ECLI:NL:RBNNE:2022:4374

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
LEE 22/707
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen na afwijzing aanvraag schadevergoeding door mijnbouwactiviteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding door mijnbouw beoordeeld. Eiser had op 20 mei 2020 een aanvraag ingediend bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), die op 20 oktober 2020 werd afgewezen. Het IMG stelde dat de schade een andere uitsluitende oorzaak had dan bodembeweging door mijnbouw. Eiser ging in bezwaar, maar het IMG handhaafde zijn besluit. De rechtbank behandelde de zaak op 11 oktober 2022, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van het IMG en een deskundige aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het IMG niet voldoende heeft aangetoond dat de schade niet het gevolg is van bodembeweging door mijnbouw. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW is van toepassing, wat betekent dat het IMG moet bewijzen dat de schade een andere oorzaak heeft. De rechtbank concludeert dat het IMG onvoldoende bewijs heeft geleverd en dat de schades in geschil, die door eiser zijn aangedragen, niet adequaat zijn weerlegd. De rechtbank vernietigt het besluit van het IMG voor de schades die in geschil zijn, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat het IMG het gebrek heeft hersteld met aanvullend advies.

Eiser krijgt recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het IMG moeten worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om adequaat bewijs te leveren bij het weerleggen van bewijsvermoedens.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Wempe),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG)

(gemachtigde: mrs. K. Winterink en S. Deaney).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor vergoeding van schade ontstaan door mijnbouw.
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 20 oktober 2020 afgewezen, omdat voor alle schades een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. Met het bestreden besluit van 24 december 2021 op het bezwaar van eiser is het IMG bij deze afwijzing gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het IMG en de door het IMG ingeschakelde deskundige ing. R. Lubbers van deskundigenbureau 10BE.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 20 mei 2020 een ‘Aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ ingediend bij de toenmalige Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen.
2.1.
Op 24 juni 2020 heeft er een schadeopname op locatie plaatsgevonden. De opname is gedaan door deskundige J. Hermans van deskundigenbureau 10BE. Voor alle schades is een andere uitsluitende oorzaak aangewezen.
2.2.
Het IMG heeft zijn besluit van 20 oktober 2020 gebaseerd op het advies van deskundige Hermans en heeft de aanvraag afgewezen.
2.3.
Op 12 november 2020 heeft eiser bezwaar ingediend. Zijn bezwaarschrift bestaat uit een rapport opgemaakt door deskundige H. Plattje van A2 Experts.
2.4.
In bezwaar heeft het IMG de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de bezwaaradviescommissie) om advies gevraagd. De bezwaaradviescommissie heeft deskundige Hermans gevraagd de trillingssnelheden op locatie weer te geven en deskundige M. Ottevanger van 10BE gevraagd advies te geven over de grondwaterstanden en de samenstelling van de ondiepe bodem op het adres van eiser. Ottevanger heeft aangegeven dat er geen metingen zijn gedaan op het adres van eiser, maar wel in de omgeving. Daaruit blijkt dat de droge zomers van vooral 2018 en 2019 een forse daling van het grondwaterniveau hebben veroorzaakt. Hierdoor vallen natte klei- en veenlagen droog waardoor deze ondergrond inklinkt en er schade aan de woning ontstaat.
2.5.
Tijdens de door de bezwaaradviescommissie gehouden hoorzitting heeft deskundige R. Lubbers van 10BE aangegeven dat er geen sprake is van inklinken van de grond door wisselende grondwaterstanden omdat de kleigrond zich pas op circa 4,5 meter onder het maaiveld bevindt. Om die reden komt de kleigrond bij schommelingen in de grondwaterstand niet snel droog te liggen. De zetting, waar de schade door is ontstaan, is het gevolg van verschillen in belasting op de ondergelegen fundering.
3. Op 24 december 2021 heeft het IMG met het bestreden besluit, in lijn met het advies van de bezwaaradviescommissie, het primaire besluit in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het IMG terecht geen schadevergoeding heeft toegekend aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. De woning van eiser is gelegen in het gebied dat wordt beïnvloed door beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is daarom van toepassing.
5.1.
Om het bewijsvermoeden te weerleggen dient het IMG aan te tonen dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. De rechtbank verwijst hier verder naar het toetsingskader zoals dat is uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). [1]
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Het ligt op de weg van eisers om deze aanknopingspunten naar voren te brengen.
Omvang van het geding
6. De rechtbank stelt vast dat de schades 1 tot en met 3, 5, 6, 10 tot en met 19, 21 tot en met 27 en 29 tot en met 34 in geschil zijn.
Zettingsschade
7. Eiser stelt dat de in geschil zijnde schades, behalve door trillingen, ook door zettingen kunnen zijn veroorzaakt. Een fundering wordt geplaatst met als doel om ongelijke krachten op te vangen. Daarom kan het IMG niet als uitsluitende ander oorzaak benoemen dat er sprake is van ongelijke zetting door verschil in belasting op de ondergelegen fundering. Er is niet aannemelijk gemaakt dat de fundering op locatie onvoldoende is om normale drukverschillen ten gevolge van ongelijke belasting op te vangen. Nu het IMG geen nader onderzoek heeft laten doen kan het bewijsvermoeden niet weerlegd worden geacht.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit is geconcludeerd dat sprake is van zettingsschade veroorzaakt door een ongelijkmatige belasting van de fundering. In beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de zettingsschade deels is veroorzaakt door de ongelijkmatige belasting van de fundering, maar tevens gedeeltelijk door thermische werking en aanpassingen aan het gebouw. De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting heeft erkend dat het bestreden besluit ten aanzien van deze schades onvoldoende is gemotiveerd, gelet op de aanvullende motivering in beroep. De beroepsgrond slaagt dan ook.
8. De rechtbank ziet in het kader van finale geschilbeslechting, aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Thermische werking en aanpassingen woning
9.1.
Ten aanzien van de schades 11, 12, 14, 21, 23, 26 en 34 heeft deskundige Lubbers in het adviesrapport bij het verweerschrift en ter zitting nader toegelicht waarom deze schades zijn veroorzaakt door verschilzetting. Allereerst bestaat de woning uit verschillende bouwvormen en is er sprake van een kelder waardoor de fundering een verschillende belasting te dragen heeft. Bij de functiewijziging van het gebouw van een Groene Kruisgebouw naar een woning hebben er verschillende verbouwingen plaatsgevonden. Daarbij zijn muren gesloopt en geplaatst. Hierdoor is de belasting op de fundering veranderd. De schades zijn dan ook veroorzaakt door de ongelijkmatige funderingsdruk die is verergerd door de wijzigingen in het gebouw.
9.2.
De autonome oorzaak voor de schades 1 tot en met 3, 5, 6, 10, 13, 15 tot en met 19, 22, 24, 25, 27 en 29 tot en met 33 is volgens Lubbers thermische werking. Door temperatuur- en vochtverschillen en het verschil van werking van verschillende materialen ontstaan er scheuren. Hier speelt eveneens de wijziging van de functie van het gebouw een rol. Bijvoorbeeld de na-isolatie van de woning door het volspuiten van de gevels heeft een negatief effect op de vochthuishouding in de gevel wat bijdraagt aan de thermische werking. Deskundige Lubbers heeft in het nadere rapport bij het verweerschrift per schade weergegeven waarom in dat specifieke geval sprake is van thermische werking.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het nader advies in beroep met voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende schadeoorzaak aangewezen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft geen aanknopingspunten voor twijfel opgeleverd. In het contra-expertiserapport van Plattje is vermeld dat er geen verbouwingen of bouwkundige aanpassingen aan de woning hebben plaatsgevonden die de belasting op de fundering kunnen vergroten. Dit blijkt, zo heeft eiser ter zitting bevestigd, niet juist te zijn. Daarnaast is het advies van Lubbers ten aanzien van de schades die zijn veroorzaakt door thermische werking door eiser niet betwist. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de gebreken in de besluitvorming tijdens het beroep heeft hersteld met het nadere adviesrapport. Het betoog van eiser slaagt dus niet.
Gelijkheidsbeginsel
10. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat het IMG voor woningen in de omgeving wel een schadevergoeding heeft toegekend. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel. Nu de beroepsgrond door eiser niet nader is onderbouwd is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit voor wat betreft de schades 1 tot en met 3, 5, 6, 10 tot en met 19, 21 tot en met 27 en 29 tot en met 34, in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit besluit ziet op de hiervoor genoemde schades.
11.1.
De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het IMG het gebrek heeft hersteld met het aanvullende adviesrapport van deskundige Lubbers en de toelichting in het verweerschrift en ter zitting.
12. Omdat het beroep gegrond is moet het IMG het griffierecht aan eiser vergoeden.
13. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Het IMG moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 24 december 2021 voor zover dat betrekking heeft op de schades 1 tot en met 3, 5, 6, 10 tot en met 19, 21 tot en met 27 en 29 tot en met 34;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het IMG het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het IMG tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Waaronder de uitspraak van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3151.
2.Waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250.