ECLI:NL:RBNNE:2022:4174

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
LEE 22/1542
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot schadevergoeding voor mijnbouwschade aan woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser, woonachtig in Den Andel, had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens schade aan zijn woning door mijnbouwactiviteiten. In eerste instantie werd hem een schadevergoeding van € 3.184,67 toegekend, maar na bezwaar ontving hij een aanvullend bedrag van € 4.776,51, plus wettelijke rente en aanvullende kosten. Eiser was het niet eens met de conclusies van de deskundigen die de schade beoordeelden en stelde dat de schade niet alleen door andere factoren was veroorzaakt, maar ook door trillingen van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als deskundigen van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat verweerder bij zijn besluitvorming terecht heeft afgegaan op de adviezen van de deskundigen, die een andere autonome oorzaak voor de schade hebben aangewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat de deskundigen voldoende onderbouwd hebben dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten, maar door andere factoren zoals thermische werking en krimp. De rechtbank bevestigt dat de deskundigen onafhankelijk hebben gewerkt en dat de door verweerder gehanteerde grenswaarden voor trillingen correct zijn toegepast. De uitspraak is gedaan op 10 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit Den Andel, eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigden: mr. T.W. Franssen en mr. P. Zoeten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn aanvraag om vergoeding van schade door mijnbouwactiviteiten aan zijn woning.
1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 28 juni 2021 een totaalbedrag van € 3.184,67 toegekend. Met het bestreden besluit van 18 maart 2022 op het bezwaar van eiser zijn aan hem nog aanvullende bedragen toegekend van € 4.776,51, vermeerderd met € 70,67 aan wettelijke rente en € 1.379,40 aanvullende kosten.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift met daarbij een adviesrapport van adviesbureau D.O.G (hierna: D.O.G.), opgesteld door R. Wiersum (hierna: Wiersum).
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de deskundige van eiser van C.E.B., S.G. Dupon (hierna: Dupon), de gemachtigden van verweerder en de onafhankelijke deskundige H. Geuze (hierna: Geuze) van D.O.G.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van het volgende.
4.1.
Eiser is woonachtig aan de [adres] te Den Andel. De woning is gebouwd in 2016 en eiser is sindsdien de eigenaar.
4.2.
Eiser heeft op 26 oktober 2020 een aanvraag voor vergoeding van schade ten gevolge van mijnbouwactiviteiten aan zijn woning ingediend.
4.3.
Deskundige R. Eelsing (hierna: Eelsing) van D.O.G. heeft op 26 november 2020 de schades in de woning van eiser opgenomen. De geconstateerde schades zijn uiteengezet in zijn adviesrapport van 16 december 2020. De deskundige heeft 27 schades vastgesteld. Hij adviseert om geen schadevergoeding toe te kennen.
4.4.
Eiser heeft op 13 januari 2021 een zienswijze tegen het adviesrapport ingediend.
4.5.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijze heeft Eelsing op 16 april 2021 een herzien adviesrapport opgesteld. Hierin wordt geadviseerd om voor € 2.801,48 aan schade te vergoeden.
4.6.
In het primaire besluit is eiser een schadevergoeding van € 2.801,48 toegekend, alsmede € 250,- (overlastvergoeding), € 95,- (thuisblijfvergoeding) en € 38,19 (wettelijke rente).
4.7.
Eiser is in bezwaar gekomen tegen het primaire besluit. Bij het bezwaarschrift heeft eiser een rapport van Notebomer Surhuisterveen ingediend. Dit bedrijf was de aannemer ten tijde van de bouw van de woning.
4.8.
Deskundige K. Simmons (hierna: Simmons) van D.O.G. is in het ambtelijk adviesrapport van 22 oktober 2021 nogmaals ingegaan op de schades in de woning van eiser, in het licht van het ingediende bezwaarschrift.
4.9.
Eiser heeft op 22 december 2021 een contra-expertise ingediend, opgesteld door Dupon.
4.10.
In het bestreden besluit heeft verweerder, in aanvulling op de vergoeding die bij het primaire besluit is uitgekeerd, een vergoeding toegekend van € 4.776,51 (schadevergoeding), € 70,67 (wettelijke rente), € 1.379,40 (bezwaarkosten), in totaal
€ 6.226,58.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft hij een aanvullende contra-expertise ingediend. Volgens eiser is het bewijsvermoeden bij schades 1, 4, 5, 8 t/m 13, 14, 15, 17, 18, 19, 20, 22 t/m 27 niet weerlegd. Bij schades 1, 4, 5, 14, 15, 17, 18, 19, 26 en 27 zijn de metalen hoekprofielen ontwikkeld voor het toepassen van stucwerk. Thermische werking kan daarom niet de enige oorzaak zijn. Wat betreft schades 8 t/m 13, 23, 24 en 25 kan krimp ook niet de enige oorzaak zijn. De vloer betreft een PS-liggervloer. Boven de PS-blokken is het beton maar 4 of 5 centimeter dik met krimpwapening, waardoor de vloer kwetsbaar is voor scheuren. Ook bij schade 20 en 22 is het bewijsvermoeden niet weerlegd. Volgens eiser zijn ook andere factoren dan krimp van invloed geweest op het ontstaan van de schades, waaronder trillingen door mijnbouwactiviteiten. Eiser voert ook aan dat, omdat verweerder de deskundigen in de Praktische Uitwerking aanwijzingen geeft voor de beoordeling, hun onafhankelijkheid in het geding is. Ook heeft verweerder de SBR Trillingsrichtlijn onjuist toegepast: er wordt ten onrechte tegenwoordig een hogere grens (8,5 mm/s) toegepast dan voorheen (3 of 5 mm/s), aldus eiser. Eiser wenst de benoeming van een onafhankelijke deskundige voor de calculatie van de herstelkosten.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door hem ingeschakelde deskundigen met een voldoende grote mate van zekerheid evident en aantoonbaar een andere autonome oorzaak voor de schades hebben aangewezen. Bij het verweerschrift heeft verweerder een nader advies van Wiersum van D.O.G. ingediend. Alle schades zijn inherent aan de gekozen bouwmethode. De conclusie dat geen sprake is van mijnbouw gerelateerde schade wordt gesteund door het feit dat de ter plaatse opgetreden trillingssnelheden onder de (veilige) grenswaarde van 8,5 mm/s (met een overschrijdingskans van 1%) zijn gebleven. Bij de beoordeling mag verder, aldus verweerder, van de deskundigen worden verlangd dat zij toepassing geven aan de Praktische Uitwerking.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
6.1.1.
Het Panel van Deskundigen heeft in een rapport van 22 januari 2019 verweerder geadviseerd het wettelijk bewijsvermoeden weerlegd te achten als de schadeoorzaak evident en aantoonbaar een andere is dan de bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk in het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Hierbij heeft het Panel aangegeven dat deskundigen dit op een begrijpelijke en schriftelijke wijze dienen te motiveren.
6.1.2.
In een uitspraak van 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen die onder meer zien op de toepassing van het bewijsvermoeden. In dit kader heeft de Hoge Raad geantwoord dat als is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het vermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW, de exploitant dat vermoeden alleen met succes weerlegt als hij er in slaagt te bewijzen dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk. Voor bewijs in het burgerlijk procesrecht is niet vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan: de te bewijzen feiten en omstandigheden moeten voldoende aannemelijk worden.
6.1.3.
Verweerder past het bewijsvermoeden in de praktijk zo toe dat het pas weerlegd is als voor de schade met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning kan worden aangewezen. Hiermee doet verweerder geen afbreuk aan de waarborg zoals door de Hoge Raad is geformuleerd. Voor zover verweerder een hogere eis stelt dan de Hoge Raad is dit ook in het voordeel van eiser. De rechtbank zal het bestreden besluit vol toetsen aan het criterium of met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. De rechtbank verwijst verder naar de toetsingskaders zoals die zijn opgenomen in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RV2022:1631).
6.2.
Verweerder heeft meerdere deskundigen ingeschakeld om de schade aan de woning van eiser te beoordelen. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250, mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
7. Bij schade 1, 4, 5, 8 t/m 13, 14, 15, 17, 18, 19, 20, 22 t/m 27 is in geschil of verweerder met een voldoende grote mate van zekerheid een andere autonome oorzaak voor de schade heeft aangewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de hand van de rapportages van Simmons, Eelsing en Wiersum een andere oorzaak dan mijnbouwactiviteiten heeft aangewezen voor de schades 1, 4, 5, 8 t/m 13, 14, 15, 17, 18, 19, 20, 22 t/m 27. Volgens Eelsing is bij schades 1, 4, 5, 14, 15, 17, 18, 19, 26 en 27 sprake van thermische werking door het metalen hoekprofiel. Simmons heeft dit aangevuld: de schades doen zich voor door werking van plaatmateriaal. In beroep stelt Wiersum dat de buitenhoeken van de metalen hoekprofielen met onvoldoende speling zijn aangebracht. Schades 8 t/m 13, 23, 24 en 25 ontstaan volgens Eelsing en Simmons door krimp tijdens het drogings- en verhardingsproces. Wiersum verklaart de oorzaak van deze schades door doorbuigingen van vloerelementen van de bovenliggende belasting, waardoor de doorbuiging groter is en de dekvloer, zonder dilatatie, scheurt. Schades 20 en 22 zijn te wijten aan krimp en uitzetting, aldus Eelsing en Simmons. Wiersum onderschrijft dit en heeft uiteen gezet dat het wapeningsweefsel onvoldoende ver op de buitengevel is aangebracht.
7.2.
De conclusies van Eelsing, Simmons en Wiersum zijn voldoende consistent. Weliswaar verschillen hun bevindingen van elkaar, maar dat komt, zo is ter zitting door verweerder toegelicht, doordat de door Simmons en Wiersum uitgevoerde onderzoeken plaatsvonden in het licht van eisers bezwaren, zodat de deskundigen met een andere blik naar de schades hebben gekeken, wat tot nieuwe inzichten leidde, maar niet tot wezenlijk andere conclusies. Deze uitleg sluit aan bij de feitelijke gang van zaken waarin meermalen naar aanleiding van opmerkingen van eiser opnieuw naar de schades is gekeken. Tegen deze achtergrond is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat, zoals eiser doet, de rapportages van de deskundigen niet mogen worden gevolgd omdat ze inconsistenties bevatten.
7.3.
Bij de beoordeling van de schade mochten de deskundigen naar het oordeel van de rechtbank uitgaan van het beoordelingskader zoals dat is vastgelegd in de Praktische Uitwerking. In dat kader wordt gebruik gemaakt van de grenswaarden uit de SBR Trillingsrichtlijn voor de beantwoording van de vraag of de schades zijn ontstaan of verergerd door trillingen. Het gebruik van de Praktische Uitwerking brengt niet mee dat de deskundigen door verweerder worden gestuurd en daarmee niet meer onafhankelijk zijn, zoals eiser aanvoert. Er is een gerechtvaardigd belang gediend met een uniforme benadering van de schadebeoordeling, te weten rechtszekerheid. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de ABRvS van 8 juni 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:1631), rechtsoverweging 88, waarin ook is overwogen dat het, omdat het bij de Praktische Uitwerking gaat om bewijsbeleid, mogelijk is om in een individueel geval hiervan af te wijken.
7.4.
Het kan verder niet worden aangenomen dat, zoals eiser ook aanvoert, verweerder de trillingssnelheden bij de beoordeling voorop stelt en vanuit daar (doel)redeneert naar een afwijzende beslissing. Dit argument richt zich op het feit dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat de maximaal opgetreden trillingssnelheid 7,79 mm/s (met een overschrijdingskans van 1%) bedraagt en daarmee onder de veilige waarde van 8,5 mm/s is gebleven. De gestelde doelredenering wordt niet onderbouwd, wat te meer klemt gelet op het verstrekkende karakter van die stelling. De conclusies die eiser verder verbindt aan de door verweerder gehanteerde gewijzigde grenswaarden lijken daarnaast op een misvatting te berusten over de betekenis van de waarde van 8,5 mm/s. Eiser stelt dat de waarden 3 of 5 mm/s zo maar door verweerder zijn verhoogd naar 8,5 mm/s. Ter zitting heeft verweerder een toelichting gegeven op deze wijziging. De waarden zijn niet verhoogd, aldus verweerder, maar omgerekend: de waarden zijn toegepast met een veiligheidsafslag (factor 1,5) en omgerekend van een overschrijdingskans van 25% naar een overschrijdingskans van 1%. Die uitleg is naar het oordeel van de rechtbank te volgen en voldoende. In dit verband wordt ook verwezen naar de eerder genoemde uitspraak van de ABRvS, meer specifiek naar de rechtsoverwegingen 69 - 72, waar deze wijziging ook wordt uiteengezet en aanvaardbaar is bevonden. De stelling dat moet worden aangenomen dat de schades zijn ontstaan omdat de trillingen ter plekke de grens van 2 mm/s hebben overschreden, kan ook niet worden gevolgd. Dat zou miskennen dat deze grens wordt gehanteerd voor de toepassing van het bewijsvermoeden en in die gedachtegang zou verweerder geen kans hebben om dit vermoeden te weerleggen. De rechtbank verwijst ook op dit punt naar de uitspraak van de ABRvS, meer specifiek rechtsoverweging 79.
7.5.
Gelet op het bovenstaande mocht verweerder uitgaan van de door de deskundigen getrokken conclusie dat er een andere autonome oorzaak voor schades 1, 4, 5, 8 t/m 13, 14, 15, 17, 18, 19, 20, 22 t/m en 27 bestaat dan mijnbouwactiviteiten. De rechtbank zal daarom niet ingaan op de stellingen van eiser over de herstelmethodiek.
7.6
De door eiser ingebrachte rapportages leiden niet tot een ander oordeel. In deze rapportages wordt niet zozeer betwist dat de oorzaak van de schade is gelegen in werking, maar wordt gesteld dat daarnaast ook andere factoren aan het ontstaan van de schades moeten hebben bijgedragen. Die stelling is echter niet onderbouwd met objectieve gegevens, terwijl ze staat tegenover de opinie van de drie door verweerder ingeschakelde deskundigen, die, zoals overwogen voldoende concludent hebben gerapporteerd.
8. Eiser heeft ter zitting aangevoerd nog schriftelijk in te willen gaan op de verschillende technische aspecten van de casus. Dit verzoek wordt afgewezen. In de bezwaarfase heeft eiser een contra-expertise ingebracht die door verweerder bij de beoordeling is betrokken. In de aanloop naar de zitting bij de rechtbank is eiser daarnaast uitgebreid in de gelegenheid geweest om beroepsgronden in te dienen en stukken te overleggen. Ter zitting zijn de beroepsgronden vervolgens uitvoerig besproken. Daarbij zijn geen nieuwe of wezenlijk andere standpunten van verweerder of aspecten van de zaak besproken dan al bekend waren. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de mondelinge behandeling voldoende omvattend is geweest en hoor en wederhoor voldoende is gerespecteerd. Ook anderszins is er geen grond om te oordelen dat niet is voldaan aan artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.