ECLI:NL:RBNNE:2022:4277

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
C/18/211689 / HA ZA 22-27
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtochtovereenkomst en opzegging kredietrelatie door bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) en een gedaagde, die als borg was opgetreden voor een krediet dat aan twee vennootschappen was verstrekt. Rabobank had het krediet opgezegd omdat de vennootschappen in gebreke waren gebleven met het verstrekken van de vereiste financiële informatie. De gedaagde betwistte de vordering van Rabobank, stellende dat de opzegging niet proportioneel was en dat er geen betalingsachterstand was. De rechtbank oordeelde dat Rabobank gerechtigd was om het krediet op te zeggen, aangezien de vennootschappen contractueel verplicht waren om de jaarcijfers tijdig te verstrekken en dit niet hadden gedaan. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde aansprakelijk was uit hoofde van de borgtocht voor een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten en beslagkosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/211689 / HA ZA 22-27
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. R.J. Duursma te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.J. Kap te Haren.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juni 2022;
  • de nadere producties 12 tot en met 17 van Rabobank;
  • de mondelinge behandeling van 28 september 2022, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht. De advocaat van Rabobank heeft hierbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken. Deze aantekeningen zijn aan het procesdossier toegevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Rabobank heeft op grond van een financieringsovereenkomst d.d. 11 juni 2007 aan [naam holding] en [naam beheer] (hierna afzonderlijk " [naam holding] " en " [naam beheer] " en samen "de vennootschappen" te noemen) in het kader van een herfinanciering een krediet in rekening-courant verstrekt van € 400.000,00. Het krediet is op naam van [naam beheer] geadministreerd. [gedaagde] heeft als (indirect) bestuurder de financieringsovereenkomst namens de vennootschappen ondertekend.
2.2.
In de financieringsovereenkomst staat onder het kopje
overige bepalingenvermeld dat de bank van de debiteur een afschrift dient te ontvangen van de (geconsolideerde) jaarcijfers van [naam holding] zo spoedig mogelijk na afloop van de periode waarop de verslaglegging betrekking heeft, maar uiterlijk vóór 1 april van ieder jaar.
2.3.
Op de financieringsovereenkomst zijn van toepassing de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2006. Hierin is onder meer bepaald:

24.Bevoegdheid tot terugbetaling debetsaldo en tot opzegging krediet

(…)
b. Zowel de bank als iedere rekeninghouder kan altijd het krediet opzeggen. met inachtneming van een termijn van ten minste drie maanden. Gedurende die termijn mag de rekeninghouder van het krediet geen gebruik meer maken. Een eventueel debetsaldo dient terstond na afloop van die termijn te worden aangezuiverd.
(…)
2.4.
Op de bancaire relatie tussen partijen zijn van toepassing de door Rabobank gehanteerde Algemene Bankvoorwaarden. Hierin is onder meer bepaald:
(…)
2. Zorgplicht van de bank
De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen.
Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden (…).
(…)

30.Opzegging van de relatie

De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de cliënt desgevraagd de reden van die opzegging meedelen. Na opzegging van de relatie zullen de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. Tijdens die afwikkeling blijven deze Algemene Voorwaarden van kracht.
2.5.
Als zekerheid voor het verstrekte krediet is ten behoeve van Rabobank een hypotheekrecht gevestigd voor een bedrag van € 500.000,00 op de onroerende zaken staande en gelegen aan [adres] [nr] , [nr] en [nr] te [plaats] .
2.6.
Als aanvullende zekerheid voor het verstrekte krediet heeft [gedaagde] zich bij akte van borgtocht van 19 juni 2007 tegenover Rabobank borg gesteld voor een bedrag van
€ 100.000,00. In de akte van borgtocht is hieromtrent het volgende bepaald:
Borg
[gedaagde]
Woonplaats [plaats]
(…)
Bank
Coöperatieve Rabobank Noord-Groningen U.A., gevestigd te Delfzijl
(…)
Debiteur
(1)
Statutaire naam [naam holding]
Plaats van vestiging [plaats]
Handelsregisternr. [nr]
(2)
Statutaire naam [naam beheer]
Plaats van vestiging [plaats]
Handelsregisternr. [nr]
(…)
De borg verbindt zich bij deze - hoofdelijk - jegens de bank als borg voor de debiteur tot zekerheid voor de terugbetaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de debiteur te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van
Bankborgtocht
verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook, met dien verstande dat het bedrag waarvoor de borg (hoofdelijk) uit hoofde van deze borgstelling kan worden aangesproken nimmer meer bedraagt dan:
Maximumbedrag€ 100.000,00
Zegge:éénhonderdduizend euro, nul
(…)
2.7.
Rabobank heeft de vennootschappen bij brief van 6 november 2018 medegedeeld:
"Omdat u een financiering bij de Rabobank heeft, beoordelen wij jaarlijks uw financiële positie. We bekijken dan of uw huidige financiering nog past bij uw plannen en bedrijfsvoering en welke risico's en kansen er zijn.
Wij hebben de beoordeling uitgevoerd aan de hand van openbare bronnen en een rekening courant analyse. Hierbij hebben we gekeken naar de debiteuren [naam beheer] en [naam holding] Omdat wij niet over jaarcijfers, concrete inzichten over de financiële ontwikkelingen en uiteindelijkbelanghebbenden beschikken is het totaalinzicht beperkt.
(…)
Hieronder leest u de uitkomst van onze beoordeling. Graag blijf ik met u in gesprek zodat wij u goed kunnen blijven adviseren.
Uitkomsten beoordeling
De cijfers en niet-financiële aspecten van uw bedrijf hebben zich niet geheel naar verwachting ontwikkeld (de liquiditeit is langdurig zeer beperkt, er zijn geen zichtbare buffers voor vervangingsinvesteringen, de inkomende huurstroom is niet constant, de waarde van het onroerend goed is voor zover bekend o.b.v. openbare bronnen niet in verhouding met de bancaire financiering en er lijkt geen ruimte voor afbouw van de financiering). Daarnaast is voor de bank niet transparant inzichtelijk wie de actuele aandeelhouder(s) en uiteindelijkbelanghebbenden van de ondernemingen zijn. De risico's voor de verstrekte informatie aan uw bedrijf zijn hierdoor hoger dan van tevoren ingeschat. Als bank moeten wij meer buffers aanhouden en/of meer zekerheden vragen als we meer risico op een financiering lopen. De extra buffers die we moeten aanhouden brengen extra kosten met zich die wij normaal doorvoeren in de rente- of opslagafspraken.
Conform de financieringsovereenkomst d.d. 11 juni 2007 dient u verplicht jaarlijks voor 01 april beschikbaar te stellen. Ondanks onze verzoeken, hebben wij deze niet ontvangen. Hiermee voldoet u niet aan de voorwaarden van uw bedrijfsfinanciering.
De financiering is verstrekt voor onbepaalde tijd. De negatieve ontwikkelingen en het niet (tijdig) voldoen aan de verstrekkingsvoorwaarden kan voor de bank aanleiding zijn deze te heroverwegen. Mijn intentie is dat te voorkomen.
(…)
Hoe nu verder?
Naar aanleiding van deze brief gaan wij graag met u in gesprek. Wij vragen daarom de volgende informatie toe te sturen.
 Jaarcijfers 2017 voor 31-12-2018
 Ingevulde en ondertekende UBO-formulieren voor 31-12-2018
 Jaarcijfers 2018 voor 01-04-2019
(…)"
2.8.
De vennootschappen hebben de gevraagde informatie niet aan Rabobank verstrekt. Rabobank heeft [gedaagde] bij e-mail van 21 maart 2019, onder verwijzing naar de brief van
6 november 2018, nogmaals verzocht om de jaarcijfers 2018 vóór 1 april 2019 beschikbaar te stellen, gevolgd door een herinnering bij e-mail van 8 april 2019. Ook hierna is de gevraagde informatie niet aan Rabobank verstrekt.
2.9.
Rabobank heeft bij brief aan de vennootschappen van 7 mei 2021 het krediet opgezegd. Daartoe schrijft Rabobank onder meer:
"(…)
Waarom sturen wij u deze brief?
Het gaat al lange tijd financieel niet goed met uw onderneming. Oorzaken hiervoor zijn onder andere het faillissement van drie werkmaatschappijen. Om die reden vindt sinds 2014 begeleiding plaats door de afdeling Bijzonder Beheer van onze bank.
Wij hebben u meerdere keren laten weten dat wij ons zorgen maken over het continuïteitsperspectief van uw onderneming, omdat de zichtbare kasstromen de hoogte van de verstrekte financiering niet rechtvaardigen.
De financiering is gebaseerd op de waarde van het bedrijfspand aan de [adres] [nr] , [nr] en [nr] te [plaats] . De waarde van [adres] [nr] , [nr] en [nr] is te laag in verhouding tot de totale financiering. Er is op dit moment onvoldoende dekking voor de financiering.
Ook hebben wij als voorwaarde voor de financiering met elkaar afgesproken dat u periodiek gegevens aanlevert, namelijk jaarlijks voor 1 april een afschrift van de (geconsolideerde) jaarcijfers van [naam holding] en [naam beheer] Wij hebben de gegevens niet gekregen.
Afgelopen periode hebben wij getracht met u in contact te treden om bovenstaande met u te bespreken en nadere afspraken te maken. U reageert echter niet op verzoeken van de bank, zowel schriftelijk als per mail. Hierdoor kunnen wij geen inschatting maken van de financiële ontwikkelingen binnen uw onderneming. Zonder dat inzicht kunnen wij u niet langer financieren. Wij beëindigen daarom de financiering.
Wij beëindigen de financiering met een termijn van 3 maanden. Dit betekent dat de opeisingsdatum van het hele bedrag 7 augustus 2021 is. U moet het hele openstaande bedrag van de financiering dan in één keer betalen, inclusief de rente. Dit bedrag moet u uiterlijk op 7 augustus 2021 aan ons betalen. (…) Als u ons niet tijdig betaalt, bent u in verzuim.
In bijlage 1 leest u welk bedrag u moet betalen en hoe dat bedrag is opgebouwd. Daar staan ook p.m. kosten bij vermeld. Dit zijn kosten die u moet betalen, maar waarvan het bedrag nog niet precies bekend is. Daarvoor krijgt u later nog een gespecificeerde nota. Het totaal door u te betalen bedrag is per vandaag € 396.027,34. Hier komen de p.m. gestelde kosten nog bij.
Wat gebeurt er als u niet binnen de termijn kunt betalen?
Wij hebben helaas geen afspraken met u gemaakt over hoe u de financiering terugbetaalt. Neem uiterlijk op 1 juli 2021 contact met ons op om de mogelijkheden te bespreken. Graag kijken wij samen met u of een betalingsregeling mogelijk is. Lukt dat niet, dan gaan wij over tot het uitwinnen van de zekerheden.
Het uitwinnen van zekerheden houdt in dat wij een notaris opdracht geven de veiling van het bedrijfspand [adres] [nr] , [nr] en [nr] te [plaats] te starten.
Is de opbrengst van de zekerheden niet genoeg om alles terug te betalen? Dan blijft er een restschuld over. Deze restschuld moet u ook terugbetalen. (…)"
2.10.
Rabobank heeft [gedaagde] bij brief van 7 mei 2021 geïnformeerd dat hij vanwege de opzegging van de financiering van de vennootschappen mogelijk uit hoofde van de door hem afgegeven borgtocht kan worden aangesproken voor betaling van (een deel van) de schuld van de vennootschappen aan Rabobank.
2.11.
De vennootschappen hebben de schuld aan Rabobank niet binnen de daartoe gestelde termijn afgelost.
2.12.
Rabobank heeft [gedaagde] vervolgens bij brief van 4 oktober 2021 medegedeeld dat zij hem uit hoofde van de borgtocht tot betaling aanspreekt. Daartoe schrijft Rabobank onder meer:
"(…)
Waarom sturen wij u deze brief?
Wij verwachten niet dat de schuld van [naam beheer] aan ons (hierna: de hoofdschuld) volledig wordt betaald.
Wij spreken u daarom aan op uw verplichtingen uit de borgtocht van € 100.000,-.
Wat moet u betalen?
U moet uiterlijk op 5 november 2021 een bedrag van € 100.000,- aan ons betalen. Hier komt het bedrag aan lopende renten en kosten nog bij. (…)
(…)
Doet u niets?
Dan bent u in verzuim. U moet dan de wettelijke rente betalen vanaf de dag dat u in verzuim bent. Op dit moment bedraagt de wettelijke rente 2%. Wij kunnen dan ook rechtsmaatregelen treffen. (…)"
2.13.
[gedaagde] is vervolgens niet tot de gevraagde betaling van het bedrag van
€ 100.000,00 aan Rabobank overgegaan.
2.14.
Rabobank heeft de verhypothekeerde onroerende goederen aan [adres] [nr] , [nr] en [nr] te [plaats] op 18 mei 2022 executoriaal doen verkopen. Hiermee is een totale opbrengst van € 155.000,00 gerealiseerd. Dit bedrag strekt in mindering op de vordering van Rabobank op de vennootschappen, die volgens een berekening van de Rabobank per 1 juli 2022 nog € 264.739,98 bedraagt.

3.Het geschil

3.1.
Rabobank vordert, verkort weergegeven, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, de beslagkosten en de nakosten, te voldoen met de wettelijke rente over deze kosten indien deze niet tijdig worden voldaan.
3.2.
Rabobank legt aan haar vordering jegens [gedaagde] , samengevat, het volgende ten grondslag. De financieringsovereenkomst met [naam beheer] en [naam holding] is door de bank opgezegd omdat de vennootschappen - hoewel zij daartoe contractueel verplicht waren en ondanks herhaald verzoek - in gebreke bleven om Rabobank te informeren over de financiële cijfers van de ondernemingen. Rabobank heeft geruime tijd geduld hiermee betracht, maar de gevraagde informatie bleef uit. Vanwege de opzegging van het krediet werd het openstaande kredietsaldo geheel opeisbaar. De vennootschappen zijn nadien niet binnen de door Rabobank gestelde termijn van drie maanden tot terugbetaling van het krediet aan Rabobank overgegaan, waarmee zij in verzuim zijn geraakt. Om die reden is Rabobank bevoegd om [gedaagde] aan te spreken uit hoofde van de door hem aan Rabobank afgegeven borgtocht voor het hierin vermelde maximumbedrag van € 100.000,00.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering van Rabobank. Daartoe voert hij, samengevat, het volgende aan. De opzegging van het krediet door Rabobank was niet proportioneel, aangezien geen sprake was van enige betalingsachterstand en de waarde van de verhypothekeerde onroerende goederen per datum financiering (2007) voldoende dekking bood voor het verstrekte krediet. De waarde van de onroerende goederen is volgens [gedaagde] nadien niet verminderd, maar juist gestegen. [gedaagde] wijst er verder op dat de vennootschappen Rabobank steeds voldoende hebben geïnformeerd. Rabobank had volgens [gedaagde] geen belang bij de gevraagde informatie, nu rente en aflossingen telkens tijdig werden voldaan. Indien onverhoopt onvoldoende financiële informatie aan Rabobank zou zijn verstrekt, dan heeft dat de positie van Rabobank niet in gevaar gebracht, zodat in dit verzuim geen rechtvaardiging voor opzegging van het krediet kon worden gevonden. Tegen deze achtergrond is het volgens [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat hij als borg wordt aangesproken voor het terugbetalen van een deel van het krediet. In geval van toewijzing van de gevorderde hoofdsom, verzoekt [gedaagde] om de mede gevorderde rente te matigen op grond van artikel 6:109 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ten slotte verzet [gedaagde] zich tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een toewijzend vonnis. Verwacht mag worden dat de executieopbrengst van de verhypothekeerde onroerende goederen voldoende zal zijn om de schuld aan Rabobank te voldoen. Alsdan is het niet redelijk om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor een bedrag van € 100.000,00, terwijl niet zeker is of Rabobank dat bedrag ooit bij [gedaagde] zal innen. Effectuering van het vonnis zou bovendien financieel gezien rampzalig voor [gedaagde] uitpakken. Hij heeft de middelen niet om aan het vonnis te kunnen voldoen, waardoor gedwongen verkoop van zijn woning dreigt.

4.De beoordeling van het geschil

Inleiding
4.1.
Aan de orde is de vraag of Rabobank [gedaagde] uit hoofde van de door hem afgegeven borgtocht kan aanspreken, nadat Rabobank het aan de vennootschappen als hoofdschuldenaren verstrekte krediet heeft opgezegd en de vennootschappen de openstaande kredietsom vervolgens niet aan Rabobank hebben terugbetaald.
4.2.
Bij een borgtochtovereenkomst verbindt de ene partij, de borg, zich tegenover de andere partij, de schuldeiser, tot nakoming van een verbintenis die een derde, de hoofdschuldenaar, tegenover de schuldeiser heeft of zal krijgen, zo bepaalt artikel 7:850 lid 1 BW. Een borgtocht heeft een subsidiair karakter. De borg is op grond van artikel 7:855 lid 1 BW immers niet gehouden tot nakoming voordat de hoofdschuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis tekort is geschoten.
4.3.
De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 7:852 lid 1 BW verweermiddelen die de schuldenaar jegens de schuldeiser heeft ook door de borg kunnen worden ingeroepen, indien zij het bestaan, de inhoud of het tijdstip van nakoming van de verbintenis van de hoofdschuldenaar betreffen. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank hierna (eerst) ingaan op de vraag of Rabobank, zoals [gedaagde] bestrijdt, gerechtigd was om op 7 mei 2021 het aan de vennootschappen verstrekte krediet op te zeggen.
Mocht Rabobank het krediet opzeggen?
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat indien een kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot opzegging van de kredietovereenkomst, de rechtsgeldigheid van die opzegging dient te worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Dat laatste brengt mee dat de opzegging door de kredietverlener op grond van een dergelijke bevoegdheid niet rechtsgeldig is indien gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [1] Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden voorschrijft dat de bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht neemt en dat zij daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houdt. Het is aan [gedaagde] om feiten en omstandigheden aan te voeren waarom de opzegging van het aan de vennootschappen verstrekte krediet naar maatstaven van redelijkheid en onaanvaardbaar was. [2]
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank was Rabobank in dit geval op grond van artikel 24 van de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2006 en artikel 30 Algemene Bankvoorwaarden in beginsel bevoegd om het aan de vennootschappen verstrekte krediet op te zeggen. Rabobank heeft dit ook met opgave van redenen gedaan, te weten dat de vennootschappen in gebreke waren gebleven om financiële informatie aan Rabobank te verstrekken.
4.6.
Op grond van de financieringsovereenkomst waren de vennootschappen gehouden om Rabobank de (geconsolideerde) jaarcijfers van de vennootschappen zo spoedig mogelijk na het boekjaar, maar uiterlijk vóór 1 april van ieder jaar te verstrekken. Vast staat dat de vennootschappen daarmee, ondanks herhaald verzoek van Rabobank, in gebreke zijn gebleven over de boekjaren 2017 en 2018. Rabobank heeft de vennootschappen ruimschoots de gelegenheid gegeven om dit verzuim te herstellen, maar de betreffende jaarcijfers zijn niet verstrekt. Van een onbelangrijk verzuim is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De jaarcijfers van de vennootschappen dienen ertoe om Rabobank in staat te kunnen stellen de financiële positie van de vennootschappen en de daarmee verband houdende risico's van Rabobank bij de kredietverlening te kunnen beoordelen. Wanneer verstrekking van die informatie achterwege blijft, is Rabobank onvoldoende in staat om deze beoordeling te kunnen doen. Nu de vennootschappen ondanks hun contractuele verplichting hiertoe hebben gepersisteerd in het niet verstrekken van de jaarcijfers, was de opzegging van het krediet naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, ook niet wanneer in aanmerking wordt genomen wordt dat rente en aflossingen op het krediet tot aan de opzegging steeds tijdig werden betaald. [gedaagde] heeft ook geen enkele valide reden aangevoerd waarom de vennootschappen de jaarcijfers niet aan Rabobank hadden hoeven verschaffen. In haar brief van 7 mei 2021 meldt Rabobank dat de waarde van de verhypothekeerde onroerende zaken onvoldoende dekking voor het krediet bood. Dit heeft [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. Daarmee kan ook de stelling van [gedaagde] dat opzegging niet gerechtvaardigd was omdat Rabobank over voldoende zekerheid voor het krediet beschikte niet slagen.
De vennootschappen zijn in verzuim geraakt; borgstelling komt aan de orde
4.7.
Omdat de opzegging van het krediet rechtsgeldig was, is het (openstaande) krediet in zijn geheel opeisbaar geworden. Vast staat dat de vennootschappen niet binnen een termijn van drie maanden nadien de openstaande kredietsom hebben betaald. Zodoende zijn de vennootschappen naar het oordeel van de rechtbank in verzuim geraakt, waarmee is voldaan aan de voorwaarden voor het inroepen van de door [gedaagde] afgegeven borgstelling. [gedaagde] heeft zich door ondertekening van het financieringsvoorstel namens de vennootschappen en de (separate) borgstelling ermee akkoord verklaard dat de borgtocht strekt tot zekerheid voor de terugbetaling van het aan de vennootschappen verstrekte krediet. Rabobank kan [gedaagde] daarom uit hoofde van de borgstelling aanspreken en wel voor het maximale bedrag van
€ 100.000,00. De daartoe strekkende vordering van Rabobank jegens [gedaagde] is dan ook toewijsbaar.
Wettelijke rente
4.8.
Rabobank vordert overeenkomstig artikel 7:856 lid 1 BW de wettelijke rente over het tijdvak dat [gedaagde] als borg in verzuim is. Vast staat dat [gedaagde] niet binnen de daartoe door Rabobank gestelde termijn tot betaling is overgegaan, waarmee hij vanaf 5 november 2021 in verzuim is met de nakoming van zijn betalingsverplichting uit hoofde van de borgtocht. Derhalve is hij vanaf die datum wettelijke rente over de hoofdsom van
€ 100.000,00 aan Rabobank verschuldigd.
4.9.
[gedaagde] heeft verzocht om matiging van de gevorderde wettelijke rente. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Matiging van vergoeding van schade, zoals wettelijke rente, is op grond van artikel 6:109 lid 1 BW slechts mogelijk indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat volledige toewijzing van de rentevordering van Rabobank tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen voor hem zal leiden. Hij heeft geen inzicht in zijn financiële positie verstrekt om een (mogelijk) gebrek aan draagkracht te onderbouwen. Ook acht de rechtbank hier van belang dat [gedaagde] de borgstelling zakelijk is aangegaan, als (indirect) bestuurder van de vennootschappen, zodat hij geacht wordt te hebben geweten waartoe hij zich als borg jegens Rabobank verbond. Gelet op het voorgaande faalt het beroep op matiging en is de rentevordering van Rabobank jegens [gedaagde] geheel toewijsbaar.
4.10.
In de spreekaantekeningen heeft de advocaat van Rabobank nog verwezen naar een aanspraak van Rabobank op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Een daartoe strekkende vordering heeft Rabobank blijkens het petitum van de dagvaarding echter niet ingediend, zodat die kwestie buiten verdere beschouwing kan blijven.
Proceskosten, beslagkosten en nakosten
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van Rabobank als volgt worden vastgesteld:
- dagvaardingskosten € 125,43
- griffierecht € 2.170,00 (griffierecht beslag van € 667,00 inbegrepen)
- salaris advocaat € 3.540,00 (2 punten x € 1.770,00, tarief V)
-------------
€ 5.835,43
4.12.
De gevorderde vergoeding van beslagkosten is op de voet van artikel 706 Rv toewijsbaar. Deze kosten worden op basis van productie 2 bij de dagvaarding vastgesteld op een bedrag van in totaal € 289,02.
4.13.
De gevorderde vergoeding van nakosten (en de wettelijke rente daarover) wordt geacht begrepen te zijn in de proceskostenveroordeling, zodat daarop niet afzonderlijk behoeft te worden beslist. [3]
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.14.
Rabobank heeft gevorderd om een toewijzend vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank overweegt dat krachtens artikel 233 lid 1 Rv bij de beoordeling van een dergelijke vordering de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Bij de belangenafweging wordt degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, zoals hier Rabobank, vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. [4]
4.15.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde] op dit punt. De veiling van de onroerende zaken heeft een bedrag van € 155.000,00 opgeleverd, dat in mindering strekt op de schuld van de vennootschappen aan Rabobank. Daarmee staat echter, zoals Rabobank heeft berekend, per 1 juli 2022 nog een bedrag van € 264.739,98 open. Het betoog van [gedaagde] dat met verkoop van de panden de schuld van de vennootschappen zal kunnen worden afgelost, treft daarmee geen doel. Voor het resterende bedrag kan Rabobank (deels) verhaal zoeken op [gedaagde] als borg en dat kan zij aan de hand van dit vonnis (verder) doen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de door [gedaagde] genoemde betalingsonmacht geen reden kan opleveren om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Die omstandigheid ligt in zijn eigen risicosfeer en kan hij niet aan Rabobank tegenwerpen.
4.16.
Het vonnis zal derhalve zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.BESLISSING

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Rabobank van een bedrag van € 100.000,00, (zegge: honderdduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank vastgesteld op
€ 5.835,43, alsmede in de beslagkosten ten bedrage van € 289,02, beide te voldoen binnen vijftien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, vanaf het verstrijken van deze termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
614 (MP)

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929.
2.vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:GHARL:2016:6620.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
4.Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.