De benadeelde partijen hebben tevens gevorderd de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
[naam]
De officier van justitie heeft gevorderd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam] te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren. De materiële schade is niet onderbouwd met leesbare stukken en de immateriële schade en affectieschade zijn in het geheel niet onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
[naam]
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk te verklaren, zodat deze kan worden ingediend en behandeld bij de burgerlijke rechter. De vordering is te summier onderbouwd, gelet op de eisen die de Hoge Raad aan immateriële schade stelt, waardoor onvoldoende blijkt van het causale verband tussen het feit en de stoornis. Bovendien is onduidelijk hoe de immateriële schade op geld gewaardeerd kan worden.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De raadsman heeft bepleit de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren overeenkomstig de onderbouwing van de officier van justitie. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat niet vastgesteld kan worden dat de benadeelde partijen daadwerkelijk de kinderen van het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn.
Oordeel van de rechtbank
[naam]
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen de vordering tot vergoeding van immateriële schade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De benadeelde partij had een affectieve relatie met het slachtoffer en was aanwezig tijdens het ten laste gelegde inclusief zijn overlijden. Hierdoor heeft zij zich onder behandeling van een psychiater moeten stellen (blijkens de facturen voor een eerste psychiatrisch advies en een vervolg advies, alsmede het stuk van een arts waaruit blijkt dat de benadeelde een maand in een kliniek is behandeld waarbij medicatie is voorgeschreven en verdere klinische behandeling nodig is).
De rechtbank stelt vast dat de bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat zij aanwezig was bij het ten laste gelegde en aldus aanwezig was bij het overlijden van haar partner. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel, waarvoor zij in behandeling van een psychiater is geweest. Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en mede gelet op de beslissingen van (Nederlandse) rechters in vergelijkbare gevallen, schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 30.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat uit het voegingsformulier blijkt dat deze is ondertekend door de benadeelde partij. Ook is een kopie van een identiteitskaart op naam van de benadeelde partij bijgevoegd alsmede een stuk waaruit de rechtbank afleidt dat dit een uittreksel van een geboorteakte is met daarop vermelding van de naam van de benadeelde partij en de naam van het slachtoffer. De rechtbank heeft daarom geen redenen om te betwijfelen dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] daadwerkelijk een kind (dochter) is van het slachtoffer.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft materiële schade ter hoogte van € 5.828,00 gevorderd, bestaande uit reiskosten en het verlies van arbeidsinkomsten.
De rechtbank stelt vast dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de gestelde materiële schade te kunnen beoordelen. De stukken ter onderbouwing van de materiële schade zijn immers opgesteld in een andere taal dan de Nederlandse taal. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de materiële schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft tevens € 15.000,00 aan affectieschade gevorderd.
Vergoeding van affectieschade ziet op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan.
9
Uit de wet volgt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich kan voegen in het strafproces en schadevergoeding kan vordering. Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen naasten van door misdrijf overleden slachtoffers affectieschade vorderen. In dit artikel staan ook de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Hieronder vallen onder andere kinderen (categorie d). Het uitgangspunt is dat deze personen worden geacht een zeer nauwe band met het slachtoffer te hebben, zodat het onnodig is om aanvullende eisen te stellen ter onderbouwing van de geleden schade. Dit is enkel het geval voor de onder categorie g genoemde personen, nu daar expliciet een hardheidsclausule voor is opgenomen, maar daar is i.c. bij de benadeelde partij geen sprake van.
De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Dit normbedrag is voor nabestaanden (categorie d: meerderjarige nietthuiswonende kinderen) van een slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen vastgesteld op € 17.500,00. De rechtbank zal gelet op het door de benadeelde partij gevorderde lagere bedrag conform dit lagere bedrag van € 15.000,00 aan affectieschade toewijzen.
[slachtoffer 3]
De rechtbank stelt vast dat uit het voegingsformulier blijkt dat deze is ondertekend door de benadeelde partij. Ook is een kopie van een identiteitskaart op naam van de benadeelde partij bijgevoegd alsmede een stuk waaruit de rechtbank afleidt dat dit een uittreksel van een geboorteakte is met daarop de vermelding van de naam van de benadeelde partij en het slachtoffer. De rechtbank heeft daarom geen redenen om te betwijfelen dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] daadwerkelijk een kind (zoon) is van het slachtoffer.
De benadeelde partij heeft materiële schade ter hoogte van € 1.550,00 gevorderd, bestaande uit kosten die zien op de begrafenis van het slachtoffer.
De rechtbank stelt vast dat er facturen – op naam van de benadeelde partij – ter onderbouwing van de gevorderde materiële schade zijn toegevoegd. Uit de omschrijvingen blijkt dat deze facturen telkens zien op bedragen die zijn betaald ten behoeve van een begrafenis. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij te begrafeniskosten van het slachtoffer in zijn geboorteplaats Sandomierz (Polen) heeft voldaan. Hij vordert als enige deze kosten, zodat dit ook een contra-indicatie is om te twijfelen aan de aannemelijkheid van deze gemaakte kosten. De benadeelde partij heeft aldus schade geleden en deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op de gevorderde € 1.550,00.
De benadeelde partij heeft tevens immateriële schade ter hoogte van € 1.000,00 gevorderd. De rechtbank stelt vast dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de gestelde materiële schade te kunnen beoordelen nu deze schade in het geheel niet is onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de materiële schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft tevens € 15.000,00 aan affectieschade gevorderd.
Vergoeding van affectieschade ziet op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan.
10
Uit de wet volgt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich kan voegen in het strafproces en schadevergoeding kan vordering. Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen naasten van door misdrijf overleden slachtoffers affectieschade vorderen. In dit artikel staan ook de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Hieronder vallen onder andere kinderen (categorie d). Het uitgangspunt is dat deze personen worden geacht een zeer nauwe band met het slachtoffer te hebben, zodat het onnodig is om aanvullende eisen te stellen ter onderbouwing van de geleden schade. Dit is enkel het geval voor de onder categorie g genoemde personen, nu daar expliciet een hardheidsclausule voor is opgenomen, maar daar is i.c. bij de benadeelde partij geen sprake van.
De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste
normbedragen vastgesteld. Dit normbedrag is voor nabestaanden (categorie d: meerderjarige nietthuiswonende kinderen) van een slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen vastgesteld op € 17.500,00. De rechtbank zal gelet op het door de benadeelde partij gevorderde lagere bedrag conform dit lagere bedrag van € 15.000,00 aan affectieschade toewijzen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden telkens begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Toepassing van de schadevergoedingsmaatregel
Nu vaststaat dat verdachte telkens tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal de rechtbank als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte telkens de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsommen ten behoeve van de benadeelde partijen.
Gijzeling
Ten aanzien van toepassing van gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de hoogte van de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zou de rechtbank bij toepassing van de LOVS-oriëntatiepunten voor gijzeling komen op het volgende aantal dagen gijzeling: 185 dagen ( [naam] ) + 110 dagen ( [slachtoffer 2] ) + 117 dagen ( [slachtoffer 3] ). Dit gaat het maximum aantal dagen gijzeling, te weten 365 dagen, te boven en zal daarom overgaan tot een evenredige verdeling die het maximum niet overschrijdt.
11De rechtbank stelt dan ook de volgende dagen gijzeling vast: te weten 164 dagen in het geval van [naam] , 97 dagen in het geval van [slachtoffer 2] en 104 dagen in het geval van [slachtoffer 3] .
De rechtbank merkt daarbij op dat gijzeling niet wordt toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling, zodat beoordeeld wordt of er sprake is van betalingsonmacht. Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting ten behoeve van de slachtoffers ook niet op.