ECLI:NL:RBNNE:2022:4339

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
18-041085-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met TBS en schadevergoeding aan nabestaanden

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man, geboren in 1986, die werd beschuldigd van doodslag. De verdachte heeft op 15 februari 2022 in Lemmer, gemeente De Fryske Marren, het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk van het leven beroofd door hem met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegekend aan de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder de vriendin en de twee kinderen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schadevergoeding voor de vriendin is vastgesteld op €30.000,00, voor de dochter op €15.000,00 en voor de zoon op €16.550,00. De rechtbank heeft ook de verplichting tot betaling van deze bedragen aan de Staat opgelegd, als waarborg voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18-041085-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2022. De strafzaak tegen de verdachte is eerder behandeld op de zittingen van 20 mei 2022, 2 augustus 2022 en 28 oktober 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Scholtmeijer, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging op 8 november 2022, ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 15 februari 2022 te Lemmer, gemeente De Fryske Marren een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzijde van de borstkas, in de rechterschouder en/of de linker onderarm, althans het lichaam;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 15 februari 2022 te Lemmer, gemeente De Fryske Marren, een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzijde van de borstkas, in de rechterschouder en/of de linker onderarm, althans het lichaam.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Primair
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde, te weten moord, wegens het ontbreken van voorbedachte raad.
Subsidiair
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde, te weten doodslag, wettig en overtuigend bewezen, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij verdachte primair sprake was van vol opzet, subsidiair voorwaardelijk opzet.
Standpunt van de verdediging
Primair
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, te weten moord, wegens het ontbreken van het voor voorbedachte raad vereiste kalm beraad en rustig overleg. Er is evident sprake van een hevige gemoedsopwelling van waaruit verdachte heeft gehandeld.
Subsidiair
De raadsman heeft geen opmerkingen omtrent het subsidiair ten laste gelegde, te weten doodslag.

Oordeel van de rechtbank 1

Vaststaande feiten
Op 15 februari 2022 omstreeks 4.52 uur, na een 112-melding
2inkomend om 4.48 uur, hebben verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] opdracht gekregen zich te begeven naar Lemmer. Na enige verwarring over het daadwerkelijke adres zijn verbalisanten om 5.16 uur ter plaatse gekomen op de [adres] in Lemmer. Bij het binnentreden van het pand zagen verbalisanten aan het einde van de gang een man op de grond liggen met een plas bloed rondom zijn hoofd. Er is tevergeefs getracht de man te reanimeren, waarna om 6.03 uur de vaststelling volgt dat de man is overleden.
3De man blijkt het slachtoffer [slachtoffer 1] .
4
Verdachte heeft bij zijn aanhouding diezelfde dag omstreeks 9.37 uur direct verklaard dat hij iemand heeft gestoken.
5Ook nadien heeft verdachte (meermalen) verklaard dat hij het slachtoffer heeft gestoken met een mes.
6
Het overlijden van het slachtoffer is onderzocht. Uit het forensisch pathologisch onderzoek (Nederlands Forensisch Instituut) van 4 mei 2022 opgemaakt door P.M.I. Van Driessche, arts en forensisch patholoog, blijkt onder meer dat ten gevolge van het steekkanaal links aan de borstkas er
(onder meer) een beschadiging is opgetreden van de linkerlong, longslagader en een kransslagadertak aan het hartoppervlak. Hierdoor is een bloeding in het hartzakje en in de linkerborstholte opgetreden.
Voornoemde deskundige heeft geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer zonder meer kan worden verklaard door bloedstapeling rond het hart (‘harttamponnade’) ten gevolge van één steekletsel links aan de borst.
7
De rechtbank leidt uit de vorenstaande feiten en omstandigheden af dat het slachtoffer door verdachte met een mes is gestoken waarna hij is overleden.
Primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van moord moet het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan, te weten dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in conflict is gekomen met twee vrouwelijke medebewoners waarna zij het slachtoffer om hulp hebben geroepen. Daarop heeft verdachte het slachtoffer met een mes gestoken. Het mes waarmee is gestoken heeft verdachte voorafgaand aan het steken uit de keuken meegenomen. Op zichzelf is dit een aanwijzing dat verdachte iets van plan was met het mes, maar deze enkele aanwijzing is onvoldoende voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat verdachte heeft verklaard dat hij onder invloed van veel alcohol en drugs was, erg boos was door de weigering van de vrouwelijke medebewoners om hem sigaretten te geven en hij het mes heeft gepakt omdat hij dacht dat de mogelijkheid zich zou kunnen voordoen dat hij zich tegen het fysiek grotere slachtoffer zou moeten verdedigen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de reële mogelijkheid bestaat dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling.
Subsidiair
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Niet blijkt dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld en hij de dood van het slachtoffer heeft gewild. Verdachte heeft dit ook steeds ontkend. Daarbij zijn er in het dossier geen getuigenverklaringen of andere aanwijzingen te vinden waaruit geconcludeerd kan worden dat verdachte de dood van het slachtoffer heeft gewild.
De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Uit de handelingen van verdachte, te weten het steken met een mes in de linkerzijde van de borstkas van het slachtoffer, leidt de rechtbank af dat deze handeling naar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het veroorzaken van de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft, door aldus te handelen, zich willens en weten blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde, te weten doodslag, dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij, op 15 februari 2022 te Lemmer, gemeente De Fryske Marren, een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer 1] te steken met een mes in de linkerzijde van de borstkas.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Subsidiair: doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van voorarrest, alsmede de (ongemaximeerde) terbeschikkingstelling (verder: TBS) met verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur van vijf jaar. Het bewezenverklaarde kan immers in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Daarbij komt dat de TBS met verpleging van overheidswege – waar verdachte zich uitdrukkelijk niet tegen heeft verzet – eveneens een lange vrijheidsbeneming met zich meebrengt.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de hierna genoemde rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Op 14 februari 2022 is verdachte in de middag op het adres [adres] in Lemmer komen wonen. Dit adres betreft een pand voor de huisvesting van arbeidsmigranten die werken voor een uitzendbureau. Het slachtoffer woonde daar al twee jaar met zijn vriendin [naam] .
Verdachte is bij aankomst kennelijk dronken en vertoont vervelend gedrag. Gedurende de avond en nacht drinkt hij een flinke hoeveelheid alcohol en gebruikt hij drugs. In de vroege ochtend van 15 februari 2022 ontstaat er onenigheid tussen verdachte en twee vrouwelijke medebewoners over sigaretten. Verdacht is boos, waarop de beide vrouwen hun kamer barricaderen en het slachtoffer om hulp roepen omdat verdachte de kamer probeert binnen te dringen. Het slachtoffer schiet de vrouwelijke huisgenoten te hulp, maar krijgt daarvoor geen kans omdat hij direct door verdachte met een mes in zijn borst wordt gestoken. Het slachtoffer overlijdt daardoor ter plekke.
Verdachte heeft door deze daad de familie, vrienden en bekenden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht en ernstig geschokt. Uit de verklaringen van de vrouwelijke medebewoners blijkt hoe bang zij voor verdachte waren. Ook uit de verklaring van de vriendin van het slachtoffer ( [naam] ) blijkt dat zij heeft gezien dat verdachte met een mes het slachtoffer in zijn linkerborst steekt. Zij was daardoor zo bang dat zij zich opsloot in haar kamer. Op verzoek van het slachtoffer opent zij de deur, waarna zij het slachtoffer op de grond ziet liggen en hij het bewustzijn verliest. Verbalisanten treffen haar naast het lichaam van het slachtoffer in shock aan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Met het plegen van dit feit heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Doodslag is een misdrijf dat de rechtsorde bijzonder schokt en sterkte gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 19 oktober 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met psychologisch en psychiatrisch onderzoek PRO JUSTITIA van 29 juli 2022, opgesteld door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater.
Door de deskundigen is geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ernstige, familiair bepaalde verslavingsziekte aan zowel alcohol als aan meerdere drugs. Het is goed voorstelbaar dat het dagelijkse gebruik van alcohol vanaf twaalfjarige leeftijd intussen heeft geleid tot hersenbeschadiging, maar dit is niet onderzocht. Er is verder eveneens onvoldoende duidelijkheid verkregen over eventuele onderliggende ontwikkelings- of persoonlijkheidsproblematiek.
Verdachte is een man die door zijn ernstige verslavingsziekte altijd een kwetsbaar evenwicht heeft. Dit evenwicht kwam fors onder druk te staan in de week voorafgaand aan het ten laste gelegde omdat hij werd ontslagen, zijn woning kwijtraakte, geen geld meer had, zwervend was en gedwongen gescheiden raakte van zijn vriendin. Hierdoor was er een onderhuidse lading van frustraties en irritaties die snel te mobiliseren was. De onderhuidse woede liep verder op de dag van het laste gelegde omdat hij geen geld kreeg van zijn voormalig werkgever. Hij dronk de hele middag en ook de hele avond grote hoeveelheden alcohol en gebruikte drugs. Toen hem rond 2 uur ’s nachts een sigaret geweigerd werd, was door de combinatie van al aanwezige onlust en ontremmende werking van alcohol en drugs zijn woede snel te mobiliseren, maar kon hij zich beheersen. Dit was na verder drinken en om circa 5 uur ’s morgens niet meer het geval toen hij bij medebewoners op de deur bonsde om sigaretten en deze hem geweigerd werden. Verdachte werd woest, voelde zich buitengesloten en bedrogen. De medebewoners dreigden de buurman te zullen waarschuwen die hem wel een lesje zou leren, waarna verdachte naar de keuken liep en een mes pakte. Verdachte lijkt hierin zowel gedreven te zijn geweest door zijn beleving dat hij zich moest verdedigen als door (dronkenmans-)krenking. Toen het latere slachtoffer de gang in kwam heeft verdachte hem gelijk en naar het zich laat aanzien zonder verder nadenken gestoken.
Geadviseerd is om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Ingeschat wordt dat de doorwerking van de stoornis in het delict aanzienlijk is geweest en dat de keuzevrijheid in forse mate beperkt is geweest waarbij verdachte de risico’s van zijn handelen en de eventuele gevolgen daarvan niet meer heeft kunnen zien. Een advies tot ontoerekeningsvatbaar is overwogen maar kon onvoldoende onderbouwd worden omdat door de beperkte herinneringen van verdachte niet goed in kaart gebracht kan worden of verdachte volledig belemmerd is geweest in zijn keuzevrijheid.
De rechtbank kan zich met voornoemde inhoud en conclusies verenigen en concludeert dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De deskundigen hebben voorts geconcludeerd dat het risico op recidive ingeschat wordt als matig verhoogd, maar zou in korte tijd fors op kunnen lopen indien verdachte alcohol of drugs zou gebruiken. Verdachte lijkt een zeer ernstig verslaafde man te zijn. Hij beschikt over gewetensfuncties waardoor hij schuld, spijt en schaamte ervaart en die hem kunnen motiveren om te komen tot een gedragsverandering. Naar autoriteiten stelt hij zich meewerkend op.
Om de kans op recidive te dempen heeft verdachte een klinische behandeling nodig op een forensische afdeling met een hoge zorgintensiteit en een hoog beveiligingsniveau gericht op de verslavingsziekte. Geadviseerd is om een dergelijke behandeling op te leggen binnen het juridische kader van de TBS met voorwaarden in combinatie met een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende maatregel (GVM).
Uit het reclasseringsadvies van 1 november 2002, opgesteld door M. de Boer, reclasseringswerker van VNN Leeuwarden blijkt onder meer als volgt.
De reclassering heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de TBS met voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperkten, het gedrag te veranderen of verdachte te laten resocialiseren. Dit ondanks dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling. Het opleggen van voorwaarden (in het kader van een TBS dan wel reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden) is praktisch niet uitvoerbaar. Verdachte is de Nederlandse taal niet machtig, waardoor een klinische behandeling niet mogelijk is volgens het NIFP/IFZ. Daarnaast blijkt uit overleg met de IND dat verdachte op dit moment een legale status in Nederland heeft, maar wanneer hij schuldig wordt bevonden is de kans aanzienlijk dat hij ongewenst verklaard zal worden. Ook lijkt het praktisch onuitvoerbaar om een TBS met voorwaarden te laten overdragen aan het land van herkomst.
De reclassering heeft verschillende mogelijkheden onderzocht en besproken, waaronder de TBS met verpleging van overheidswege waarbij opname zou plaatsvinden in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht (Veldzicht). Volgens Piet de Jong van Veldzicht is daar eerder een Litouwer behandeld in het kader van een TBS met verpleging van overheidswege van wie de casus binnen twee jaar is overgenomen door de Litouwse overheid en psychiatrie.
Ter terechtzitting van 8 november 2022 heeft de deskundige M. de Boer nader toegelicht dat al snel bleek dat de TBS met voorwaarden niet haalbaar zou zijn vanwege de harde eis om de Nederlandse taal te spreken voor opname in een kliniek. De reclassering adviseert een TBS met verpleging van overheidswege met een behandeling bij Veldzicht zoals omschreven in de casus in het reclasseringsrapport. In Veldzicht is een tolk aanwezig. De actuele situatie omtrent de kliniek in Litouwen is onbekend, maar lijkt (volgens Google) nog te bestaan. De deskundige benadrukt dat verdachte gemotiveerd is voor de zeer benodigde klinische behandeling.
Op te leggen straf
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het feit door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zou worden.
De rechtbank overweegt daarbij nadrukkelijk dat is meegewogen dat het bewezenverklaarde een doodslag – met een voorwaardelijk opzet constructie – betreft waarbij gebruik is gemaakt van een mes. Gelet op de conclusies en de adviezen van de deskundigen dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend en zelfs de volledige ontoerekeningsvatbaarheid is overwogen, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie. Ook zal de TBS-maatregel gelet op de ingeschatte lange behandelduur langdurige vrijheidsbeneming met zich meebrengen.
Op te leggen maatregel
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen. Op grond van de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht zijn aan oplegging van TBS met verpleging van overheidswege een aantal voorwaarden gesteld, te weten:
bij de verdachte moet tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijkestoornis van de geestvermogens hebben bestaan;
op het begane misdrijf moet een gevangenisstraf van vier jaar of meer zijn gesteld;
de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, moet hetopleggen van een TBS-maatregel en bevel tot verpleging van overheidswege eisen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf de door de deskundigen geadviseerde TBS met voorwaarden uitsluit gelet op artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien is een TBS met voorwaarden praktisch niet uitvoerbaar zoals hiervoor blijkt uit het advies van de reclassering.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, de inhoud van het rapport van de gedragsdeskundigen waarin verdachtes psychische problematiek is beschreven en het daarin omschreven gevaar van recidive, is de rechtbank van oordeel dat een TBS-maatregel noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, zoals hiervoor genoemd. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk. Behandeling van de problematiek van verdachte is vereist voordat een terugkeer in de samenleving, welke samenleving dan ook
8, aan de orde kan komen.
De rechtbank overweegt dat de maatregel TBS zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag. De totale duur van de maatregel is daarom ongemaximeerd.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[naam](de vriendin van het slachtoffer), tot een bedrag van € 40.000,00 ter vergoeding van immateriële schade;
[slachtoffer 2](de dochter van het slachtoffer), tot een bedrag van in totaal € 20.828,00, waarvan € 5.828,00 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade);
[slachtoffer 3](de zoon van het slachtoffer), tot een bedrag van in totaal € 17.550,00, waarvan € 1.550,00 ter vergoeding van materiële schade en € 16.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (waarvan € 15.000,00 ter vergoeding van affectieschade).
De benadeelde partijen hebben tevens gevorderd de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
[naam]
De officier van justitie heeft gevorderd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam] te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren. De materiële schade is niet onderbouwd met leesbare stukken en de immateriële schade en affectieschade zijn in het geheel niet onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
[naam]
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk te verklaren, zodat deze kan worden ingediend en behandeld bij de burgerlijke rechter. De vordering is te summier onderbouwd, gelet op de eisen die de Hoge Raad aan immateriële schade stelt, waardoor onvoldoende blijkt van het causale verband tussen het feit en de stoornis. Bovendien is onduidelijk hoe de immateriële schade op geld gewaardeerd kan worden.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De raadsman heeft bepleit de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren overeenkomstig de onderbouwing van de officier van justitie. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat niet vastgesteld kan worden dat de benadeelde partijen daadwerkelijk de kinderen van het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn.
Oordeel van de rechtbank
[naam]
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen de vordering tot vergoeding van immateriële schade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De benadeelde partij had een affectieve relatie met het slachtoffer en was aanwezig tijdens het ten laste gelegde inclusief zijn overlijden. Hierdoor heeft zij zich onder behandeling van een psychiater moeten stellen (blijkens de facturen voor een eerste psychiatrisch advies en een vervolg advies, alsmede het stuk van een arts waaruit blijkt dat de benadeelde een maand in een kliniek is behandeld waarbij medicatie is voorgeschreven en verdere klinische behandeling nodig is).
De rechtbank stelt vast dat de bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat zij aanwezig was bij het ten laste gelegde en aldus aanwezig was bij het overlijden van haar partner. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel, waarvoor zij in behandeling van een psychiater is geweest. Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en mede gelet op de beslissingen van (Nederlandse) rechters in vergelijkbare gevallen, schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 30.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat uit het voegingsformulier blijkt dat deze is ondertekend door de benadeelde partij. Ook is een kopie van een identiteitskaart op naam van de benadeelde partij bijgevoegd alsmede een stuk waaruit de rechtbank afleidt dat dit een uittreksel van een geboorteakte is met daarop vermelding van de naam van de benadeelde partij en de naam van het slachtoffer. De rechtbank heeft daarom geen redenen om te betwijfelen dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] daadwerkelijk een kind (dochter) is van het slachtoffer.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft materiële schade ter hoogte van € 5.828,00 gevorderd, bestaande uit reiskosten en het verlies van arbeidsinkomsten.
De rechtbank stelt vast dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de gestelde materiële schade te kunnen beoordelen. De stukken ter onderbouwing van de materiële schade zijn immers opgesteld in een andere taal dan de Nederlandse taal. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de materiële schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft tevens € 15.000,00 aan affectieschade gevorderd.
Vergoeding van affectieschade ziet op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan.
9
Uit de wet volgt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich kan voegen in het strafproces en schadevergoeding kan vordering. Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen naasten van door misdrijf overleden slachtoffers affectieschade vorderen. In dit artikel staan ook de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Hieronder vallen onder andere kinderen (categorie d). Het uitgangspunt is dat deze personen worden geacht een zeer nauwe band met het slachtoffer te hebben, zodat het onnodig is om aanvullende eisen te stellen ter onderbouwing van de geleden schade. Dit is enkel het geval voor de onder categorie g genoemde personen, nu daar expliciet een hardheidsclausule voor is opgenomen, maar daar is i.c. bij de benadeelde partij geen sprake van.
De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Dit normbedrag is voor nabestaanden (categorie d: meerderjarige nietthuiswonende kinderen) van een slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen vastgesteld op € 17.500,00. De rechtbank zal gelet op het door de benadeelde partij gevorderde lagere bedrag conform dit lagere bedrag van € 15.000,00 aan affectieschade toewijzen.
[slachtoffer 3]
De rechtbank stelt vast dat uit het voegingsformulier blijkt dat deze is ondertekend door de benadeelde partij. Ook is een kopie van een identiteitskaart op naam van de benadeelde partij bijgevoegd alsmede een stuk waaruit de rechtbank afleidt dat dit een uittreksel van een geboorteakte is met daarop de vermelding van de naam van de benadeelde partij en het slachtoffer. De rechtbank heeft daarom geen redenen om te betwijfelen dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] daadwerkelijk een kind (zoon) is van het slachtoffer.
De benadeelde partij heeft materiële schade ter hoogte van € 1.550,00 gevorderd, bestaande uit kosten die zien op de begrafenis van het slachtoffer.
De rechtbank stelt vast dat er facturen – op naam van de benadeelde partij – ter onderbouwing van de gevorderde materiële schade zijn toegevoegd. Uit de omschrijvingen blijkt dat deze facturen telkens zien op bedragen die zijn betaald ten behoeve van een begrafenis. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij te begrafeniskosten van het slachtoffer in zijn geboorteplaats Sandomierz (Polen) heeft voldaan. Hij vordert als enige deze kosten, zodat dit ook een contra-indicatie is om te twijfelen aan de aannemelijkheid van deze gemaakte kosten. De benadeelde partij heeft aldus schade geleden en deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op de gevorderde € 1.550,00.
De benadeelde partij heeft tevens immateriële schade ter hoogte van € 1.000,00 gevorderd. De rechtbank stelt vast dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de gestelde materiële schade te kunnen beoordelen nu deze schade in het geheel niet is onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de materiële schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft tevens € 15.000,00 aan affectieschade gevorderd.
Vergoeding van affectieschade ziet op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan.
10
Uit de wet volgt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich kan voegen in het strafproces en schadevergoeding kan vordering. Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen naasten van door misdrijf overleden slachtoffers affectieschade vorderen. In dit artikel staan ook de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Hieronder vallen onder andere kinderen (categorie d). Het uitgangspunt is dat deze personen worden geacht een zeer nauwe band met het slachtoffer te hebben, zodat het onnodig is om aanvullende eisen te stellen ter onderbouwing van de geleden schade. Dit is enkel het geval voor de onder categorie g genoemde personen, nu daar expliciet een hardheidsclausule voor is opgenomen, maar daar is i.c. bij de benadeelde partij geen sprake van.
De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste
normbedragen vastgesteld. Dit normbedrag is voor nabestaanden (categorie d: meerderjarige nietthuiswonende kinderen) van een slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen vastgesteld op € 17.500,00. De rechtbank zal gelet op het door de benadeelde partij gevorderde lagere bedrag conform dit lagere bedrag van € 15.000,00 aan affectieschade toewijzen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden telkens begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Toepassing van de schadevergoedingsmaatregel
Nu vaststaat dat verdachte telkens tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal de rechtbank als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte telkens de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsommen ten behoeve van de benadeelde partijen.
Gijzeling
Ten aanzien van toepassing van gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de hoogte van de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zou de rechtbank bij toepassing van de LOVS-oriëntatiepunten voor gijzeling komen op het volgende aantal dagen gijzeling: 185 dagen ( [naam] ) + 110 dagen ( [slachtoffer 2] ) + 117 dagen ( [slachtoffer 3] ). Dit gaat het maximum aantal dagen gijzeling, te weten 365 dagen, te boven en zal daarom overgaan tot een evenredige verdeling die het maximum niet overschrijdt.
11De rechtbank stelt dan ook de volgende dagen gijzeling vast: te weten 164 dagen in het geval van [naam] , 97 dagen in het geval van [slachtoffer 2] en 104 dagen in het geval van [slachtoffer 3] .
De rechtbank merkt daarbij op dat gijzeling niet wordt toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling, zodat beoordeeld wordt of er sprake is van betalingsonmacht. Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting ten behoeve van de slachtoffers ook niet op.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vorderingen benadeelde partijen

Ten aanzien van [naam], subsidiair:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [naam] te betalen:
  • het bedrag van € 30.000,00 (zegge: dertigduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [naam] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van € 30.000,00 (zegge: dertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 164 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van [slachtoffer 2] , subsidiair:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 97 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van [slachtoffer 3] , subsidiair:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van € 16.550,00 (zegge: zestienduizend vijfhonderdenvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 16.550,00 (zegge: zestienduizend vijfhonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.550,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade (affectieschade).
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 104 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2022.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met nummer 2022040090, doorgenummerd 1 tot en met 346, en het ongenummerde FO dossier.
Pagina 39.
Pagina’s 23 en 24.
Pagina 25. 5 Pagina 43.
6. Pagina’s 269, 276, 277, 278 en 290 en de verklaring van verdachte afgelegd tegenover de rechtercommissaris op 18 februari 2022.
7. FO dossier, een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van 4 mei 2022, opgemaakt door P.M.I. Van Driessche, arts en forensisch patholoog, pagina’s 6 en 7.
8. Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8328.
9. Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.6, en HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1750.
10. Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.6, en HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1750.
11. Artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht.