ECLI:NL:RBNNE:2022:4356

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
22/3145
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van bouwstop en schorsing gemeentelijke bouwstop in Groningen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt beslist op het verzoek van een verzoeker uit Hoogeveen om de bouwstop die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen is opgelegd, op te heffen. De bouwstop is opgelegd in verband met bouwwerkzaamheden aan een pand waarvoor geen omgevingsvergunning was verleend. De voorzieningenrechter heeft eerder op 9 augustus 2022 een bouwstop opgelegd, die van kracht bleef totdat het college op de aanvraag om omgevingsvergunning zou beslissen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 21 september 2022, waarin hem werd gelast om alle bouwwerkzaamheden te staken. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 3 november 2022 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college en een derde-partij die bezwaar had gemaakt tegen de bouwwerkzaamheden.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de bouwstop van het college terecht is opgelegd en dat de verzoeker niet kan aantonen dat er sprake is van een financiële noodsituatie die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om schorsing van het besluit van 21 september 2022 af, maar staat de opheffing van de bouwstop van 9 augustus 2022 toe, omdat het college inmiddels een handhavingsbesluit heeft genomen. De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoeker geen werkzaamheden meer mag verrichten aan het pand en dat het college het griffierecht en de proceskosten aan de verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3145

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 november 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Hoogeveen, verzoeker

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen(het college)
(gemachtigde: mr. J. de Haan).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit Hoogeveen, (derde-partij)
(gemachtigde: mr. T.D. Rijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak wordt beslist op het verzoek om opheffing/wijziging van de voorziening die de voorzieningenrechter heeft getroffen bij uitspraak van 9 augustus 2022 (zaaknummer 22/2537). Die voorziening houdt, voor zover van belang, in dat een bouwstop wordt opgelegd voor het pand aan de [adres]. Deze bouwstop is opgelegd tot zes weken nadat door het college op de aanvraag om omgevingsvergunning is beslist.
1.1.
Ook beslist de voorzieningenrechter in deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van het college van 21 september 2022. In dat besluit is verzoeker gelast om alle bouwwerkzaamheden aan de [adres], te staken en gestaakt te houden.
1.2.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 21 september 2022.
1.3.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft schriftelijk gereageerd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 3 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de partner van verzoeker en zijn zoon. Verder hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, de derde-partij en de gemachtigde van derde-partij.

Feiten

2. De voorzieningenrechter gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten.
2.1.
Op 24 april 2020 heeft het college aan verzoeker een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 16 appartementen op het perceel aan de [adres]. Hiertegen heeft derde-partij bezwaar gemaakt. Op 1 april 2021 heeft het college het besluit van 24 april 2020 herroepen en aan verzoeker een nieuwe omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van de 16 appartementen. De rechtbank Noord-Nederland heeft bij uitspraak van 30 maart 2022 [1] het besluit van 1 april 2021 vernietigd en het besluit van 24 april 2020 herroepen.
2.2.
Op 29 juni 2022 heeft het college het verzoek van derde-partij om handhavend op te treden tegen de bouw en het gebruik van het pand aan de [adres], afgewezen. Bij uitspraak van 9 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland het besluit van 29 juni 2022 geschorst en een bouwstop opgelegd tot zes weken nadat door het college op de aanvraag om een omgevingsvergunning is beslist.
2.3.
Op 21 september 2022 heeft het college aan verzoeker op grond van artikel 5:21, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), een last onder bestuursdwang opgelegd. De last houdt in dat verzoeker met onmiddellijke ingang alle bouwwerkzaamheden aan de [adres] dient te staken en gestaakt te houden. Gebeurt dat niet, dan wordt het pand door het college gesloten en is verder gebruik van het pand uitgesloten, doordat een door het college ingeschakeld bedrijf het pand zal afzetten en verzegelen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
2.4.
Op 22 september 2022 heeft het college bestuursdwang toegepast door het pand af te sluiten en te verzegelen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om schorsing van het besluit van 21 september 2022 af. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige voorziening van 9 augustus 2022, voor zover die ziet op de bouwstop, wijst de voorzieningenrechter toe.
3.1.
Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift.
4.1.
Verzoeker heeft gesteld dat hij door de getroffen voorziening en de door het college opgelegde bouwstop het pand niet kan gebruiken en daardoor huurinkomsten misloopt. Het gestelde belang van verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een financieel karakter. Een dergelijk belang is, volgens vaste rechtspraak, op zichzelf geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat is anders als sprake is van een financiële noodsituatie. Wellicht is een financiële noodsituatie uit de aanwezige stukken niet direct af te leiden, maar de voorzieningenrechter acht het – gelet op wat er ter zitting is gesteld - niet uitgesloten dat het financiële belang van dien aard is dat de vermogenspositie van verzoeker ernstig in het geding komt. De voorzieningenrechter acht daarom al met al voldoende spoedeisend belang aanwezig om de verzoeken te kunnen beoordelen.
Verzoek om schorsing van het besluit van 21 september 2022
5. Verzoeker heeft aan de voorzieningenrechter gevraagd om het besluit te schorsen voor zover het ziet op de winkelruimte op de begane grond van het pand. Volgens verzoeker zijn de nog uit te voeren werkzaamheden aan de winkelruimte vergunningvrij op grond van artikel 3, achtste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 5, tweede lid, van Bijlage II van het Bor is volgens verzoeker in dit geval niet van toepassing omdat de winkelruimte onderdeel is van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw. Het college heeft dan ook moeten afzien van het opleggen van een bouwstop.
5.1.
Verder heeft verzoeker zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Ook heeft hij aangevoerd dat het college de noodzaak voor het stilleggen van de werkzaamheden in de winkelruimte niet voldoende onderbouwd heeft.
Bevoegdheid opleggen bouwstop
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was het college bevoegd om de bouwstop op te leggen op grond van artikel 5.17 van de Wabo. Verzoeker heeft namelijk niet betwist dat er sprake is geweest van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Er zijn bouwwerkzaamheden verricht aan het pand aan de Hoofdstraat 146 zonder dat voor dat project een omgevingsvergunning is verleend.
Afzien van handhavend optreden
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de nog uit te voeren vergunningvrije werkzaamheden geen bijzondere omstandigheid is om van handhavend optreden af te zien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoeker geen beroep doen op artikel 3, achtste lid, van Bijlage II, van het Bor. Verzoeker heeft al (vergunningplichtige) werkzaamheden verricht in en aan het (winkel)pand aan de [adres] terwijl voor die werkzaamheden geen omgevingsvergunning (meer) is verleend. Gelet op artikel 5, tweede lid, van Bijlage II van het Bor, is artikel 3, van Bijlage II van het Bor niet van toepassing.
7.1.
Verzoekers beroep op het vertrouwensbeginsel leidt niet tot een ander oordeel. Wat betreft de mededelingen van het college voor 9 augustus 2022 over het uitvoeren van werkzaamheden, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Vast staat dat door de voorzieningenrechter vanaf 9 augustus 2022 een algehele bouwstop is opgelegd voor het pand. Vanaf dat moment had het voor verzoeker duidelijk moeten zijn dat helemaal geen werkzaamheden mochten worden verricht. Dat geldt temeer nu de voorzieningenrechter in de uitspraak van 9 augustus 2022 ook de door het college voor die uitspraak aan verzoeker gedane mededelingen over het uitvoeren van werkzaamheden, bij haar oordeel heeft betrokken. De communicatie van voor 9 augustus 2022 is gelet hierop naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheid om af te zien van handhavend optreden.
7.1.1.
Uit de communicatie van het college na 9 augustus 2022, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet dat het college een toezegging heeft gedaan waaruit verzoeker heeft mogen afleiden dat hij nog (vergunningvrije) bouwwerkzaamheden in of aan het pand mocht uitvoeren. Uit de e-mails blijkt dat overleg is geweest over het wind- en waterdicht maken van het pand. Ook is door het college in die e-mails, en tijdens controles ter plekke, uitdrukkelijk meegedeeld dat geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd die behoren bij het bouwplan van de herroepen omgevingsvergunning van 24 april 2020. Gelet op de aanvraag valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter, anders dan verzoeker betoogt, ook de winkelruimte onder dit bouwplan.
Noodzaak en omvang bouwstop
8. Anders dan verzoeker stelt, heeft het college voldoende gemotiveerd dat er een noodzaak bestaat voor het opleggen van de last. Het college heeft van belang kunnen achten dat verzoeker ondanks de uitspraak van 9 augustus 2022 en de mededelingen van het college per e-mail en ter plaatse, welbewust door is gegaan met werkzaamheden aan het pand. Verder heeft het college kunnen betrekken dat het handhavingsverzoek van de omwonenden zag op alle (illegale) werkzaamheden aan het pand, dus ook het winkelpand. Het betoog slaagt niet.
9. In hetgeen verzoeker heeft gesteld, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college de bouwstop had moeten beperken tot alleen vergunningplichtige werkzaamheden. Een bouwstop kan betrekking hebben op het gehele project. Ook vergunningvrije activiteiten kunnen onderdeel uitmaken van een bouwstop. Vanwege de aard en het karakter van de bouwstop, hoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij het opleggen van een bouwstop niet zonder meer onderscheid gemaakt te worden tussen werkzaamheden waar een omgevingsvergunning voor is vereist en daarvan losstaande, ondergeschikte werkzaamheden. Zoals hiervoor is overwogen was het geheel aan werkzaamheden dat verzoeker heeft verricht aan het pand zonder vergunning uitgevoerd [2] .
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal de door het college opgelegde bouwstop van 21 september 2022 in bezwaar in standhouden. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Verzoek opheffing/wijzigen voorlopige voorziening 9 augustus 2022
11. Verzoeker heeft ook verzocht om de voorziening van 9 augustus 2022 op te heffen of te wijzigen.
11.1.
In de uitspraak van 9 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen de uitvoering van het project aan de [adres]. De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak aanleiding gezien om een bouwstop op te leggen. Daarvoor is van belang geacht dat het college, ondanks de herroepen omgevingsvergunning, toestemming heeft gegeven aan verzoeker door te gaan met de bouwwerkzaamheden. Verder is betrokken dat het college niet heeft gereageerd op het in die zaak ingediende verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft aangegeven dat zij zich kon voorstellen dat derde-partij geen vertrouwen had in het handelen van het college, zodat ook een bouwstop is opgelegd.
12. De voorzieningenrechter kan een getroffen voorziening alleen opheffen of wijzigen, als sprake is van een wijziging van feiten en/of omstandigheden na de datum waarop de voorziening is getroffen maar voor de datum waarop op het bezwaar of beroep is beslist. Bij het beoordelen van het verzoek om opheffing of wijziging houdt de voorzieningenrechter ook rekening met de betrokken belangen die aanleiding waren tot het opleggen van de voorziening.
12.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een wijziging van de feiten en omstandigheden na de uitspraak van 9 augustus 2022. Het college heeft inmiddels een handhavingsbesluit genomen, namelijk de bouwstop van 21 september 2022. Daarmee is aan verzoeker duidelijk gemaakt dat er geen werkzaamheden meer mogen worden verricht aan het gehele pand. Gelet op dit besluit ziet de voorzieningenrechter dan ook aanleiding om de in de uitspraak van 9 augustus 2022 opgelegde bouwstop op te heffen. Dat de einddatum van de schorsing door de voorzieningenrechter voor derde-partij gunstiger is dan de einddatum van het besluit van 21 september 2022, is onvoldoende reden om de bouwstop in stand te houden. Mochten er opnieuw illegale werkzaamheden worden verricht, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het college om te beslissen of er opnieuw, en op welke wijze, handhavend wordt opgetreden.
12.2.
Omdat er op een deel van het handhavingsverzoek van de derde-partij nog niet is beslist door het college, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de schorsing van het besluit 29 juni 2022 (weigering om handhavend op te treden) op te heffen.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 21 september 2022 af.
13.1.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige voorziening van 9 augustus 2022 wijst de voorzieningenrechter toe voor zover dat ziet op de opgelegde bouwstop.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek tot opheffing van de bouwstop van 9 augustus 2022 toewijst, moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden.
15. Daarnaast krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en is verschenen ter zitting. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 21 september 2022 af;
  • wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening van 9 augustus 2022 (22/3145) toe;
  • bepaalt dat de bouwstop zoals opgelegd in de uitspraak van 9 augustus 2022 (22/3145) wordt opgeheven per datum van verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2005 en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:465.