ECLI:NL:RBNNE:2022:4494

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
18/130362-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging met gevangenisstraf en tbs-maatregel

Op 29 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd. De zaak kwam voort uit bedreigingen die de verdachte had geuit richting zijn ex-partner, met wie hij een kind heeft. De bedreigingen vonden plaats in de periode van 9 tot en met 24 mei 2022, waarbij de verdachte herhaaldelijk aan verschillende personen had laten weten dat hij zijn ex-partner iets aan zou doen als hij zijn kind niet meer mocht zien. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de bedreiging, met name op basis van getuigenverklaringen en de aangifte van de ex-partner. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de psychische toestand van de verdachte mee, die lijdt aan verschillende stoornissen, waaronder ADHD en autisme. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte behandeld zou worden om het risico op herhaling en verdere geweldsescalatie te beperken. De vordering van het openbaar ministerie om de verdachte te veroordelen tot een langere gevangenisstraf werd afgewezen, maar de rechtbank legde wel de tbs-maatregel op, gezien het hoge recidivegevaar. De rechtbank besloot ook om de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling af te wijzen, zodat de behandeling van de verdachte niet onnodig vertraagd zou worden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/130362-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/004933-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] , zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats, thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. Bruinsma, advocaat te Lemmer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat: hij in of omstreeks de periode 9 mei 2022 tot en met 24 mei 2022 te Drachten, gemeente
Smallingerland, althans in Nederland, meermalen op verschillende tijdstippen, althans eenmaal (telkens) - tegenover en/of via derden - een persoon genaamd [slachtoffer] , voormalig levensgezel van verdachte en/of met wie hij verdachte samen een zoontje genaamd [naam 1] heeft, (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
  • op 9 mei 2022 tegen [naam 2] , trajectbegeleider van het het Zorg- en Veiligheidshuis Friesland tezeggen “dat hij iets op internet heeft besteld en dat [naam 1] straks geen ouders meer heeft” en/of
  • op of omstreeks 9 mei 2022 tegen zijn moeder [naam 3] heeft verklaard “Als ik [naam 1] niet magzien dan doe ik mijn ex en mijzelf wat aan” en/of
  • op 12 mei 2022 tegen [naam 2] , trajectbegeleider van het Zorg- en Veiligheidshuis Friesland en/of inhet bijzijn van [naam 4] , inspecteur bij de politie eenheid Noord-Nederland te zeggen “dat hij niet wacht tot oktober” en/of “hij zijn ex iets aan zou kunnen doen” en/of
  • op 23 mei 2022 tegen [naam 5] , trajectbegeleidster van het Zorg- en Veiligheidhuis Friesland tezeggen “dat wanneer hij [naam 1] niet meer mag zien dat [slachtoffer] [naam 1] ook niet meer mag zien” en/of “dat [naam 1] dan geen ouders meer heeft” en/of “hij dit al heel lang zegt en dit in zijn hoofd zit” en/of “het is zo, het is maar zo. Dan heeft [naam 1] geen ouders meer” en/of “Ik ben [naam 1] al kwijt, ik ben straks mijn huis kwijt, ik heb niks meer. Ik ga het echt doen. Dat praat niemand meer uit mijn hoofd. Ik ga het echt doen. Het zit in mijn hoofd”,
althans (telkens) via genoemde personen te dreigen die [slachtoffer] iets aan te doen”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking te uiten via derden in de richting van zijn ex-partner [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het vierde gedachtestreepje (23 mei 2022). Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door verdachte geuite teksten op 23 mei 2022 tegenover [naam 5] geen nieuwe bedreiging zijn, maar verdachte met [naam 5] slechts heeft gesproken over de op 9 mei 2022 tegenover [naam 2] geuite bedreiging aan het adres van [slachtoffer] . Verdachte zou op 23 mei 2022 geen opzet hebben gehad om [slachtoffer] te bedreigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 15 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[naam 5] en mijn moeder waren bij mij thuis. Wat ik tegen hen en anderen over mijn ex-vriendin [slachtoffer] heb gezegd komt steeds op hetzelfde neer, namelijk dat als [slachtoffer] mijn kind afpakt ik haar wat aan zou kunnen doen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 mei 2022, opgenomenop pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022131385 d.d. 26 mei 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: Drachten, binnen de gemeente Smallingerland
Ik wil aangifte doen tegen mijn ex-vriend [verdachte] , roepnaam [verdachte] , terzake bedreiging. Ik heb vanuit u en een collega van u gehoord dat ik weer ben bedreigd door [verdachte] . U heeft mij een gedeelte van de getuigenverklaring voorgelezen met de bedreigingen. Ik word hier ontzettend angstig van. Ik maak mij wel ernstig zorgen dat de hulpverlening nu ook aangeeft dat zij zich ernstig zorgen maken. De uitspraak dat [naam 1] geen ouders meer straks heeft doet mij heel veel. Ik ben bang dat [verdachte] het echt gaat uitvoeren. U geeft aan dat via de hulpverleenster ook naar voren was gekomen dat zijn moeder had verteld dat ze hoopt dat [verdachte] wordt aangehouden voordat er erge dingen gebeuren. Ik schrik daar heel erg van.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 mei 2022,opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van mevrouw [naam 5] :
Ik ben getuige geweest van bedreiging. Deze bedreigingen zijn geuit door [verdachte] . Deze bedreigingen waren gericht richting zijn ex-partner [slachtoffer] . Ik was 23 mei 2022 bij [verdachte] thuis. Ik ben namelijk trajectbegeleider bij het Zorg- en Veiligheidshuis en was contactpersoon voor [verdachte] . Toen ik daar kwam was de moeder van [verdachte] er ook.
Ik wist dat [verdachte] bezig was om zijn woning te verkopen. Ik vroeg aan [verdachte] wat hij ging doen als de woning verkocht was. Ik hoorde toen [verdachte] het volgende zeggen: “Als ik eruit moet dan weet ik het wel. Ik ga dan naar [slachtoffer] . Ik ga daar naartoe.” Ik vroeg aan [verdachte] wat hij daar zou gaan doen. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Dan ga ik iets doen. Ik mag [naam 1] niet zien. Dan mag [slachtoffer] , [naam 1] ook niet meer zien. Dan heeft [naam 1] geen ouders meer.” Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Ik zeg dat al heel lang. Dit zit in mijn hoofd. Ik ga dit ook echt doen. Dan heeft [naam 1] maar geen ouders meer.”
Ik hoorde moeder zeggen: “Ik hoop dat ze je oppakken om te voorkomen dat je erge dingen gaat doen.” [verdachte] werd ontzettend boos en schreeuwde richting zijn moeder dat ze moest oprotten. Toen de moeder van [verdachte] weg was heb ik geprobeerd weer een gesprek aan te gaan met [verdachte] . Ik gaf aan dat het heel erg vond hoe [verdachte] zich gedroeg richting zijn moeder en de uitspraken richting zijn ex [slachtoffer] . Ik hoorde [verdachte] zeggen:
“Het is zo, het is maar zo. Dan heeft [naam 1] maar geen ouders. Ik heb niks meer te verliezen. Ik ben [naam 1] al kwijt. Ik ben straks mijn huis kwijt. Ik heb niks meer. Ik ga het echt doen. Dit praat niemand meer uit mijn hoofd. Ik ga het echt doen.”
Ik heb meerdere malen specifiek vragen gesteld over bovenstaande richting [verdachte] . Tijdens alle vragen bagatelliseert [verdachte] niks. Het was volgens [verdachte] ook niet overdreven. Het is wat het is. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat ik er wel iets mee moest. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “dat snap ik wel. Het zit in mijn hoofd. Ik ga het doen. Dan heeft [naam 1] maar geen ouders meer.”
Ik heb doorgevraagd maar hij blijft sterk bij zijn verhaal. Ik kon het niet uit zijn hoofd praten.
[verdachte] heeft een bepaalde blik in zijn ogen. Het komt bij mij over als vastberaden. Deze blik heeft hij vooral als hij over [slachtoffer] praat. Dan zwaait [verdachte] met zijn armen en is hij echt woest. Ik ben bang voor een familie drama. Ik acht die kans zeer groot.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen/zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 9 mei 2022, 12 mei, en 23 mei 2022 heeft verdachte tegenover hulpverleners, een politieagent en zijn moeder uitlatingen gedaan die er – kortgezegd – op neerkomen dat hij zijn ex-vriendin [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) iets aan zou doen (wanneer hij hun zoontje [naam 1] niet meer zou mogen zien). Verdachte heeft het doen van dergelijke uitspraken ter terechtzitting ook bekend. Op 24 mei 2022 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van bedreiging. In deze aangifte wordt niet specifiek aangegeven van welke uitlatingen aangeefster op de hoogte is geraakt en van welk(e) feit(en) zij wenst aangifte te doen. De vraag die daarom allereerst door de rechtbank dient te worden beantwoord is van welk(e) feit(en) aangeefster op de hoogte is geraakt en derhalve aangifte van heeft willen doen.
Aangeefster heeft op 24 mei 2022 om 18.30 uur aangifte van bedreiging gedaan waarin zij vermeldt op de hoogte te zijn gesteld van de uitlatingen van verdachte door de verbalisant die haar aangifte heeft opgenomen, te weten [verbalisant] . Zij geeft aan dat haar een gedeelte uit een getuigenverklaring is voorgelezen door de betreffende verbalisant, zij benoemt in haar aangifte geen andere meldingen die bij de politie zijn gedaan. Ook spreekt ze in haar aangifte over de aanwezigheid van een hulpverleenster en de moeder van verdachte terwijl verdachte de betreffende uitlatingen doet. Ook geeft ze aan dat de uitspraak: ‘ [naam 1] heeft straks geen ouders meer’ veel met haar doet.
Korte tijd voor deze aangifte (15.30 uur), heeft dezelfde verbalisant een getuigenverhoor afgenomen bij mevrouw [naam 5] . Zij was de dag ervoor als hulpverleenster aanwezig bij verdachte. Volgens haar verklaring heeft verdachte de tenlastegelegde uitlatingen tegenover haar gedaan en de moeder van verdachte was daar ook bij aanwezig. Zij heeft gedetailleerd en uitgebreid verklaard over de uitlatingen van verdachte en heeft daarbij verklaard dat verdachte onder andere heeft gezegd: ‘dan heeft [naam 1] maar geen ouders meer’. In het dossier zitten geen verdere processen-verbaal van verhoor getuige. Van de op 9 en 12 mei geuite bedreigingen zijn geen
getuigenverklaringenin het politiedossier opgenomen, dat is slechts het geval bij de bedreiging die is geuit op 23 mei 2022.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de aangifte geen aanknopingspunten bevat waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat aangeefster ook op de hoogte is gebracht van de uitlatingen die verdachte heeft gedaan op 9 mei 2022 en 12 mei 2022 tegen andere hulpverleners en een politieambtenaar. Dergelijke aanknopingspunten heeft de rechtbank ook niet elders in het politiedossier aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de uitlatingen van verdachte op 9 mei 2022 en 12 mei 2022 tegenover [naam 2] , [naam 2] en [naam 4] . Het voorgaande betekent dat de ten laste gelegde bedreigingen op 9 mei 2022 en 12 mei 2022 niet kunnen worden bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De verdediging heeft aangevoerd dat de uitspraken van verdachte tegenover [naam 5] geen nieuwe bedreigingen zijn, maar een verwijzing betreffen naar wat verdachte op 9 mei 2022 tegenover [naam 2] heeft gezegd. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit de verklaring van [naam 5] blijkt dat verdachte meerdere malen bevraagd is door [naam 5] wat hij op dat exacte moment van plan was. Verdachte antwoordt daarop onder andere: 'Dan ga ik iets doen… Ik ga dit ook echt doen…Dan heeft [naam 1] maar geen ouders meer.’ Verdachte antwoordt telkens in zinnen die zijn geformuleerd als actief handelen; hij gaat iets doen. De rechtbank ziet in de verklaring van [naam 5] geen terugverwijzing naar het gesprek tussen verdachte en [naam 2] . Dat verdachte slechts heeft gerefereerd aan eerdere bedreigingen, zonder deze te willen herhalen, wordt aldus weersproken door de getuigenverklaring van [naam 5] .
De tekst “Dat [naam 1] straks geen ouders meer heeft” kan naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige context niet anders worden begrepen dan dat [slachtoffer] om het leven zal worden gebracht. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat zij bang is dat verdachte de daad bij het woord zal voegen, en dat zij continue in angst leeft. Naar het oordeel van de rechtbank kon bij aangeefster die vrees ook in redelijkheid ontstaan, nu verdachte wrok koestert richting zijn ex-partner vanwege de verschillen van inzicht over de beëindiging van de relatie en de omgang met zijn kind. Dit betekent dat de uitlatingen van verdachte op 23 mei 2022 van dien aard en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij [slachtoffer] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Met dergelijke uitlatingen heeft verdachte, in elk geval in voorwaardelijke zin, opzet gehad op het aanjagen van redelijke vrees bij aangeefster. Dat hij dergelijke uitlatingen alleen maar deed om hulpverleners te bewegen in gesprek te gaan met zijn ex-partner en haar op haar verantwoordelijkheid te wijzen, is gelet op de bewoordingen die hij heeft gebruikt geenszins aannemelijk geworden. De rechtbank acht bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op 23 mei 2022 tot en met 24 mei 2022 dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode 23 mei 2022 tot en met 24 mei 2022 te Drachten, gemeente
Smallingerland, via een derde een persoon genaamd [slachtoffer] , voormalig levensgezel van verdachte en met wie hij verdachte samen een zoontje genaamd [naam 1] heeft, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door op 23 mei 2022 tegen [naam 5] , trajectbegeleidster van het Zorg- en Veiligheidshuis te zeggen dat wanneer hij [naam 1] niet meer mag zien dat [slachtoffer] [naam 1] ook niet meer mag zien en dat “ [naam 1] dan geen ouders meer heeft” en hij dit al heel lang zegt en dit in zijn hoofd zit en “Het is zo, het is maar zo. Dan heeft [naam 1] geen ouders meer” en “Ik ben [naam 1] al kwijt, ik ben straks mijn huis kwijt, ik heb niks meer. Ik ga het echt doen. Dat praat niemand meer uit mijn hoofd. Ik ga het echt doen. Het zit in mijn hoofd”.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, alsmede de ongemaximeerde terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging). Subsidiair vordert de officier van justitie oplegging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden), alsmede de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (hierna: 38z-maatregel). De officier van justitie heeft hierbij gevorderd het advies over de verminderde toerekeningsvatbaarheid over te nemen.
Tevens vordert de officier van justitie om aan verdachte de maatregel zoals bedoeld in artikel 38v Sr (hierna: 38v-maatregel) op te leggen in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer] , de basisschool van [naam 1] en de voetbalvereniging van [naam 1] . De officier van justitie vordert geen contactverbod ten aanzien van [naam 1] , omdat dit in strijd zou zijn met het recht op family life en het nog lopende juridische geschil rondom het gezag over [naam 1] . Bovendien zijn de bedreigingen niet aan [naam 1] is gericht. Verder stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het monitoren van het locatieverbod niet door middel van elektronische monitoring hoeft te geschieden. Tot slot vordert de officier van justitie om één week hechtenis te verbinden aan iedere overtreding van het locatie- en contactverbod, voor een maximale duur van zes maanden, en de 38v-maatregel direct uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft daartegen verweer gevoerd. Hij heeft allereerst aangevoerd dat de gevorderde gevangenisstraf te hoog is, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de mogelijke toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging en het geringe strafmaximum dat op bedreiging staat. Voorts zal het suïcidegevaar fors toenemen wanneer tbs met dwangverpleging aan verdachte wordt opgelegd. De raadsman heeft daarom voor oplegging van de tbs met voorwaarden gepleit.
Verdachte heeft ter terechtzitting het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven. Verdachte is niet tegen behandeling, zo lang hij zal kunnen blijven wonen in Drachten. Hij heeft dus bezwaren tegen tbs met dwangverpleging en tbs met voorwaarden met klinische behandeling langer dan een week buiten Drachten. Met een eventueel drugverbod is verdachte het ook niet eens. Verder heeft verdachte aangegeven dat hij ook voetbalt bij de voetbalvereniging waarvoor een gebiedsverbod wordt gevorderd. Verdachte verzet zich niet tegen oplegging van elektronische monitoring. Tot slot heeft verdachte nog aangegeven dat hij niet mee wil werken aan de 38z-maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia-rapportage d.d. 19 september 2022 van drs. B.Y. van Toorn (GZ-psycholoog) en dr. A.J.W.M. Trompenaars (psychiater) en het reclasseringsrapport van Verslavingszorg Noord-Nederland d.d. 1 november 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het bewezen verklaarde
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-partner met wie hij samen een zoontje heeft. Het handelen van verdachte werd ingegeven door frustraties en onbegrip over (de afwikkeling van) de door aangeefster beëindigde relatie en de moeizame omgang met zijn kind. Verdachte heeft met zijn gedrag op grove wijze inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de aangeefster. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat aangeefster nog altijd gespannen en angstig door het leven gaat. Ook het zoontje van aangeefster en verdachte heeft last van het conflict tussen de ouders, en krijgt inmiddels therapie. De rechtbank neemt verdachte dit alles kwalijk.
Het bewezenverklaarde past in een reeks bedreigingen die verdachte heeft geuit en welke door hem zijn erkend. In april 2022 trok een penitentiair inrichtingswerker (piw’er) bij de politie aan de bel omdat verdachte zich in detentie dreigend had geuit over zijn ex-partner [slachtoffer] . In de periode daarna heeft hij opnieuw dergelijke bedreigingen geuit tegenover meerdere hulpverleners, zijn moeder en een politieambtenaar.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte en het reclasseringsrapport blijkt het volgende. Verdachte heeft op 5 november 2020 een gedragsaanwijzing gekregen, inhoudende dat hij geen contact mocht zoeken met zijn ex-partner. Bij vonnis van 6 april 2021 is aan hem onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor overtreding van dat contactverbod. Bijzondere voorwaarde bij deze voorwaardelijke veroordeling was (opnieuw) een contactverbod. Op 11 mei 2021 ontving hij van de reclassering een officiële waarschuwing vanwege het overtreden van de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarde van het contactverbod. Een volgende officiële waarschuwing, voor overtreding van dezelfde voorwaarde, volgde op 13 januari 2022. Bij vonnis van 14 februari 2022 is gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer moet worden gelegd. Verdachte is uit hoofde van deze beslissing gedetineerd geweest tot 30 april 2022. Op 6 mei 2022 is hij veroordeeld voor vier feiten met pleegdata in 2020, alle betreffende huiselijk geweld met als slachtoffer eveneens zijn ex-partner. Op 25 mei 2022 is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld naar aanleiding van de thans bewezenverklaarde bedreiging. De reclassering acht verdachte op basis van het voorgaande onvoldoende gevoelig voor hulpverlening en strafrechtelijke kaders. Een patroon is evident, aldus de reclassering.
Over verdachte is een
Pro Justitia-rapportageopgesteld door GZ-psycholoog drs. B.Y. van Toorn en psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars. Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van ontwikkelingsproblematiek in de vorm van ADHD, autisme en lage intellectuele vaardigheden. Daarnaast is er afhankelijkheid van speed. In de persoonlijkheid staan narcistische en antisociale gedragskenmerken op de voorgrond. Voorts is sprake van een depressieve stoornis met geagiteerde kenmerken. Het voorgaande was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedde ook verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Toen aangeefster verdachte verliet ontstond bij hem een ernstige emotionele en sociaal-maatschappelijke ontregeling als gevolg van krenking door de verlating, wraakgevoelens en overmatige rigiditeit. Alle interventies, zowel in de zin van begrenzing, dreiging met juridische sancties of gedeeltelijk toegeven aan zijn eisen hebben niet geleid tot een aanpassing van het gedrag van verdachte. Toen aangeefster de voogdij opeiste was dit opnieuw een krenking en werden al deze emoties verder opgedreven waarna verdachte, zowel impulsief als manipulatief, aangeefster herhaaldelijk en tegen verschillende derden bedreigde. Het ten laste gelegde is tot stand gekomen door het samenspel tussen de verschillende stoornissen waarbij de preoccupatie zodanige vormen aannam en dermate dwingend was dat bijna gesproken kan worden van een waan. Daar staat tegenover dat verdachte tot op zekere hoogte doordrongen moet zijn geweest van het onwenselijke en het niet toegestane van zijn gedrag maar dat hij ervoor gekozen heeft om zich sterk zelfbepalend op te stellen en dit besef naast zich neergelegd heeft. De deskundigen adviseren derhalve om verdachte het ten laste gelegde in een sterk verminderde mate toe te rekenen.
De kans op recidive van bedreiging maar ook op toekomstig belagingsgedrag en verdere geweldsescalaties wordt als hoog ingeschat. Er wordt geadviseerd om verdachte een klinische behandeling op te leggen, die naar inschatting alleen gerealiseerd kan worden binnen het juridisch kader van de maatregel van terbeschikkingstelling. De deskundigen zijn van mening dat behandeling binnen het kader van tbs met voorwaarden niet realiseerbaar is, omdat verdachte zich sterk zelfbepalend opstelt en zich in het verleden bij herhaling niet gehouden heeft aan voorwaarden. Daarbij wordt ingeschat dat op momenten van hoogoplopende emotionaliteit er onvoldoende dwang zal uitgaan van het juridisch kader van de tbs met voorwaarden om recidive en/of verdere geweldsescalaties te voorkomen. Tot slot adviseren de deskundigen om de 38z-maatregel op te leggen.
Verslavingszorg Noord-Nederland heeft een
reclasseringsrapportuitgebracht. Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Verdachte heeft uitgesproken zich te willen houden aan verplichtingen, zolang die onderdeel zijn van een ambulant traject. De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Tevens adviseert de reclassering om de 38z-maatregel op te leggen. De problematiek zoals gediagnosticeerd door beide Pro Justitia-rapporteurs is van chronische aard, waardoor niet wordt uitgesloten dat er een noodzaak bestaat tot een langdurende en intensieve forensische begeleiding en monitoring. Tot slot geeft de reclassering in overweging een contact- en locatieverbod op te leggen in de vorm van een 38v-maatregel. Het contactverbod geldt ten aanzien van aangeefster en het locatieverbod geldt ten aanzien van de woning van aangeefster. Ter terechtzitting heeft dhr. [naam 6], namens de reclassering, een mondelinge aanvulling op het contacten locatieverbod gegeven. Hij adviseert om het locatieverbod ook op te leggen ten aanzien van de zoon van aangeefster en verdachte, en het locatieverbod uit te breiden naar de basisschool van hun zoon en de voetbalvereniging van hun zoon. Daarbij is het advies om ook elektronische monitoring op te leggen.
Straf en maatregel
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de rapporten verenigen en neemt deze over, en zal het bewezenverklaarde feit aan verdachte in sterk verminderde mate toerekenen.
Gelet op de hierboven genoemde Pro Justitia-rapportage, het reclasseringsrapport en de informatie over de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat om het gevaar van herhaling en geweldsescalatie te beperken. De rechtbank acht de kans op een succesvolle behandeling in een voorwaardelijk kader onvoldoende. Uit het (recente) verleden is gebleken dat verdachte zich meermalen niet heeft gehouden aan de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden. Geen van de deskundigen ziet een kader met voorwaarden als reële mogelijkheid. Verdachte heeft ter terechtzitting ook meerdere keren aangegeven dat hij zich niet langdurig (lees: langer dan één week) wil laten opnemen in een kliniek. Gelet op verdachte zijn zelfbepalende en afwijzende houding ter terechtzitting en de rapportages is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zich (gedurende enige tijd) aan voorwaarden te houden. Met de deskundigen komt de rechtbank daarom tot de conclusie dat de tbs met dwangverpleging het enige passende kader is.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van tbs met dwangverpleging, zoals opgenomen in de artikelen 37a en 37b Sr, is voldaan. De rechtbank stelt vast dat artikel 285 Sr, bedreiging, een misdrijf is die genoemd wordt in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die bestond ten tijde van de strafbare feiten. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de stoornissen van verdachte, waarvan niet aannemelijk is dat deze zonder behandeling zullen afnemen, zodanig zijn dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet ook op de deskundigenrapporten, sprake van een hoog recidivegevaar. De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit vereist.
Ingeval aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd, dient de rechter in zijn motivering van de maatregel tot uitdrukking te brengen of deze is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf, dus als een misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vooral van belang indien het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is opgelegd niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als zo een geweldsmisdrijf, bijvoorbeeld in geval van bedreiging (artikel 285 Sr) of belaging (artikel 285b Sr).
1
In dergelijke gevallen zal de rechter zich een oordeel dienen te vormen of, gelet op alle feiten en omstandigheden, het bewezenverklaarde feit een dergelijk ‘geweldsmisdrijf’ oplevert. Daarbij zal hij niet alleen kunnen betrekken of het misdrijf – in deze zaak: de bedreiging – werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, maar ook of aannemelijk is dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.
In de PJ-rapportage hebben de deskundigen ruim aandacht besteed aan de risicoprognose. Daarbij hebben zij gebruik gemaakt van diverse instrumenten en hun klinische inschatting. De instrumenten geven aan dat de kans op hernieuwde geweldsescalaties richting aangeefster als hoog moeten worden ingeschat, evenals de kans op volharding in belagingsgedrag en dreigend gedrag. Voorts is uit onderzoek bekend dat schade die aanhoudende stalkingsactiviteiten bij plegers veroorzaakt, het risico op verder stalkingsgedrag en geweldsescalaties verhoogt. De deskundigen wijzen erop dat verdachte in feite alles kwijt is: zijn partner, zijn kind, lichamelijke gezondheid, woning, werk, inkomen, vrienden en contacten met familie. Hij heeft niets meer te verliezen en geeft dat zelf ook aan. Tot slot is door de deskundigen op klinische basis overwogen dat verdachte aangeeft dat hij niets zal doen omdat hij het nog nooit gedaan heeft. Zij wijzen erop dat dat niet juist is, omdat uit de stukken blijkt dat zich in ieder geval twee keer fysiek agressieve incidenten richting aangeefster hebben afgespeeld, waarvoor verdachte ook is veroordeeld. De deskundigen beschouwen het feit dat verdachte zegt nog nooit agressief geweest te zijn ook niet als beschermende factor. Dit impliceert immers niet dat hij dat in de toekomst niet zou kunnen zijn. Bovendien wordt ingeschat dat verdachte daarin zijn eigen keuzes zal maken: tot op heden gaat hij onverstoorbaar zijn eigen gang en trekt hij zich van niemand iets aan ondanks de schade die hij toebrengt aan bijvoorbeeld zijn zoon. Tot slot wijzen de deskundigen op de door verdachte uitgesproken waarschuwing dat “Niemand dit uit mijn hoofd praat, ik doe het”, waarin hij naar hun mening zeer serieus genomen moet worden. De rechtbank neemt deze conclusie over en leidt daar uit af dat aannemelijk is dat de doodsbedreiging in de richting van [slachtoffer] zou worden uitgevoerd.
Ter terechtzitting heeft verdachte er opnieuw op gewezen dat hij nooit agressief is geweest tegen
[slachtoffer] en dat hij dat ook niet zal worden. Hij heeft aangegeven zich erbij neer te leggen dat [slachtoffer] zal worden belast met het eenhoofdig gezag. Hij verklaarde: “Mijn zoon bestaat niet meer. Ik heb geen kind meer. Dus hoef ik ook niet meer naar haar toe te gaan. Op papier is hij mijn zoon maar dat is het enige.” Deels herhaalt hij daarmee wat hij eerder heeft gezegd en waarmee de deskundigen rekening hebben gehouden in hun rapportage. Nog daargelaten dat de civiele rechter nog geen beslissing heeft genomen op het verzoek van [slachtoffer] om te worden belast met het eenhoofdig gezag, verandert een dergelijke beslissing niets aan de stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld, zijn gedragspatroon uit het verleden en het feit dat hij alles kwijt is. Juist op die factoren is het risico op geweldsescalatie door de deskundigen gebaseerd. Gelet daarop maakt dat wat verdachte heeft gesteld om het geconstateerde gevaar van herhaling en geweldsescalatie te weerspreken, het oordeel van de rechtbank niet anders.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr stelt de rechtbank vast dat het bewezen verklaarde delict - bedreiging - een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, omdat aannemelijk is dat de bedreiging zou worden uitgevoerd. De totale duur van de terbeschikkingstelling is daarom niet beperkt tot de duur van vier jaren.
Gelet op de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid zal de rechtbank een korter durende gevangenisstraf opleggen dan is gevorderd. De rechtbank acht – met name omdat verdachte bij voortduring strafbare feiten pleegt waarvan aangeefster het slachtoffer is en eerdere straffen en andere sancties naast zich neer heeft gelegd – naast de oplegging van de tbs-maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend.
De rechtbank legt – zoals gevorderd – de 38z-maatregel op ter bescherming van de veiligheid van anderen.
Nu de rechtbank de tbs met dwangverpleging zal gelasten en daarnaast de 38z-maatregel aan verdachte oplegt, bestaat voor het opleggen van een contact- en locatieverbod op grond van artikel 38v Sr naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 6 mei 2022 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 21 mei 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 2 augustus 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van die voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangevoerd het te begrijpen als de rechtbank tot afwijzing van die vordering komt, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid. Bovendien kan bij afwijzing van de tenuitvoerlegging ook spoediger worden aangevangen met de behandeling van verdachte. De raadsman heeft betoogd om bij het al dan niet toewijzen van de vordering rekening te houden met de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. De rechtbank ziet echter aanleiding om de vordering af te wijzen, nu de rechtbank aan verdachte een ongemaximeerde tbs met dwangverpleging zal opleggen en een spoedige start van de behandeling van verdachte in het belang van de samenleving en van verdachte is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 38d, 38z, 285 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.004933-21:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 6 mei 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Praamstra, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2022.
1 Zie onder meer HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:443, HR 25 augustus 2020, ECLI:NL:HR:2020:1316 en HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:336.