. [medeverdachte 3] was initiator en organisator van de moord op [slachtoffer] en ging op zoek naar een huurmoordenaar. Hij gebruikte zijn criminele contact [medeverdachte 5] om hem te voorzien van een wapen, dat later door [medeverdachte 4] is betaald, en van een schutter. [medeverdachte 5] bracht [medeverdachte 2] in contact met [medeverdachte 3] door hem de naam en het telefoonnummer van [medeverdachte 3] te geven, waardoor ook hij vol opzet heeft gehad op het uitlokken van de moord. Verder onderhield [medeverdachte 3] contact met [medeverdachte 2] , die de huurmoord had uitbesteed aan [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft er via [medeverdachte 3] voor gezorgd dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over cruciale informatie en foto’s konden beschikken. Ook zorgde [verdachte] voor de betaling van de moord door [medeverdachte 3] het geld, dat afkomstig was uit haar vriezer, te laten overhandigen aan
[medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] heeft er daarbij voor gezorgd dat het benodigde geld op de dag van de moord uit de woning van [verdachte] verdween. [verdachte] en [medeverdachte 3] onderhielden al dan niet via hun moeder [medeverdachte 4] contact met elkaar. [medeverdachte 4] hield [verdachte] op de hoogte van alle vorderingen en het veelvuldige overleg met [medeverdachte 3] . Ook zorgde [medeverdachte 4] ervoor dat [verdachte] vast bleef houden aan het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Een en ander volgt uit de verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en
[medeverdachte 1] , die elkaar ondersteunen en als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. De betrokkenheid van verdachte en de medeverdachten blijkt verder uit het sms- en belverkeer tussen de verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in 2012, het berichtenverkeer tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in 2016, de brieven die [medeverdachte 2] naar de exen van [medeverdachte 3] heeft gestuurd en de resultaten van de in 2021 ingezette ruisstrategie. Ook de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen het scenario dat verdachte en de medeverdachten betrokken zijn geweest bij de moord.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, nu de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] , zoals hierna wordt besproken, uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu de verklaringen van getuige [medeverdachte 2] , medeverdachte [medeverdachte 5] en getuige [medeverdachte 1] onvoldoende aanknopingspunten bieden voor betrokkenheid van verdachte bij de moord op [slachtoffer] .
Met betrekking tot [medeverdachte 2] heeft de raadsman aangevoerd dat zijn verklaring niet wordt ondersteund door overig bewijsmateriaal. Het door hem geschetste motief voor de moord, namelijk dat verdachte mishandeld zou worden door [slachtoffer] , vindt geen steun in het dossier. Ook vindt zijn verklaring voor wat betreft de ontmoeting die zou hebben plaatsgevonden tussen
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 24 juni 2012, waar verdachte bij zou zijn geweest, geen ondersteuning in het dossier. De verklaring is op dat punt tevens in strijd met het technisch bewijs. Bovendien geeft [medeverdachte 2] een signalement van de vrouw die meer overeenkomt met verdachtes moeder, [medeverdachte 4] , dan met verdachte. De verklaring van [medeverdachte 2] is verder inconsistent en vindt geen ondersteuning in het dossier voor zover hij heeft verklaard over de foto’s van en informatie over [slachtoffer] die verdachte zou hebben doorgegeven. Er is geen sprake van dusdanig specifieke informatie dat slechts verdachte deze informatie door kon spelen. Ook wordt de verklaring van [medeverdachte 2] niet ondersteund voor wat betreft het geldbedrag voor de moord dat verdachte zou hebben geregeld. Het is ondenkbaar dat [slachtoffer] het niet door zou hebben gehad als er ineens € 15.000,- contact geld miste. Tot slot is geen sprake geweest van een schijnaangifte door verdachte, zoals [medeverdachte 2] heeft verklaard. Verdachte heeft op aanraden van de politie, nadat haar ouders een melding hadden gedaan bij de politie, een melding gedaan. Er was indertijd veel contact tussen verdachtes ouders en haar broer [medeverdachte 3] . Verdachte was dus niet de enige die op de hoogte was van de melding. Ook is goed denkbaar dat
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van de melding op de hoogte waren door een krantenartikel dat reeds voor hun aanhouding is gepubliceerd en waaruit blijkt dat er een melding was gedaan.
Er mist dus steun voor de verklaringen van [medeverdachte 2] , die sowieso onbetrouwbaar zijn, bijvoorbeeld vanwege de door hem gepleegde meineed.
De raadsman heeft met betrekking tot de verklaringen van [medeverdachte 1] aangevoerd dat aan zijn verklaringen geen bewijswaarde kan worden toegekend, nu die verklaringen van horen zeggen zijn, niet kan worden vastgesteld wat er na de moord is besproken door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en of [medeverdachte 1] informatie heeft verkregen uit nieuwsberichten.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat aan de verklaringen van [medeverdachte 5] geen bewijswaarde kan worden toegekend, nu zijn verklaring voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte van horen zeggen is.
Met betrekking tot het frequente contact tussen verdachte en haar familieleden in het voorjaar van 2012 heeft de raadsman aangevoerd dat dit wordt verklaard door de verslechterde mentale gezondheid van verdachte. Uit de sms-conversaties tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en verdachte blijkt dat er een vakantie geregeld zou worden voor verdachte en haar moeder om verdachte tot rust te kunnen laten komen. Door omstandigheden ging de vakantie uiteindelijk niet door. Toen de bijwerkingen van de medicatie minder werden, is het contact tussen verdachte en haar familie verminderd.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat uit de resultaten van de in 2021 ingezette ruisstrategie blijkt dat verdachte geen enkele wetenschap had van de moord op [slachtoffer] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
8
Medeplegen moord
Op 10 juli 2012 wordt, na een melding dat er mogelijk iemand is neergeschoten, een levenloos lichaam aangetroffen aan de Langestraat in Marum. Dit blijkt het lichaam van [slachtoffer] te zijn.
9Bij de sectie op het lichaam wordt vastgesteld dat het intreden van de dood zonder meer verklaard wordt door verwikkelingen van uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij één doorschot door de borstkas.
10
[medeverdachte 1] bekent kort na zijn aanhouding dat hij [slachtoffer] op 10 juli 2012 heeft neergeschoten. [medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] [medeverdachte 2] ) hem ongeveer een maand voor de moord gevraagd heeft of hij een klus wilde doen in ruil voor een geldbedrag. De moord zou € 30.000,- opleveren en [medeverdachte 1] zou van dat geldbedrag aanvankelijk € 20.000,- krijgen. [medeverdachte 1] verklaart verder dat hij een aantal keer met [medeverdachte 2] naar Marum is geweest om op voorverkenning te gaan en dat [medeverdachte 2] hem de woning van [slachtoffer] , het zwembad waar [slachtoffer] ’s ochtends zwom en de plek van waaruit [medeverdachte 1] zou moeten schieten, heeft laten zien.
[medeverdachte 2] heeft hem een foto gegeven van het slachtoffer en een briefje met informatie over de kleding die het slachtoffer zou dragen op weg naar het zwembad. Op 10 juli 2012 heeft
[medeverdachte 1] [slachtoffer] opgewacht in de bosjes. Hij zag [slachtoffer] fietsen en herkende hem aan zijn kleding. [medeverdachte 1] verklaart dat hij daarop uit de bosjes is gestapt en meerdere malen schoot met een pistool, dat niet bleek te werken. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] met een revolver doodgeschoten. [medeverdachte 1] is daarna naar de vluchtauto gerend, terwijl
[medeverdachte 2] in de buurt stond te wachten. Daarop is hij achter [medeverdachte 2] aan gereden naar de parkeerplaats waar hij de (op aanwijzing van [medeverdachte 2] gestolen) vluchtauto in brand heeft gestoken. Vervolgens is [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] naar een carpoolplaats gereden, waar hij is overgestapt in een auto die zij daar eerder die ochtend hadden achtergelaten. Na de moord heeft [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] iets minder dan € 15.000,- gekregen, omdat [medeverdachte 2] een grotere rol had vervuld bij de moord dan eerder besproken was.
11
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank, in lijn met hetgeen is overwogen in het veroordelend arrest van [medeverdachte 1]
12en het veroordelend arrest van [medeverdachte 2]
13, dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] .
Betrokkenheid verdachte bij de moord?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is geweest bij voornoemde moord en, zo ja, wat haar betrokkenheid dan precies is geweest.
Betrouwbaarheid [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] , het scenario
De rechtbank constateert dat zich, naast de verklaring van [medeverdachte 1] , nog andere belastende verklaringen in het dossier bevinden, waaronder in het bijzonder de verklaring van kroongetuige [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 5] .
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] uitgesloten dienen te worden van het bewijs omdat deze onbetrouwbaar zijn. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat vast is komen te staan dat [medeverdachte 2] heeft gelogen over de smsconversatie tussen hem en het nummer bekend onder ‘ [medeverdachte 3] Veilig’ en dat [medeverdachte 5] veel inconsistente en warrige verklaringen heeft afgelegd.
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat de opdracht voor de moord op [slachtoffer] uit de hoek van zijn schoonfamilie kwam. [medeverdachte 1] heeft kort na zijn aanhouding in 2012 verklaard dat hij van [medeverdachte 2] had gehoord dat de huurmoord gepleegd moest worden in opdracht van de vrouw en zwager van [slachtoffer] .
14[medeverdachte 2] heeft op zijn beurt, nadat hij onherroepelijk was veroordeeld voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer] , de verklaring van [medeverdachte 1] meerdere malen bevestigd en aangegeven dat de opdracht voor de moord inderdaad uit de hoek van de schoonfamilie van [slachtoffer] kwam en dat hij als tussenpersoon fungeerde.
15
[medeverdachte 5] heeft eind 2012 en begin 2013 vertrouwelijke gesprekken gevoerd met de
Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE), zo blijkt uit zijn eigen verklaring
16en uit de door CI-officier van justitie mr. Schuurman samengevatte gespreksverslagen van [medeverdachte 5] met de CIE.
17In deze gesprekken heeft [medeverdachte 5] aangegeven dat hij de persoon was die door ‘de echtgenote van’ en haar familie was benaderd om de moord op [slachtoffer] te plegen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het scenario dat de opdracht voor de moord op [slachtoffer] uit de hoek van zijn schoonfamilie kwam al in 2012, kort na de moord, naar voren is gebracht en zijn basis vindt in meerdere verklaringen die onafhankelijk van elkaar zijn afgelegd. Dit scenario heeft dus een stevig fundament en – anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt – kan bezwaarlijk worden aangenomen dat [medeverdachte 2] dat heeft verzonnen, zodat de rechtbank dit scenario als uitgangspunt neemt bij de verdere beoordeling van de zaak. Dat de verklaringen van [medeverdachte 5] op sommige punten warrig en inconsistent zijn en dat
[medeverdachte 2] aantoonbaar niet op ieder punt de waarheid heeft verteld, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Ondersteuning scenario en concrete betrokkenheid verdachte
De rechtbank zal hieronder bespreken waarin zij verdere ondersteuning vindt voor het scenario dat de moord op [slachtoffer] is beraamd vanuit de hoek van diens schoonfamilie, en wat dat concreet betekent voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank zal daarbij ingaan op hetgeen uitdrukkelijk door het Openbaar Ministerie en de verdediging is aangevoerd. De feitelijke vaststelling van wat er naar het oordeel van de rechtbank gebeurd is, baseert zij telkens op de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen.
[medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met elkaar in contact gebracht
[medeverdachte 5] verklaart dat [medeverdachte 3] hem in het voorjaar van 2012 benadert met de vraag of [medeverdachte 5] hem een vuurwapen kan leveren. [medeverdachte 5] regelt vervolgens dat [medeverdachte 3] in het bezit komt van een vuurwapen. Korte tijd daarna vraagt
[medeverdachte 3] aan [medeverdachte 5] of hij zijn zwager [slachtoffer] in ruil voor een geldbedrag wil vermoorden. [medeverdachte 5] weigert dat. [medeverdachte 5] heeft er vervolgens met [medeverdachte 2] over gesproken dat hij benaderd is om de huurmoord te plegen.
18
[medeverdachte 2] verklaart dat hij op enig moment contact heeft met [medeverdachte 5] en dat
[medeverdachte 5] hem dan vertelt dat hij gevraagd is om een huurmoord te plegen. [medeverdachte
2] verklaart dat [medeverdachte 5] hem vervolgens gegevens verstrekt van [medeverdachte 3] en dat
[medeverdachte 2] daarna in contact komt met [medeverdachte 3] , waarop verschillende ontmoetingen tussen hen volgen.
19
Uit het dossier is niet gebleken dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] elkaar kenden en op enige andere wijze dan door tussenkomst van [medeverdachte 5] met elkaar in contact zijn gekomen.
Op dit punt gaat de rechtbank dan ook uit van de hiervoor aangehaalde verklaring van
[medeverdachte 2] dat hij het telefoonnummer van [medeverdachte 3] van [medeverdachte 5] heeft gekregen. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte 5] het contact tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] tot stand heeft gebracht in de wetenschap dat [medeverdachte 3] , terwijl hij al een vuurwapen had, op zoek was naar iemand die de moord wilde plegen op [slachtoffer] . Daarmee heeft [medeverdachte 5] op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 3] een moord zou gaan beramen en heeft hij daarop het opzet gehad.
[medeverdachte 5] heeft verder verklaard dat hij, voordat de moord is gepleegd en nadat tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] contact was ontstaan, contact heeft opgenomen met de CIE om de moord te voorkomen. Dat vindt echter geen enkele steun in het dossier en acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Dat [medeverdachte 5] op enig moment wel heeft getracht het wapen terug te krijgen vindt wel steun in het dossier, nu ook [medeverdachte 2] daarover heeft verklaard. Dat zou kunnen betekenen dat [medeverdachte 5] op enig moment niet meer wilde dat de moord zou worden gepleegd, maar kan ook om andere redenen zijn geweest. Die omstandigheid doet echter op geen enkele manier af aan het (aanvankelijke) opzet van [medeverdachte 5] . Het delict is voltooid en van vrijwillige terugtred kan bij een voltooid delict immers geen sprake zijn.
Ontmoetingen tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
[medeverdachte 2] verklaart dat [medeverdachte 3] tijdens een van de ontmoetingen heeft aangegeven dat hij met zijn zus besloten had om de moord op zijn zwager [slachtoffer] te laten plegen. [medeverdachte 3] biedt [medeverdachte 2] voor het (laten) plegen van die moord €
30.000,-.
20[medeverdachte 2] vindt [medeverdachte 1] bereid om [slachtoffer] dood te schieten in ruil voor een geldbedrag.
21Tijdens de ontmoetingen stemmen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het een en ander omtrent de aanstaande moord af. Ondertussen stelt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] op de hoogte van het plan dat wordt vormgegeven.
22
[medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] contact had met de zwager van het slachtoffer (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) en afspraken maakte met zijn familie
23en dat hij vervolgens door [medeverdachte 2] op de hoogte werd gebracht van het plan dat was bedacht en dat [medeverdachte 1] diende uit te voeren.
24
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet met zekerheid kan worden gezegd hoeveel ontmoetingen er precies tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn geweest en waar deze ontmoetingen hebben plaatsgevonden. Wel acht de rechtbank bewezen dát er ontmoetingen zijn geweest waarbij informatie is uitgewisseld over de aanstaande moord. De rechtbank volgt daartoe de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Betrokkenheid van [verdachte] – aanwezigheid bij een ontmoeting met [medeverdachte 2] en de “schijnaangifte”
[medeverdachte 2] verklaart dat bij een van de ontmoetingen, naast [medeverdachte 3] , een vrouw aanwezig is. Hij begrijpt dat zij de zus van [medeverdachte 3] en tevens partner van [slachtoffer] is.
Deze vrouw geeft volgens [medeverdachte 2] aan dat zij het geld voor de moord zal regelen en dat zij [medeverdachte 2] via [medeverdachte 3] van informatie over en foto’s van [slachtoffer] zal voorzien. Daarbij geeft zij aan dat de moord wel voor haar deur mag gebeuren als het niet anders kan. Tot slot meldt zij dat zij een melding heeft gedaan bij de politie over [slachtoffer] om de politie op een dwaalspoor te zetten. [medeverdachte 2] verklaart dat hij inmiddels weet dat deze vrouw [verdachte]
is.
25
Ook [medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] tegen hem zei dat die vrouw werd mishandeld door haar partner en dat zij had aangegeven dat de moord ook wel bij de voordeur plaats mocht vinden en dat zij een schijnaangifte had gedaan bij de politie om de politie op een dwaalspoor te zetten.
26
Naar het oordeel van de rechtbank is er, mede in het licht van het scenario dat door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] al in 2012 is geschetst en later door [medeverdachte 2] is bevestigd, geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 2] voor wat betreft de aanwezigheid van [verdachte] bij één van de ontmoetingen. Zijn verklaring wordt op dit onderdeel bovendien bevestigd, nu uit het dossier immers is gebleken dat [verdachte] daadwerkelijk een melding heeft gedaan bij de politie. Uit het dossier volgt immers dat [verdachte] zich op 4 april 2012 bij de politie heeft gemeld en daarbij onder andere aan de politie heeft medegedeeld dat [slachtoffer] in het criminele circuit zat.
27
Deze melding vindt plaats nog voordat de moord had plaatsgevonden, hetgeen overeenkomt met wat [medeverdachte 2] daarover heeft verklaard, en hetgeen [medeverdachte 1] al in 2012 heeft gezegd van [medeverdachte 2] te hebben vernomen. Dat de melding formeel geen aangifte is, en dat niet met zekerheid valt vast te stellen dat de melding gedaan is om de politie op het verkeerde been te zetten als het gaat om de moord, doet daaraan niet af. Het valt bovendien niet in te zien waarom [medeverdachte 2] , die [verdachte] niet kende en eveneens zichzelf heeft belast met zijn verklaringen, [verdachte] ten onrechte zou beschuldigen.
De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat niet alleen [medeverdachte 3] , maar ook [verdachte] betrokken is geweest bij het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Deze conclusie wordt verder gestaafd door het volgende.
Wapens
[medeverdachte 2] verklaart dat [medeverdachte 3] hem op enig moment een tas overhandigt met twee wapens en kogels erin, welke tas [medeverdachte 2] later aan [medeverdachte 1] geeft.
28
[medeverdachte 1] verklaart dat hij van [medeverdachte 2] op een gegeven moment twee wapens overhandigd krijgt, die [medeverdachte 2] via de zwager van het slachtoffer geregeld had.
29De wapens betroffen een revolver en een pistool van het merk Walter P met een demper.
30
Na zijn aanhouding heeft [medeverdachte 1] de politie aangewezen waar hij de wapens had weggegooid. De revolver waarmee hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten is daarbij gevonden.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [medeverdachte 3] op enig moment twee wapens heeft overhandigd aan [medeverdachte 2] , die op zijn beurt de wapens heeft doorgegeven aan [medeverdachte 1] .
Briefje met informatie
[medeverdachte 2] verklaart verder dat [medeverdachte 3] hem naast de tas met wapens en kogels eveneens en een los briefje met informatie over [slachtoffer] heeft overhandigd. Deze informatie betrof een beschrijving van de kleding (blauw bedrijfsvest met logo, kleur blauw, en slippers) die [slachtoffer] droeg als hij naar het zwembad ging.
31
[medeverdachte 1] verklaart dat hij van [medeverdachte 2] een briefje met informatie heeft ontvangen, waarop stond beschreven welke kleding het slachtoffer zou dragen als hij naar het zwembad ging: een werkjasje, kleur blauw met een bedrijfslogo, en slippers. [medeverdachte 1] begrijpt van [medeverdachte 2] dat de informatie afkomstig was van de vrouw en zwager van het slachtoffer.
32
Uit het sporenonderzoek blijkt dat [slachtoffer] op de dag van de moord badslippers en een blauwe softshell jas met logo’s droeg.
33
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen. [medeverdachte 1] kende [slachtoffer] immers niet en moet dus hebben beschikt over een min of meer gedetailleerde beschrijving van zijn doelwit. Deze informatie moet, gelet op de inhoud ervan, uit de directe omgeving van [slachtoffer] zijn gekomen. De informatie betrof immers een precieze omschrijving van de kleding die [slachtoffer] aan zou hebben naar het zwembad, welke omschrijving grotendeels overeen kwam met de kleding die het slachtoffer daadwerkelijk droeg op de dag van de moord, namelijk badslippers en een blauwe softshell jas. De rechtbank ziet hierin een verdere bevestiging van de betrokkenheid van [verdachte] bij het beramen van de moord, waarbij bovendien van belang is dat deze gang van zaken in lijn is met de door [medeverdachte 2] geschetste mededeling van [verdachte] tijdens een eerdere ontmoeting dat zij zou zorgen voor informatie over [slachtoffer] .
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [verdachte] de bron is geweest van de informatie, dat zij deze informatie aan [medeverdachte 3] heeft doorgegeven, dat [medeverdachte 3] die informatie op zijn beurt aan [medeverdachte 2] heeft gegeven en dat [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] uiteindelijk de informatie heeft ontvangen.
Foto’s
[medeverdachte 2] verklaart daarnaast dat [medeverdachte 3] hem naast de wapens en het briefje met informatie ook foto’s heeft overhandigd van [slachtoffer] .
34
[medeverdachte 1] verklaart dat hij van [medeverdachte 2] verschillende foto’s heeft ontvangen, waaronder een foto waarop het slachtoffer poseerde met een motor en waarop hij een groen motorpak droeg. Het betrof een foto die van dichtbij was genomen. Op een andere foto droeg [slachtoffer] een nette blouse. Ook de foto’s waren volgens [medeverdachte 2] afkomstig van de vrouw en zwager van het slachtoffer.
35
[verdachte] verklaart in haar eerste verhoor als verdachte dat zijzelf en [slachtoffer] nichtje [getuige
3] (de rechtbank begrijpt: [getuige 3] ) veel foto’s van [slachtoffer] maakten. De foto’s waarop
[slachtoffer] met zijn motor poseerde zijn volgens [verdachte] door haar of door [getuige 3] gemaakt. [slachtoffer] poseerde nooit voor anderen voor het maken van foto’s. Anderen maakten wel eens foto’s van [slachtoffer] als hij aan het crossen was. Ook de privéfoto’s werden door [verdachte] of [getuige 3] gemaakt.
36
[getuige 3] verklaart dat [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) zelf niet over foto’s beschikte, maar dat zij eens een fysiek fotoboek voor [slachtoffer] heeft samengesteld en aan hem en [verdachte] heeft gegeven. Een groot deel van deze foto’s verklaart [getuige 3] zelf te hebben gemaakt. Verder verklaart [getuige 3] dat de foto’s die bij de schutter terecht zijn gekomen hoogstwaarschijnlijk foto’s zijn die zij gemaakt heeft.
37
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de foto’s die bij de schutter terecht zijn gekomen eveneens bij [verdachte] vandaan moeten zijn gekomen. De verklaring van [medeverdachte 2] vindt op dat punt ondersteuning in het feit dat [medeverdachte 1] verklaard heeft over het soort foto’s dat hij van [medeverdachte 2] overhandigd kreeg. Op een van deze foto’s poseerde [slachtoffer] op een motor en droeg hij een groen motorpak. Op de andere foto droeg [slachtoffer] een nette blouse. [verdachte] en [getuige 3] hebben allebei verklaard dat zijzelf als enigen over dergelijke foto’s beschikten. Nu uit het dossier niet is gebleken dat andere personen dan voornoemde personen over dergelijke foto’s van [slachtoffer] beschikten en er geen enkele aanwijzing bestaat voor de betrokkenheid van getuige [getuige 3] bij de moord, trekt de rechtbank de conclusie dat de foto’s bij [verdachte] vandaan moeten zijn gekomen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat [medeverdachte 3] de foto’s heeft ontvangen van [verdachte] , dat [medeverdachte 2] de foto’s heeft ontvangen van [medeverdachte 3] en dat [medeverdachte 2] uiteindelijk de foto’s aan [medeverdachte 1] heeft gegeven.
Geld
Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] staat vast dat de moord op [slachtoffer] tegen betaling is uitgevoerd. De rechtbank heeft geen reden aan die verklaringen te twijfelen, nu geen enkel ander concreet motief voor de betrokkenheid van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij de dood van [slachtoffer] uit het uitgebreide politieonderzoek naar voren is gekomen, en bovendien uit het onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] kort na de moord kon beschikken over een aanzienlijke hoeveelheid contant geld, nu hij een chalet heeft gekocht die hij met een forse hoeveelheid contant geld heeft betaald.
38
Over de betaling voor de moord heeft [medeverdachte 2] verklaard dat [medeverdachte 3] hem verschillende geldbedragen heeft overhandigd, eenmaal voor en eenmaal na de moord. Een deel van het totale geldbedrag overhandigde [medeverdachte 2] na de moord aan [medeverdachte 1] .
39
[medeverdachte 1] verklaart dat hij na de moord om en nabij € 15.000,- van [medeverdachte 2] heeft ontvangen, dat
– naar hij van [medeverdachte 2] had vernomen – daarvoor door de zwager van het slachtoffer aan [medeverdachte 2] was overhandigd.
40
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat [verdachte] de enige persoon was in de directe (familie)omgeving van [slachtoffer] die gemakkelijk en op korte termijn over grotere hoeveelheden contant geld kon beschikken. De rechtbank wijst daartoe op het volgende.
[verdachte] heeft zelf verklaard dat [slachtoffer] altijd stapeltjes contant handelsgeld bij zich had en dat er grote contante geldbedragen in huis werden bewaard.
41Het contante geld bestond onder andere uit biljetten van € 50,-, € 100,- en € 200,-. Dit geld was onder meer afkomstig uit de kapperspraktijk van [verdachte] en de handeltjes van [slachtoffer] . Ook heeft [verdachte] verklaard dat zij geld aan haar broer [medeverdachte 3] had uitgeleend.
42
[getuige 2] verklaart dat [slachtoffer] over grote (contante) geldbedragen kon beschikken en dat [slachtoffer] hem had verteld dat hij duizenden euro’s contant geld in en rondom zijn woning bewaarde. [slachtoffer] wilde wel € 10.000,- à € 20.000,- investeren in zijn onderneming.
43
Uit het dossier blijkt dus dat [verdachte] en [slachtoffer] beschikten over veel contant geld, wat onder meer afkomstig was uit de handel van [slachtoffer] en de kapperspraktijk van [verdachte] . Dit contante geld werd (onder meer) in huis bewaard, zoals [verdachte] zelf heeft verklaard en zoals ook blijkt uit het feit dat er door de ouders van [verdachte] geld is meegenomen uit haar woning, kort voor de doorzoeking van de woning op de dag van de moord. Daarentegen blijkt uit het dossier ook dat zowel [medeverdachte 3] als zijn ouders het niet breed hadden.
44Ook is gebleken dat zowel [medeverdachte 3] als zijn vader [getuige 5] grote (contante) geldbedragen hebben geleend van hun zus respectievelijk dochter [verdachte] .
45Dat het geld dat voor de moord is betaald via [verdachte] bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] terecht is gekomen past bovendien in de verklaring van [medeverdachte 2] dat [verdachte] had gezegd voor het geld te zullen zorgen.
Bel- en berichtenverkeer tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] van der Lee en [medeverdachte 5]
De rechtbank is verder van oordeel dat de inhoud van het hierna weergegeven berichtenverkeer belastend moet worden uitgelegd, nu, mede gelet op de hiervoor vastgestelde betrokkenheid van [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 5] , buiten redelijke twijfel vaststaat dat het berichtenverkeer gaat over het organiseren van de moord op [slachtoffer] .
De politie heeft onderzoek gedaan naar het onderlinge bel- en berichtenverkeer van [medeverdachte
3] en [verdachte] , hun moeder [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in de periode van 1 januari
2012 tot en met 10 juli 2012.
46Hieruit is onder meer gebleken dat vooral [verdachte] en
[medeverdachte 4] vanaf maart 2012 veel contact met elkaar hebben, terwijl het contact in de periode daarvoor minimaal is.
Uit voornoemd onderzoek blijkt dat [medeverdachte 4] en [verdachte] tot en met 10 maart 2012 eenmaal sms-contact hebben. In de periode daarna hebben zij onderling 103 keer sms-contact en 48 keer telefonisch contact of pogingen daartoe.
[medeverdachte 3] en [verdachte] hebben tot 2 maart 2012 geen enkel telefonisch contact. In de periode daarna hebben zij 86 keer contact via de sms en 20 keer bellen zij met elkaar of doen zij pogingen daartoe.
In de telefonische contacten tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] is in voornoemde periode geen significant verschil zichtbaar.
Tussen 5 mei en 1 juni 2012 heeft [verdachte] alleen sms-contact met [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] op 14 mei 2012. [medeverdachte 4] belt in die periode enkele keren naar de vaste telefoonlijn van [slachtoffer] en [verdachte] . Tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] is dan nog steeds regelmatig contact.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bel- en berichtenverkeer dat de toename van de contacten is gelegen in het feit dat er ‘iets’ geregeld moest worden. De rechtbank wijst daarbij onder meer op het volgende bel- en berichtenverkeer:
7 april 2012
  • 13:10 uur, [verdachte] bericht [medeverdachte 4] : “Heb je nog iets gehoord? Wil nu weten waar ik aan toe ben. Anders hoef ik ook niet langer te wachten. Zou gisteren al wat horen, maar weer niks.”; - 13:12 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Heb nog niks gehoord, hij komt hier straks, ik sms je zo snel ik wat weet, oké”
  • 13:22 uur: Nadat [medeverdachte 4] binnen 2 minuten 2 keer belt en 2 keer sms’t met het toestel van [medeverdachte 3] , heeft zij bij de derde poging gedurende 65 seconden contact met [medeverdachte 3] .
  • 13:33 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “ Hoort vandaag, laat zo gauw mogelijk aan je weten.”
  • 13:34 uur, [verdachte] bericht [medeverdachte 4] : “Oké, moet zsm”
  • 13:34 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Heb ik gezegd. Hij sms’t”.
8 april 2012
  • 17:18 uur, [verdachte] bericht [medeverdachte 4] : “Als je niks van my hoort, is alles goed. Ik baal alleen wel dat er nog steeds geen andwoord is.”;
  • 17:19 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Hoi, zal hem zo bellen of hij je wat stuurt, heb verder ook niks gehoord, sorry.”
  • 17:20 en 17:40 uur, [medeverdachte 4] probeert contact te krijgen met [medeverdachte 3] .
  • 17:57 uur, [medeverdachte 3] belt 156 sec. met [medeverdachte 4]
  • 18:01 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Is bezig, je hoort”
11 april 2012
  • 08:50 uur, [verdachte] bericht [medeverdachte 4] : “Aan het werk vandaag? Nog iets gehoord, ik niet. Zou wel graag willen weten of het wel of niet doorgaat, en wanneer. Hoor het wel.”
  • 09:01, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Hallo, nee ben vrij vandaag. Heb nog niks gehoord, ga straks ff heen, dan hoor je van me, oké”
  • 11.19 uur, [medeverdachte 4] belt 29 sec. met [medeverdachte 3] . Telefoon [medeverdachte 3] straalt mast in Roden aan.
  • 17:56 uur, [medeverdachte 4] belt 130 sec. met [medeverdachte 3] .
  • 18:57 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Hoi, de vakantie gaat wel door, ga zo gauw mogelijk boeken!!”
  • 18:59 uur, [verdachte] bericht [medeverdachte 4] : “Oké, bedankt gelukkig.”
  • 19:02 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Weet nog niet precies wanneer we gaan, maar wel zo snel mogelijk.”
12 april 2012
  • 13:02 uur, [verdachte] bericht [medeverdachte 4] : “Weet je al iets meer over de vakantie, anders ryd ik straks by je langs?”
  • 13:04 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : Nee, nog niks gehoord, maar rij maar ff in roden langs, ik moet zo met oma naar t ziekenhuis voor controle!!!”
  • [verdachte] en [medeverdachte 3] sturen elkaar over en weer sms-berichten.
16 april 2012
  • 09:06 uur, [medeverdachte 3] belt [medeverdachte 4] gedurende 116 sec.
  • 10:22 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Hoi, hoor vanavond meer over de vakantie”
  • 10:39 uur, [verdachte] bericht [medeverdachte 4] : “Oke”
  • 10:39 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Je hoort, doei doei x” - 20:31 uur, [medeverdachte 3] belt [medeverdachte 4] gedurende 189 sec.
  • 20:39 uur, [medeverdachte 4] belt [verdachte] gedurende 61 sec.
17 april 2012
  • 19:12 uur, [medeverdachte 3] belt met [medeverdachte 4] gedurende 232 sec.
  • 20:18 uur, [medeverdachte 4] bericht [verdachte] : “Vakantie wordt deze week geregeld hoor!!” - 20:45 uur, [verdachte] bericht [medeverdachte 4] : “Oké, hoor wel van je. Gr.”
De rechtbank gaat er op grond van de inhoud van de berichten en de korte tijdspanne waarin de berichten en telefoontjes elkaar opvolgen vanuit dat [medeverdachte 4] telkens wanneer zij over ‘hij’ spreekt, zij daarmee [medeverdachte 3] bedoelt en dat [medeverdachte 3] de persoon is die
[medeverdachte 4] van de ‘vakantieplannen’ op de hoogte houdt. Dit volgt bijvoorbeeld uit het feit dat [medeverdachte 4] op 8 april 2012 letterlijk aangeeft aan [verdachte] dat ze contact met ‘hem’ op zal nemen, waarna zij direct naar [medeverdachte 3] belt.
Op grond van het voorgaande en uit het sms- en belverkeer blijkt naar het oordeel van de rechtbank daarnaast dat er voortdurend (indirect) overleg plaatsvindt tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] over een vakantie. [verdachte] vraagt meerdere keren aan [medeverdachte 4] hoe het ervoor staat met de vakantie en [medeverdachte 4] geeft telkens na overleg met [medeverdachte 3] aan of de vakantie doorgaat en wanneer de vakantie geregeld wordt. De rechtbank maakt daaruit op dat [medeverdachte 3] kennelijk degene is die de vakantie moet regelen en dat [verdachte] kennelijk op de hoogte moet worden gehouden door haar moeder van hetgeen door [medeverdachte 3] geregeld wordt.
Inhoud van de gesprekken
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de navolgende overwegingen geconcludeerd kan worden dat daar waar er in de aangehaalde gesprekken over een vakantie wordt gesproken, geen sprake is van het plannen van een vakantie, maar van het beramen van een moord.
Zoals hiervoor reeds aangegeven, heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij in het voorjaar contact heeft gekregen met [medeverdachte 3] en dat hij in de periode daarna verschillende ontmoetingen met [medeverdachte 3] heeft gehad om de moord op [slachtoffer] te regelen. De opdracht voor de moord kwam volgens [medeverdachte 2] van de zwager en vrouw van [slachtoffer] , [medeverdachte 3] en [verdachte] .
Uit het sms- en belverkeer blijkt dat in de periode die [medeverdachte 2] duidt als de periode waarin de moord werd beraamd, veelvuldig contact is tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] en
[medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] fungeert daarbij als doorgeefluik tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] . Voor maart 2012 hadden [medeverdachte 4] en [verdachte] amper contact met elkaar.
Nadat duidelijk is dat de vakantie geregeld zou worden, is er kennelijk geen aanleiding meer voor [verdachte] en [medeverdachte 4] om veelvuldig contact te hebben. Voor [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] bestaat er dan kennelijk nog wel aanleiding om contact te houden.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de piek in de contacten tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] kan worden verklaard doordat in die periode iemand gezocht werd om de moord op [slachtoffer] te plegen, hetgeen bevestiging vindt in de verklaring van [medeverdachte 2] .
De rechtbank constateert verder dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat er daadwerkelijk een vakantie geregeld zou worden. Daar komt bij dat [verdachte] verklaard heeft dat zij nooit op vakantie ging, vanwege heimwee en de zorg voor de huisdieren.
47Ook is uit het dossier gebleken dat het contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] vanaf het moment op 17 april 2012 dat [medeverdachte 4] aangeeft dat de ‘vakantie’ deze week wordt geregeld, abrupt afneemt. Er vindt daarna kennelijk ook geen overleg meer plaats over de ‘vakantie’, die dan nog zou moeten plaatsvinden.
Betaling voor het wapen
Ten aanzien van [medeverdachte 4] is nog het verwijt gemaakt dat zij een betaling heeft gedaan voor het door [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] geleverde vuurwapen. De rechtbank heeft echter, zoals in haar vonnis nader overwogen, grote twijfels bij de verklaringen die [medeverdachte 5] en [getuige 4] hierover hebben afgelegd, nu er sterke aanwijzingen zijn dat [medeverdachte 5] en
[getuige 4] hun verklaringen op dit punt hebben afgestemd. Verder steunbewijs ontbreekt en hoewel [medeverdachte 2] hierover ook heeft verklaard, is die verklaring slechts ‘van horen zeggen’. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat [medeverdachte 4] deze betaling daadwerkelijk heeft gedaan.
Conclusie
De rechtbank is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] alle vier op verschillende momenten een cruciale rol hebben gespeeld bij de beraming van de moord op [slachtoffer] , die uiteindelijk door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is gepleegd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van [verdachte] dat zij nauw overleg heeft gevoerd met
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] over de beraming van de moord. Zij is met [medeverdachte
3] meegegaan naar een ontmoeting met [medeverdachte 2] en heeft [medeverdachte 2] en
[medeverdachte 1] via [medeverdachte 3] van geld voor de moord en informatie over en foto’s van [slachtoffer] voorzien. [verdachte] heeft daarbij een dusdanig bepalende rol gespeeld en zodanig nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] dat de rechtbank bewezen acht dat zij opzettelijk, tezamen en in vereniging, de moord op [slachtoffer] heeft uitgelokt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op 10 juli 2012, te Marum, tezamen en in vereniging, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer] , van het leven hebben beroofd, door, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in de borstkas van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] begaan strafbaar feit, zij, verdachte, in de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 juli 2012, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, en door het verschaffen van middelen en inlichtingen, door opzettelijk
  • het plan op te vatten en te bespreken om een persoon, [slachtoffer] , om het leven te brengen, en
  • die [medeverdachte 2] te benaderen en vervolgens aan die [medeverdachte 2] mee te delen dat[slachtoffer] om het leven gebracht moest worden en aan die [medeverdachte 2] te vragen die [slachtoffer] te doden en
  • de (concrete) uitvoering van dat plan om [slachtoffer] om het leven te brengen te bedenken en tebespreken met die [medeverdachte 2] , en
  • aan die [medeverdachte 2] mee te delen dat die [slachtoffer] zijn partner, [verdachte] , mishandeldeen dat die [verdachte] een “schijn”aangifte/melding had gedaan bij de politie, om de politie na de moord op een dwaalspoor te zetten, en
  • die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] 30.000 euro, in het vooruitzicht te stellen, en uit tebetalen, en
  • foto’s van die [slachtoffer] aan die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te verstrekken, en
  • vuurwapens en munitie voor die vuurwapens te verstrekken aan die [medeverdachte 2] en[medeverdachte 1] , en
  • aan die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] informatie te verstrekken over het uiterlijk, dekleding, de verblijfplaats, locatie en de gang naar het zwembad in Marum van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: primair. medeplegen van uitlokking van medeplegen van moord.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren, met aftrek van voorarrest, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. Daartoe hebben zij aangevoerd dat er sprake is geweest van een kennelijk goed voorbereide, koelbloedige liquidatie op klaarlichte dag. Meerdere personen, die ook zelf geraakt hadden kunnen worden door de kogels, zijn getuige geweest van een zeer beangstigende situatie. Verdachte en haar broer waren de opdrachtgevers van de huurmoord. Bij het beramen van de moord zijn zij zeer berekenend te werk gegaan en zijn zij samen opgetrokken met hun moeder en [medeverdachte 5] .
De liquidatie heeft een grote impact gehad op de nabestaanden van [slachtoffer] . De officieren van justitie rekenen het verdachte aan dat zij tot op de dag van vandaag geen openheid heeft willen geven over de moord, waardoor de nabestaanden gekweld blijven worden door veel onbeantwoorde vragen.
Tot slot hebben zij aangevoerd dat, zelfs als aangenomen wordt dat verdachte in doodsangst heeft geleefd voor [slachtoffer] , de keuze om hem van het leven te laten beroven volstrekt verwerpelijk is.
Voorts hebben de officieren van justitie gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de strafoplegging, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportage van 27 oktober 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officieren van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitlokking en de beraming van de moord op haar voormalig partner, [slachtoffer] . Door verdachtes handelen is [slachtoffer] , die nog volop in het leven stond, op 10 juli 2012 op klaarlichte dag, midden op straat doodgeschoten. Verdachte heeft [slachtoffer] daarmee het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen.
Uit de voorbereiding en de uitvoering van de moord blijkt dat sprake is geweest van een goed voorbereide, kille liquidatie, waarbij verdachte een bepalende rol heeft gespeeld. Verdachte heeft de huurmoord mede geïnitieerd en deze onder andere met haar broer en moeder beraamd.
Verdachte heeft de nabestaanden door haar handelen onherstelbaar leed toegebracht. Zij moeten niet alleen leven met veel verdriet en het gemis van een dierbare, maar ook blijven zij zitten met veel onbeantwoorde vragen. Het motief voor de moord lijkt te zijn gelegen in een familiaire kwestie, maar duidelijkheid daarover is uitgebleven. Tien jaar na de moord blijft voor de nabestaanden het precieze motief voor de moord dus nog altijd onduidelijk, nu verdachte volhardt in haar ontkenning. Dit bemoeilijkt de verwerking van het verlies, zo is ook gebleken uit de indringende verklaring die een van de zussen van [slachtoffer] ter zitting heeft voorgelezen.
Naast de nabestaanden zijn ook het dorp Marum en de maatschappij ernstig geschokt door het feit. Het dorp is destijds opgeschrikt door een kille liquidatie bij een openbare gelegenheid, het zwembad, en bovendien zijn ook dorpsbewoners daarvan ongewild getuige geweest. Een en ander geldt te meer nu tien jaar na de moord is gebleken dat de opdracht voor de moord uit de directe omgeving van [slachtoffer] blijkt te zijn gekomen en het motief voor de moord een familiaire aangelegenheid lijkt te zijn geweest. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat slechts een langdurige gevangenisstraf recht doet aan de aard en ernst van het feit. Moord is immers één van de ernstigste feiten in het strafrecht en betrokkenheid daarbij dient zwaar gestraft te worden.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte en haar strafblad ziet de rechtbank geen aanleiding voor strafmatiging of strafverzwaring. Ook het tijdsverloop geeft geen aanleiding tot strafmatiging. Dat er niet eerder duidelijkheid is gekomen en deze zaak niet eerder kon worden behandeld, is immers niet aan de politie en/of het Openbaar Ministerie te wijten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de eis van de officier van justitie in deze zaak passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De rechtbank zal het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden, nu uit al het voorgaande blijkt dat de strafvorderlijke belangen thans (na schuldigverklaring en afloop van het strafproces) zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2022.
Stcrt.2020, 28135, i.w.tr. op 1 juni 2020.
Zie de artikelen 226g - 226k van het Wetboek van Strafvordering.
HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889.
HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889.
HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321.
Waar mogelijk wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889.
De processen-verbaal waarnaar wordt verwezen, zijn opgenomen in het dossier van de Politie
Noord-Nederland met nummer 01TGO12002 (onderzoek Langestraat) van 18 april 2013 (hierna: TGO Langestraat) en het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRAB20004 (onderzoek Druppel) van 3 december 2021 (hierna: TGO Druppel). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
9. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2012, als bijlage 1.1 gevoegd bij het proces-verbaal van coördinatie forensisch-technisch onderzoek behorend bij TGO Langestraat.
10. Sectierapport van het NFI d.d. 11 juli 2012, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, en M. Buiskool, arts en patholoog, opgenomen in bijlage 1.9 bij het proces-verbaal van coördinatie forensisch-technisch onderzoek behorend bij TGO Langestraat.
11. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 augustus 2012, pagina 2491 e.v. TGO Langestraat, proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 augustus 2012, pagina 2498 e.v. TGO Langestraat, proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 1 oktober 2012, pagina 2596 e.v. TGO Langestraat en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 september 2012, pagina 2523 e.v. TGO Langestraat.
12. Zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 juni 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5115.
13. Zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 juni 2014,
ECLI:NL:GHARL:2014:5114 en het arrest van de Hoge Raad d.d. 2 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:169, waarin het arrest van het gerechtshof vernietigd is voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor het overige in stand is gelaten.
14. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 augustus 2012, pagina 2491 e.v. TGO Langestraat, en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 augustus 2012, pagina 2498 e.v. TGO Langestraat.
15. Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] d.d. 19 oktober 2017, pagina 945 e.v. TGO Druppel.
16. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 29 november 2021, pagina 1665 e.v. TGO Druppel.
17. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2021, pagina 1310 e.v. TGO Druppel.
18. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 29 november 2021, pagina 1665 e.v. TGO Druppel.
19. Proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2022, inhoudend de verklaring van getuige [medeverdachte 2] .
20. Proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2022, inhoudend de verklaring van getuige [medeverdachte 2] .
21. Proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2022, inhoudend de verklaring van getuige [medeverdachte 2] en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 augustus 2012, pagina 2498 e.v. TGO Langestraat.
22. Proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2022, inhoudend de verklaring van getuige [medeverdachte 2] .
23. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 augustus 2012, pagina 2491 e.v. TGO Langestraat.
24. proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 september 2012, pagina 2523 e.v. TGO Langestraat.
25. Proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2022, inhoudend de verklaring van getuige [medeverdachte 2] .
26. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 september 2012, pagina 2523 e.v. TGO Langestraat.
27. Proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2012, pagina 59 e.v. TGO Druppel.
28. Proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2021, inhoudend de verklaring van getuige [medeverdachte 2] en proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] d.d. 19 oktober 2017, pagina 945 e.v. TGO Druppel.
29. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 september 2012, pagina 2523 e.v. TGO Langestraat en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 30 augustus 2012, pagina 2498 e.v. TGO Langestraat.
30. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 29 augustus 2012, pagina 2491 e.v.
TGO Langestraat
31. Proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2021, inhoudend de verklaring van getuige [medeverdachte 2] en proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] d.d. 19 oktober 2017, pagina 945 e.v. TGO Druppel.
32. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 september 2012, pagina 2523 e.v. TGO Langestraat.
33. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2012, als bijlage 1.3 gevoegd bij het proces-verbaal van coördinatie forensisch-technisch onderzoek behorend bij TGO Langestraat en proces-verbaal fotograferen sporendragers d.d. 28 juni 2021, pagina 938 e.v. TGO Druppel.
34. Proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2021, inhoudend de verklaring van getuige [medeverdachte 2] en proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] d.d. 19 oktober 2017, pagina 945 e.v. TGO Druppel.
35. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 september 2012, pagina 2523 e.v. TGO Langestraat.
36. Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 4 december 2012, pagina 2889 e.v. TGO Langestraat.
37. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 22 januari 2013, pagina 1700 e.v. TGO
Langestraat en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 21 juli 2021, pagina 1084 e.v. TGO Druppel.
38. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 4 september 2012, pagina 2112 e.v. TGO Langestraat.
39. Proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2021, inhoudend de verklaring van getuige [medeverdachte 2] en proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] d.d. 19 oktober 2017, pagina 945 e.v. TGO Druppel.
40. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 september 2012, pagina 2523 e.v. TGO Langestraat.
41. Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 5 december 2012, pagina 2889 e.v. TGO Langestraat.
42. Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 14 december 2012, pagina 2913 e.v. TGO Langestraat.
43. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 26 juli 2021, pagina 1092 e.v. TGO Druppel.
44. Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 13 december 2012, pagina 3006 e.v.
TGO Langestraat en proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 4] d.d. 19 juli 2021, pagina 122 e.v. TGO Druppel en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 8 november 2012, pagina 1938 e.v. TGO Langestraat.
45. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 17 juli 2021, pagina 1050 e.v. TGO Druppel en Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 4 december 2012, pagina 2965 e.v. TGO Langestraat.
46. De rechtbank verwijst voor al hetgeen hierna is opgemerkt over het bel- en smsverkeer naar het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2021, pagina 779 e.v. TGO Druppel.
47. Proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] , pagina 1380 e.v. TGO Langestraat.